Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 27/03/2003
Interpellatie van mevrouw Brigitte Grouwels tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over een eventuele versoepeling van de absolute inschrijvingsplicht, ingeschreven in het gelijkekansendecreet, voor Nederlandstalige scholen uit Brussel
Interpellatie van de heer Dominiek Lootens-Stael tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de berichtgeving inzake de kwantitatieve evolutie van het Brussels Nederlandstalig onderwijs enerzijds en de kwalitatieve evolutie van dat onderwijs anderzijds
Interpellatie van de heer Kris Van Dijck tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de knelpunten inzake de implementatie van het gelijke-onderwijskansendecreet I
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde interpellaties van mevrouw Grouwels tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over een eventuele versoepeling van de absolute inschrijvingsplicht, ingeschreven in het gelijkekansendecreet, voor Nederlandstalige scholen uit Brussel, van de heer Lootens-Stael tot minister Vanderpoorten, over de berichtgeving inzake de kwantitatieve evolutie van het Brussels Nederlandstalig onderwijs enerzijds en de kwalitatieve evolutie van dat onderwijs anderzijds en van de heer Van Dijck tot minister Vanderpoorten, over de knelpunten inzake de implementatie van het gelijke onderwijskansendecreet I.
Mevrouw Grouwels heeft het woord.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, in Het Laatste Nieuws van 1 en 2 maart 2003 verklaart Vlaams minister van Hoofdstedelijke Aangelegenheden Vanhengel samen met de - hier aanwezige - heer Gatz dat het Gelijkekansendecreet voor Brussel moet worden gewijzigd. 'Een soepele toepassing van de absolute inschrijvingsplicht in Brussel is aangewezen om te voorkomen dat Nederlandstalige kinderen niet meer in het Nederlandstalig onderwijs terecht kunnen.'
Minister Vanhengel lijkt zich bewust te zijn van de perverse gevolgen van een absolute inschrijvingsplicht voor Brussel. We hebben dit thema in het verleden al geregeld aangeraakt. Nederlandstalige leerlingen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel dreigen inderdaad het kind van de rekening te worden bij de toepassing van de absolute inschrijvingsplicht die is verankerd in het gelijkekansendecreet. Brusselse Nederlandstalige scholen dreigen immers in een situatie te komen dat ze Nederlandstalige leerlingen moeten weigeren omdat er al te veel anderstalige kinderen zijn ingeschreven.
Ik breng graag enkele gegevens in herinnering over de voertaal van de gezinnen van kleuters in het Nederlandstalig onderwijs. Dit zijn gegevens van het schooljaar 2000-2001, maar niets doet vermoeden dat de situatie vandaag beter is. Ze is integendeel wellicht nog verscherpt. 14,2 percent van de kleuters komt uit homogeen Nederlandstalige gezinnen, 23,4 percent komt uit taalgemengde gezinnen en 62,4 percent uit homogeen anderstalige gezinnen. Die laatste groep is onder te verdelen in 34,9 percent kinderen uit homogeen Franstalige gezinnen en 27,5 percent uit gezinnen met nog een andere voertaal. Dit is de realiteit vandaag.
In de Franse Gemeenschap woedt een debat over de talen die in het Franstalig onderwijs moeten worden aangeleerd. Een van de belangrijkste Franstalige partijen, de MR, pleit er nu openlijk voor ook in Brussel de keuze van de eerste vreemde taal vrij te laten. Ze gaan er daarbij van uit dat het gezond verstand de scholen zal doen kiezen voor het Nederlands. Het gevolg zal echter zijn dat wellicht nog meer Franstalige ouders geneigd zullen zijn hun kinderen naar het Nederlandstalig onderwijs te sturen.
