Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 15/05/2003
Vraag om uitleg van mevrouw Trees Merckx-Van Goey tot de heer Renaat Landuyt, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over het samenwerkingsakkoord betreffende het statuut op de reisbureaus
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Merckx tot de heer Landuyt, minister vice president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over het samenwerkingsakkoord betreffende het statuut op de reisbureaus.
Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Mijnheer de voorzitter, op 23 april 2003 heeft de Federatie van de Toeristische Industrie haar jaarlijkse 'state of the union' gehouden. Ter attentie van de aanwezige politieke partijen heeft elke deelnemende vereniging een specifiek dossier naar voren gebracht.
De meeste dossiers die bij die gelegenheid naar voren zijn gebracht, horen op de federale agenda thuis. Eén dossier hoort echter gedeeltelijk ook op het Vlaamse niveau thuis, namelijk het samenwerkingsakkoord tussen de gewesten en de gemeenschappen betreffende het statuut van de reisbureaus.
De sector dringt aan op een coherente regelgeving. De heer Glorieux heeft daarover in een korte uiteenzetting het standpunt van de FTI vertolkt. Hij heeft ook gewezen op de communautaire impasse, de adviezen ter zake. Hij stelde dat er een politieke oplossing mogelijk was omdat u de problematiek van het samenwerkingsakkoord onderkende. U zou het reeds in het verleden hebben gehad over artikel 6, paragraaf 1, ten zesde, vijfde lid, 6, e uit de bijzondere wet. Ook zou de wijziging van artikel 127 van de Grondwet noodzakelijk zijn. Daardoor zou het mogelijk zijn een coherente regelgeving voor de reisbureaus uit te werken.
Mijnheer de minister, er wordt naar een suggestie van u verwezen. De federatie, de autocarondernemers, enzovoort, dringen al jaren aan om een oplossing voor het probleem te vinden. Ze wensen uit de communautaire impasse te raken. Volgens hen is er dringend nood aan een eenvormige vestigings- en vergunningswetgeving voor Vlaanderen, Brussel en Wallonië.
Artikel 127 van de Grondwet moet hiervoor voor herziening vatbaar worden gemaakt. De sector dringt aan op het eenvormig beroepsstatuut en op een regeling inzake eerlijke concurrentie. De sector wenst ook een verdere modernisering van het statuut van de reisbureaus en vindt dat de twee snelheden in deze niet gewenst zijn.
Naast het constitutioneel probleem in Brussel, waarvoor de bijzondere wet moet worden gewijzigd, moet ook artikel 127 van de Grondwet worden veranderd om de vestigingsvoorwaarden inzake toerisme over te hevelen van de gewesten naar de gemeenschappen. Die aanpassing is noodzakelijk om het stelsel van de bi-culturele instellingen niet van toepassing te maken op het beleidsdomein Toerisme.
De heer Glorieux heeft terecht verwezen naar de beleidsbrief Toerisme. U wijst daarin op de noodzaak van de aanpassing van artikel 127 van de Grondwet. In de in het Staatsblad verschenen lijst van voor herziening vatbare artikelen werd dat punt niet opgenomen.
Mijnheer de minister, in uw eigen beleidsdocument stelt u duidelijk dat dit artikel in die lijst moet worden opgenomen. Heeft uw kabinet dat ingebracht? Wordt hetgeen u schrijft in uw beleidsbrieven, ook opgevolgd? Wanneer werd dit ingebracht? Hoe komt het dat het artikel niet op de lijst staat?
Door er aandacht aan te besteden in uw beleidsdocument hebt u verwachtingen gecreëerd in de sector. Daar dacht men dat het probleem ten laatste tijdens de volgende legislatuur zou worden opgelost. Misschien is die aanpassing niet nodig. Moeten de bijzondere wet en artikel 127 worden gewijzigd? Indien dat niet het geval is, hebt u dat dan ook meegedeeld aan de sector.
Mijnheer de minister, in uw beleidsbrief lanceert u allerlei zaken. Ook in de adviezen van de Vlaamse Raad voor Toerisme wordt aangedrongen op een oplossing. De sector doet hetzelfde. Er komt echter niets van.
