Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 03/06/2003
Vraag om uitleg van mevrouw Ria Van Den Heuvel tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over het sluiten van contracten voor het plaatsen van gsm-zendmasten
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Van Den Heuvel tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over het sluiten van contracten voor het plaatsen van gsm-zendmasten.
Mevrouw Van Den Heuvel heeft het woord.
Mevrouw Ria Van Den Heuvel : Mijnheer de voorzitter, ik was tijdens vorige vergaderingen verhinderd. Ik wil u bedanken voor het uitstel dat ik gekregen heb.
Mijnheer de minister, u zult het met me eens zijn dat de toename van het gsm-verkeer impliceert dat er een dekkend net moet komen. Over de gevolgen voor de volksgezondheid bestaan veel meningen en diverse resultaten van wetenschappelijk onderzoek, maar er is geen eenduidig antwoord zodat de meeste beleidsverantwoordelijken niet goed weten hoe ze tegenover de inplanting van gsm-masten in woonbuurten moeten staan. Duidelijke regelgeving is daarom nodig, maar blijkbaar niet haalbaar.
De verschillende overheden sluiten nu contracten af met de telefoonmaatschappijen of geven bouwvergunningen voor masten zonder dat hiervoor een wettelijke regeling bestaat en zonder dat ze de bevolking op de hoogte moeten brengen. Het gevolg zijn vragen en protest bij de buurtbewoners bij de inplanting van een gsm-mast. Het probleem blijkt bovendien telkens opnieuw hetzelfde : het gebrek aan communicatie met de bevolking, maar ook het gebrek aan communicatievaardigheden bij sommige bestuurders. Duidelijkheid en afspraken op het niveau van de lokale gemeenschap zijn meer dan wenselijk.
In antwoord op mijn schriftelijke vraag over gemeentelijke bevoegdheden en gsm-antennes zegt minister Van Mechelen het volgende : 'De gemeente kan in toepassing van artikel 55, paragraaf 2 een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening opmaken, die bepaalde gsm-masten op haar grondgebied vergunningsplichtig maakt, ook al zijn ze in Vlaanderen normalerwijze vrijgesteld van vergunning. Ze kan ook stedenbouwkundige voorschriften voor de plaatsing van deze masten in een verordening vastleggen. Ik leg er wel de nadruk op dat het moet gaan om stedenbouwkundige voorschriften. Het instrument stedenbouwkundige verordening kan niet gebruikt worden om de federale gezondheidsnormen te verstrengen of om de plaatsing van gsm-masten op het grondgebied van één gemeente simpelweg te verbieden.' Dit antwoord is duidelijk.
En dan kom ik terecht bij u, als minister van Binnenlandse Aangelegenheden. Hoe zult u de lokale overheden aanmoedigen om in het kader van het BBB en van een betere communicatie met de bevolking, een gemeentelijke stedenbouwkundige vergunning op te maken? Wat is uw advies en uw houding terzake?
Ik heb nog een korte bijkomende vraag. Met wie moet er worden onderhandeld als er een zendmast wordt geplaatst op een kerktoren : met de kerkfabriek of met het schepencollege?
De voorzitter : Mevrouw Becq heeft het woord.
Mevrouw Sonja Becq : Ik sluit me aan bij de vraag van mevrouw Van Den Heuvel. Ik wilde eigenlijk een gelijkaardige vraag stellen aan de minister van Leefmilieu. Het is inderdaad niet altijd duidelijk welke aspecten van een advies belangrijk zijn om een schepencollege te adviseren. Gaat het enkel om bouwtechnische normen of ook om andere aspecten zoals bijvoorbeeld de volksgezondheid?
De informatieplicht, zoals die hier is goedgekeurd, is nog steeds niet geconcretiseerd. Zo is het niet duidelijk wie de bevolking moet informeren : de gemeenten of de telefoonmaatschappijen? Mijnheer de minister, hebt u al afspraken gemaakt met minister Sannen over de aspecten waarmee gemeentelijke overheden rekening moeten houden als er een vraag is tot plaatsing van gsm-masten?