We kunnen aan die situatie niet zomaar voorbijgaan. Nederlandstalige kinderen in het Nederlandstalig onderwijs komen in de verdrukking. De genoemde gegevens zijn gemiddelde percentages. In sommige scholen zitten er dus nog minder Nederlandstaligen. Bijgevolg is een aantal ouders al met deze problematiek naar de Kinderrechtencommissaris gegaan. Ze vinden dat hun kinderen totaal in de verdrukking komen. Er wordt aan voorbijgegaan dat dit ook een kwestie is van gelijke kansen.
Een ander aspect is dat de Vlaamse overheid, gesteund door dit parlement, een beleid voert om Brussel als een, ook voor Vlamingen, aantrekkelijke woonstad te promoten. We lijken in dat beleid te slagen. Er zijn inderdaad jonge Vlamingen die ervoor kiezen in de hoofdstad te komen wonen. Ze dreigen echter straks voor hun kinderen geen onderwijs meer te vinden. Die situatie bestaat nu reeds.
Een belangrijk argument is dat het in het belang is van alle kinderen in een klas en in een school dat er voldoende Nederlandstalige kinderen aanwezig zijn, zeker als de schooltaal het Nederlands is, zodat de kinderen, ook de anderstaligen, effectief meekunnen op school. De aanwezigheid van Nederlandstalige kinderen kan nu echter niet worden gewaarborgd. De scholen de mogelijkheid bieden in hun inschrijvingsbeleid rekening te houden met een evenwicht in de schoolpopulatie, is een conditio sine qua non voor het bewaren van een taalevenwicht in de Brusselse Nederlandstalige scholen, zoals ik tijdens de bespreking van het gelijkekansendecreet herhaaldelijk heb aangehaald.
Dat taalevenwicht is momenteel grondig verstoord. Ik heb dat zonet met cijfers aangetoond. Nederlandstalige leerlingen zijn een minderheid geworden in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. De ongerustheid onder Nederlandstalige ouders over de kwaliteit van het onderwijs is dan ook huizenhoog. Dit komt immers niemand ten goede, noch de Nederlandstalige kinderen, noch de anderstaligen.
In heel wat sociologische en andere wetenschappelijke studies is aangetoond dat, als meer dan een derde van de leerlingen in een klas anderstalig is, het voor die anderstalige leerlingen moeilijk wordt om Nederlands te leren. In Brussel gaat het al lang niet meer om een derde, maar om heel andere aantallen. Scholen met 90 tot 95 percent anderstalige leerlingen zijn geen uitzonderingen meer.
De Brusselse Nederlandstalige scholen hebben reeds voldoende bewezen dat hun deur openstaat voor anderstalige of allochtone kinderen en voor kinderen uit sociaal zwakkere milieus. Ik wil dit hier benadrukken omdat ik de bezorgdheid van de minister met betrekking tot het gelijkekansenbeleid ken. Om elk kind gelijke kansen te bieden, willen de schoolteams, de leerlingen en de ouders van Nederlandstalige en anderstalige kinderen voldoende Nederlandstalige kinderen in de scholen inschrijven.
Heel wat Nederlandstalige ouders uit Brussel overwegen hun kinderen naar een school buiten Brussel te sturen of hebben die keuze reeds gemaakt. Ook de Frans- of anderstalige ouders willen niet dat hun kinderen in een dergelijke schoolsituatie terechtkomen.
Deze problematiek verdient de nodige aandacht. Een taalevenwichtige, multiculturele schoolbevolking komt alle leerlingen ten goede. Het is momenteel mogelijk om plaatsen voor te behouden voor broertjes en zusjes en voor kinderen uit de buurt. De mogelijkheid om zich aanmeldende Nederlandstalige kinderen in te schrijven, zou evident moeten zijn.
Bent u bereid om in te gaan op de vraag van uw collega en partijgenoot, minister Vanhengel, om de absolute inschrijvingsplicht in Brussel te versoepelen? Bent u nog steeds van mening dat de absolute inschrijvingsplicht geen perverse effecten op de Nederlandstalige leerlingen in de Brusselse Nederlandstalige scholen zal hebben?