Op welke wijze zult u een samenwerkingsakkoord over het statuut van de reisbureaus afsluiten? Op het federale vlak wijzigt er immers niets. Het grote probleem blijft de ongezonde concurrentie die bestaat door het verschil in wetgeving. Hoe zult u die proberen uit te sluiten? Zijn er nog contacten met de Franstaligen? Wat is de stand van zaken van de besprekingen over het samenwerkingsakkoord of de aparte regelingen? Hebt u zich tot iets geëngageerd?
De voorzitter : Minister Landuyt heeft het woord.
Minister Renaat Landuyt : Mijnheer de voorzitter, geachte collega's, naar aanleiding van het niet opnemen van artikel 127 in de verklaring over de herziening van de Grondwet hebben vele juristen me gerustgesteld dat het volstaat de bijzondere wet te wijzigen. De situatie is dezelfde als bij de regelgeving inzake de logiesverstrekkende bedrijven.
De voorzitter : Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Mijnheer de minister, ik heb u een aantal uitdrukkelijke vragen gesteld. Is het aangekaart? Wanneer en hoe hebt u dat gedaan? Waarom staat het niet op de lijst? Bent u vooraf tot de conclusie gekomen dat dit niet nodig was? En als u tot dat lumineuze idee bent gekomen, hebt u de betrokkenen daarvan dan op de hoogte gebracht? Zegt u dat het niet nodig is artikel 127 te herzien omdat blijkt dat het verkeerd was om dit niet aan te kaarten? Zijn er nog contacten met de Franstaligen? Het volstaat niet te verwijzen naar mogelijke aanpassingen van de bijzondere wet. Zijn er terzake al stappen ondernomen? Zo niet, wanneer zal dit dan gebeuren? Zal tijdens deze legislatuur een oplossing worden gevonden voor een eenduidig statuut van de reisbureaus?
De voorzitter : Minister Landuyt heeft het woord.
Minister Renaat Landuyt : Mevrouw Merckx, u luistert niet naar mijn antwoord. Toen artikel 127 niet werd opgenomen in de verklaring over de herziening van de Grondwet, hebben een aantal juristen me gerustgesteld dat dit niet nodig was. Het zou beter en geruststellender geweest zijn indien het artikel wel was opgenomen, maar het parlement heeft dat niet gedaan. Dat blijkt uit de publicatie van 10 april 2003. We kunnen alleen hopen dat een volgend Belgisch parlement de nodige meerderheid vindt om de bijzondere wet te wijzigen. Zo niet, zullen we moeten leven met de realiteit dat de economische ontwikkeling van het Vlaams Gewest anders zal zijn dan die van het Brussels en het Waals Gewest.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Uw kabinet en de Vlaamse regering hebben dit punt dus niet geagendeerd.
Minister Renaat Landuyt : Het is niet omdat men de nodige meerderheid niet heeft kunnen overtuigen dat men ook niets heeft gedaan.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Wat hebt u dan wel gedaan opdat het geagendeerd zou worden?
Minister Renaat Landuyt : Ik heb aangedrongen, natuurlijk. Ik heb aangedrongen opdat het opgenomen zou worden. Dat is niet gebeurd omdat het parlement dat niet wilde. Ik heb nooit gezegd dat het niet mocht. Wat voor speurwerk verricht u nu?
Waar wilt u naartoe?
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Uw woord in beleidsnota's telt dus niet. Dat is blijkbaar niets waard. Waarom zouden we daar nog rekening mee houden?
Minister Renaat Landuyt : Hoe kun je nu uit een stemming in het Belgisch parlement afleiden dat mijn beleidsnota niet goed is? Wat een imbroglio is dat?
De voorzitter : De minister bedoelt dat hij en anderen hebben aangedrongen om dat artikel op te nemen, maar dat is niet gelukt.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : En dat moeten wij geloven? Mijnheer de minister, ik denk dat u in een andere wereld leeft dan die van de realiteit.
De voorzitter : Het incident is gesloten.