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Mevrouw Van Den Heuvel, met uw vraag gaat u duidelijk in op de publieke bezorgdheid over het steeds groeiend aantal gsm-masten in het Vlaamse landschap. Ik begrijp uw bekommernis over de eventuele gevolgen voor de volksgezondheid. Nochtans werden, zowel op federaal als op Vlaams niveau, reeds verschillende initiatieven genomen die aan die bezorgdheid tegemoetkomen. Ik zal ze beknopt beschrijven.
Op federaal niveau werd een regelgeving uitgewerkt die voornamelijk aansluit bij het wetenschappelijk onderzoek over stralingsrisico's van zendapparatuur. In uitvoering van de wet van 12 juli 1985 betreffende de bescherming van de mens en het leefmilieu tegen schadelijke effecten en hinder van niet-ioniserende stralingen, infrasonen en ultrasonen, kwam het koninklijk besluit van 29 april 2001 houdende de normering van zendmasten voor elektromagnetische golven tussen 10 MHz en 10 GHz tot stand.
Dit koninklijk besluit heeft het maximaal uitzendvermogen per zendmast vastgesteld. De vastgestelde norm is maar liefst viermaal strenger dan die van de Wereldgezondheidsorganisatie. Over deze norm werd vooraf overleg gepleegd met de gewesten, meer bepaald met de Vlaamse ministers van Leefmilieu en van Ruimtelijke Ordening. Via dit koninklijk besluit wordt het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie belast met het uitvoeren van regelmatige controlemetingen op het terrein. De resultaten daarvan moeten worden meegedeeld aan de ministers van Telecommunicatie en Volksgezondheid.
Op 21 december 2001 werd het KB nog aangevuld met bijkomende verplichtingen voor de gsm-operatoren inzake plaatsingsnormen of -voorwaarden. Daarnaast heeft de federale overheid nog een databank van antennesites opgericht. Dit gebeurde bij wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, zoals gewijzigd door de programmawet van 2 januari 2001.
Wat de initiatieven op Vlaams niveau betreft, heeft de Vlaamse overheid al in 1998 een overleg gestart met de operatoren over de plaatsing van gsm-masten. Aanvankelijk had dit overleg voornamelijk te maken met de stedenbouwkundige begeleiding van de plaatsing van deze masten. Meer recent overleg is veeleer bedoeld om aansluitend op het federaal wettelijk kader en op de nieuwe Vlaamse wetgevende initiatieven, afspraken te maken over een verdere informatie van de bevolking.
Onder impuls van dit overleg werd ook een akkoord gesloten tussen de operatoren en de administratie Monumenten en Landschappen. Daardoor werden beschermde monumenten beschikbaar als vestigingsplaats voor gsm-infrastructuur.
Via het Overlegplatform kwam er ook een grotere eenvormigheid en versoepeling van de regelgeving. Dit resulteerde in een beslissing van 26 april 2002 van de Vlaamse regering om een aantal installaties vrij te stellen van stedenbouwkundige vergunningen. Al deze initiatieven waren erop gericht de stedenbouwkundige hinder van de installaties tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Er is ook nog de resolutie van het Vlaams Parlement betreffende de inplanting van gsm-masten. Als gevolg van de ongerustheid over de eventuele gezondheidsrisico's van zendmasten en het gebrek aan informatie en openbaarheid bij de plaatsing van de masten, nam het Vlaams Parlement op 23 mei 2001 een resolutie aan. Daarbij werd de Vlaamse regering gevraagd een aantal maatregelen te nemen bij de plaatsing van antennes, zoals de verplichting om de omwonenden voldoende te informeren. De Vlaamse minister van Leefmilieu stelde onder meer voor om het Vlarem aan te passen door alle nieuwe stationaire zendantennes als categorie 3-inrichtingen in te schrijven, waardoor ze meldingsplichtig zouden worden.
Daarnaast werd het plan opgevat een samenwerkingsprotocol af te sluiten met de gsm-operatoren om de informatie te vergroten. De Vlaamse minister van Leefmilieu wilde de gemeenten via een omzendbrief ook vragen zelf nog bijkomende initiatieven te nemen om de omwonenden vooraf en schriftelijk te informeren. De VVSG reageerde veeleer negatief omdat het haar niet wenselijk leek de gemeenten te stimuleren om informatie te geven over zaken waarop ze voor de rest geen enkele invloed kunnen uitoefenen.