De voorzitter : De heer Lootens-Stael heeft het woord.
De heer Dominiek Lootens-Stael : Mijnheer de voorzitter, ik heb de voorbije jaren kunnen vaststellen dat de Vlaams-Brusselse politici van de meerderheidspartijen zich elk jaar opnieuw verheugen wanneer ze met de statistieken van het aantal in de Brusselse Nederlandstalige scholen ingeschreven leerlingen mogen uitpakken.
Ik ben al lid van het Vlaams Parlement en van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad sinds 1995. Ik heb al die jaren moeten opboksen tegen leden van de VGC die telkens weer met totaal eenzijdige zegebulletins uitpakken om aan te tonen hoe goed het met het Nederlandstalig onderwijs gaat. Elk jaar blijkt het aantal ingeschreven leerlingen weer eens te zijn gestegen.
Ik probeer elk jaar een domper op die feestvreugde te plaatsen. Hoewel het kwantitatief misschien bijzonder goed gaat met het Nederlandstalig onderwijs in Brussel, is er een kwalitatief probleem. De voorbije jaren wordt mijn stelling overigens ook door mevrouw Deckers onderschreven. Ik zal hier straks nog even op terugkomen. De verantwoordelijken van de scholen trekken aan de alarmbel. Het is niet allemaal peis en vree in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Deze problemen worden vaak verzwegen door de politici die binnen de VGC bevoegd zijn voor ons onderwijs.
Op het eerste zicht wordt de tevredenheid gestaafd door de permanente aangroei van het aantal leerlingen van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Het aantal leerlingen in de Vlaamse basisscholen in Brussel is de voorbije 20 jaar haast verdubbeld. Het aantal stemmen dat op Nederlandstalige politici wordt uitgebracht, is gedurende die periode echter gestaag gedaald. De Nederlandstalige bevolking is gedurende die jaren ernstig verouderd. De reële, maar fel opgeblazen inwijking van zogenaamde young urban professionals, van middenkaders en van kunstenaars heeft op dit vlak geen kentering teweeggebracht.
Het aantal op Nederlandstalige lijsten uitgebrachte stemmen daalt. Nederlandstaligen ontvluchten massaal de stad. Het Nederlandstalig onderwijs kent echter een stijging van het aantal inschrijvingen. Dit succes kan aan de hand van betrouwbare statistieken worden verklaard. Mevrouw Grouwels heeft daarnet naar de cijfers voor het schooljaar 2000-2001 verwezen. Ik beschik over de cijfers voor het schooljaar 2001-2002. Het is interessant om eens te zien hoe snel de situatie in Brussel evolueert.
In het schooljaar 2000-2001 waren 14 percent van de ingeschrevenen in het kleuteronderwijs homogeen Nederlandstalig. In het schooljaar 2001-2002 was dat nog 12 percent. In het schooljaar 2000-2001 waren de gezinnen van de leerlingen in het Nederlandstalig kleuteronderwijs voor 21,5 percent gemengd, voor 36,2 percent Franstalig en voor 29,5 percent anderstalig. Samen vormt dit 62,4 percent. In het schooljaar 2001-2002 was dit al tot 65,7 percent gestegen. In het schooljaar 2001-2002 zaten 19,5 percent homogeen Nederlandstalige kinderen in het Nederlandstalig lager onderwijs en 48,7 percent homogeen Nederlandstalige kinderen in het Nederlandstalig secundair onderwijs. De situatie evolueert blijkbaar zeer snel.
Elk jaar worden, meestal gelijktijdig met de nieuwe wervingscampagnes, zegebulletins verspreid. De cijfers die ik net heb aangehaald, zouden ons moeten aanzetten om die zegebulletins te relativeren. Dit probleem moet snel en adequaat worden opgelost. Het gaat niet alleen om de kwantitatieve aangroei, maar ook om de kwalitatieve regressie van het geleverde onderwijs.
