Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 08/05/2003
Vraag om uitleg van de heer Luc Martens tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de decretale bepalingen op het vlak van de toepassing van de wetgeving op de overheidsopdrachten in de context van de associaties in het hoger onderwijs
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Martens tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de decretale bepalingen op het vlak van de toepassing van de wetgeving op de overheidsopdrachten in de context van de associaties in het hoger onderwijs.
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Over de overheidsopdrachten bestaat een heel specifieke wetgeving. Als we die toepassen op de associaties, dreigt een aantal voordelen weg te vallen. Associaties houden een schaalvoordeel in op het vlak van onderwijs, onderzoek, logistiek en infrastructuur. De wetgeving op de overheidsopdrachten verplicht de overheidsinstellingen ertoe om de aanbestedingsprocedures te volgen. Hoe lossen we dat probleem op als bijvoorbeeld de infrastructurele en uitrustingsnoden bekend worden? De hogescholen signaleren me juridische problemen daaromtrent en vragen om een antwoord.
Het probleem wordt nog versterkt doordat de wetgeving op de overheidsopdrachten niet in dezelfde mate op alle instellingen van toepassing is. De wetgeving is van toepassing op alle publiekrechtelijke instellingen van het hoger onderwijs en op alle vrije hogescholen. De privaatrechtelijke instellingen zijn daaraan in beperkte mate onderworpen. Het gaat alleen om een aantal gesubsidieerde opdrachten.
Mevrouw de minister, hoe kijkt u tegen dat probleem aan? Welk antwoord kunt u daar vandaag op geven?
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, artikel 216 van het hogescholendecreet stelt principieel dat alle publiek- en privaatrechtelijke hogescholen overeenkomsten voor aanneming van werk, leveringen en diensten afsluiten volgens de regelgeving inzake overheidsopdrachten. Alle hogescholen dienen dus steeds te contracteren met inachtneming van deze regelgeving. Voor de universiteiten is de situatie meer genuanceerd. Publiekrechtelijke universiteiten vallen uiteraard, als publiekrechtelijke rechtspersonen, volledig onder het toepassingsgebied van de overheidsopdrachtenwet en haar uitvoeringsbesluiten.
Artikel 4, paragraaf 2, deel 9, van de overheidsopdrachtenwet schrijft voor de privaatrechtelijke universiteiten voor, dat enkel de opdrachten die worden gesubsidieerd door de overheid, onder de toepassing van de wet vallen. Het verslag aan de Koning wijst erop dat zowel de rechtstreekse subsidiëring als het gebruik van de werkingstoelage in aanmerking komt. Privaatrechtelijke universiteiten zijn dus slechts voor een bepaald aspect van hun werking onderworpen aan de overheidsopdrachtenwet. De associaties zijn als VZW's slechts onderworpen aan de overheidsopdrachtenwet indien ze voldoen aan de bepaling van artikel 4, paragraaf 2, deel 8.
Die bepaling stelt dat rechtspersonen die een behoefte van algemeen belang vervullen, de overheidsopdrachtenregelgeving moeten naleven als ze worden gekenmerkt door een bijzondere overheidsinvloed. Die bijzondere invloed kan uit verschillende zaken blijken. Ofwel financiert een administratieve overheid de werkzaamheden van de rechtspersoon voor meer dan 50 percent, ofwel zijn de leden van de raad van bestuur voor meer dan de helft door administratieve overheden aangewezen. Er kan dus niet algemeen worden gesteld dat een associatie al dan niet is onderworpen aan de overheidsopdrachtenwet. Er moet worden nagegaan in welke mate de associatie haar financiering haalt uit overheidsgelden.
Uit de feitenschets blijkt dat in deze aangelegenheid zowel duidelijkheid als uniformiteit moet worden nagestreefd. Juridisch zal worden onderzocht in hoeverre de decreetgever in navolging van het hogescholendecreet, initiatieven kan nemen. Het is evident dat de regeling voor universiteiten, die wettelijk is verankerd, slechts bij federale wet kan worden gewijzigd. Misschien moet er ook iets decretaal worden aangevuld, maar dat zal gebeuren door het eerste aanvullingsdecreet. Ook wij hebben signalen ontvangen dat er problemen zijn.
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Mevrouw de minister, ik ben me ervan bewust dat u vandaag geen volledig positief antwoord kunt geven op deze vragen, omdat het niet behoort tot onze bevoegdheid. We moeten aan de federale overheid vragen dat ze de nodige initiatieven neemt. Ik wil wel benadrukken dat we dit in het oog moeten houden. Dat is een belangrijk aspect en bepalend voor de kansen op succes van de hele reorganisatie van het hoger onderwijs. Die zal overigens altijd met beperkte middelen verlopen. Ik hoop dat u dit opvolgt. Wij zullen dat met graagte doen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.