Met het oog op de loketfunctie van de gemeenten, sta ik zelf principieel wel positief tegenover zo'n omzendbrief waarin de gemeenten worden aangezet om mee te werken aan informatieverstrekking aan de burgers. Anderzijds erken ik dat de gemeenten zelf wellicht niet voldoende waarborgen kunnen bieden om correcte informatie te geven over een toch zeer technische materie zoals stralingsnormen en dergelijke. Mijns inziens moet de Vlaamse overheid daarom zelf de verantwoordelijkheid behouden over de inhoud van de informatie. Daardoor zou de gemeente enkel als materieel organisator van contacten met de burger moeten optreden en zouden ook de kosten van de informatieverstrekking ten laste van de operatoren moeten komen.
Ik wijs erop dat er nu al informatie over stralingsrisico's en gezondheid beschikbaar is voor de gemeentebesturen en de bevolking. Er is de website www.infogsm.be, samengesteld in opdracht van de federale minister van Consumentenzaken,Volksgezondheid en Leefmilieu. Er is ook de website van het BIPT, namelijk www.bipt.be, waar onder meer een overzicht kan worden geraadpleegd van de meetresultaten van gsm-basisstations. De gemeentebesturen kunnen zich ook tot het BIPT wenden.
Minister Van Mechelen is bevoegd om nadere informatie te verstrekken in verband met de gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen. Hij kan ook verder ingaan op theoretische mogelijkheden zoals de invoering van de MER-plicht en het opleggen van een algemene verplichting tot openbaar onderzoek in de context van de bouwaanvraag voor gsm-masten.
Over de instantie waarmee de operatoren moeten onderhandelen over de plaatsing van een zendmast op een kerktoren, heeft de minister van Justitie reeds een antwoord gegeven in zijn omzendbrief van 14 juli 1997 met de titel 'Kerkfabrieken - gebouwen van de eredienst - inplanting van relaisstations Mobistar of Proximus op deze gebouwen'. In die brief staat het volgende. Indien het gebouw eigendom is van de gemeente, zullen zowel de gemeente als de kerkfabriek betrokken partij zijn bij een overeenkomst. De kerkfabriek zal daarvoor trouwens ook het akkoord van de kerkelijke overheid moeten krijgen indien de gebruiksovereenkomst loopt over 9 jaar of minder. Indien de overeenkomst loopt over meer dan 9 jaar en de vergoeding hoger ligt dan 10.000 euro, dan zal naast het akkoord van de kerkelijke overheid ook de machtiging vereist zijn van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden. De vergoeding die de operator moet betalen, komt toe aan de kerkfabriek en niet aan de gemeente. De gemeentelijke toelage aan de kerkfabriek kan wel worden verminderd met het bedrag van die vergoeding. Als de kerk eigendom van de kerkfabriek is, is de kerkfabriek bevoegd om alleen te beslissen.
Indien de kerk in kwestie een geklasseerd gebouw is, is altijd een advies nodig van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen. Pas dan kunnen de werken worden uitgevoerd.
De voorzitter : Mevrouw Van Den Heuvel heeft het woord.
Mevrouw Ria Van Den Heuvel : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Eigenlijk had ik gehoopt dat u het instrument van de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening zou gebruiken als basis voor communicatie. Stel dat er een verordening openbaar wordt gemaakt waarin staat dat een bepaalde gemeente pogingen zal doen om het inplanten van gsm-masten in de buurt van scholen tegen te gaan, dan kunt u andere gemeenten stimuleren om dat ook te doen. Zo krijgt de bevolking een beeld van het inplantingsbeleid van de lokale overheden. Ik heb u daarover niets horen zeggen.
Minister Paul Van Grembergen : Ik ben altijd discreet als het gaat over zaken die met bevoegdheden van andere ministers te maken hebben. Ik weet dat niet iedereen even discreet is, maar ik wel. Ik wil daar eerst met minister Van Mechelen over praten.
Mevrouw Ria Van Den Heuvel : Minister Van Mechelen heeft gezegd dat wat ik suggereer, mogelijk is.
Minister Paul Van Grembergen : Hij moet een formele beslissing nemen. Op basis daarvan kan ik handelen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.