Met de kwaliteit van het onderwijs in Brussel gaat het bergaf. Dan heb ik het niet alleen over de schijntweetaligheid die op de speelplaats en op ouderavonden schering en inslag is. Het gaat veel verder dan dat. Leerkrachten in de peuterschool zijn van mening dat ze een succesvolle week achter de rug hebben wanneer ze elke dag aan de kleintjes één Nederlands woordje hebben kunnen leren. Dat woordje wordt dan via gebarentaal duidelijk gemaakt. Ik weet waarover ik praat. Mijn dochtertje in de tweede kleuterklas is op 31 leerlingen de enige die thuis Nederlands praat. Op een ouderavond vertelde de juf hoe ze de kinderen duidelijk maakt wat ze moeten doen. Om hun jas aan te doen, maakt ze een gebaar dat dat duidelijk maakt. Als ze moeten knippen, doet ze met haar vingers een schaar na. Mevrouw de minister, kinderen uit een homogeen Nederlands gezin lijden daaronder. De schade voor die kinderen is groot. Ze lopen onvermijdelijk een achterstand op tegenover peuters die zich in een 'normale' situatie bevinden, die zich via verbale expressie verder voor de wereld openen en zich voorbereiden op de intrede in het lager onderwijs. Op ouderavonden bijvoorbeeld wordt er met pictogrammen gewerkt.
Uit het rapport van mevrouw Deckers blijkt dat negen op tien kleuters in Brussel lager scoren dan de Vlaamse norm. Dat leidt ertoe dat Nederlandstalige ouders van peuters in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest uitkijken naar peutertuinen in Vlaams-Brabant. Ze doen dat om twee redenen.
Ze vinden enerzijds de onderwijs- en opvoedkundige situatie in de Brusselse scholen niet langer aanvaardbaar en anderzijds zijn de scholen soms al volzet met anderstalige leerlingen.
Eenmaal we het niveau van het basisonderwijs bereiken, wordt de situatie nog delicater. Daar bouwen de leerlingen vanzelfsprekend nog een grotere achterstand op. De leerkrachten ondervinden moeilijkheden om leerlingen die het moeilijk hebben met het assimileren als gevolg van een gebrek aan taalkundige vaardigheden en een te beperkt vocabularium, binnen de banen van het leerplan te krijgen of te houden. Voor veel leerlingen wordt het probleem niet opgelost vóór de intrede in het secundair onderwijs. Voor die categorie leerlingen wordt het falen op school bijna een zekerheid. Mevrouw Deckers schrijft daarover : 'Meer dan de helft van de kinderen uit het tweede en derde leerjaar scoort slecht voor rekenen en lezen in vergelijking met de Vlaamse norm'. In Het Laatste Nieuws van 27 februari 2003 las ik : 'Brusselse scholen trekken aan de alarmbel. Straks moeten de lessen Nederlands in het Frans worden gegeven'.
Mevrouw de minister, wat is uw visie op het voorstel van collegelid Vanhengel waarnaar mevrouw Grouwels ook al verwees? Is het niet dringend nodig om een aantal taboes te doorbreken? Toen mevrouw Deckers de opdracht kreeg om een onderzoek te voeren naar een stand van zaken in het Brussels Nederlandstalig onderwijs, moest ze vertrekken van het gegeven dat de scholen multicultureel zijn en dat ook zullen blijven. Is het niet dringend nodig om een ratio op te leggen in verband met kinderen uit taalkundig homogene gezinnen, kinderen uit taalgemengde gezinnen en kinderen uit taalkundig exogene gezinnen? Moet er niet worden nagedacht over de organisatie van intensieve taalbaden voor kinderen die instromen en het Nederlands niet machtig zijn? Indien nodig, kan dat zelfs een volledig jaar duren. Is het niet nodig om af te wijken van het beleid waarbij er geen voorrang wordt of kan worden gegeven aan de inschrijving van leerlingen waarvan gezinsgenoten, familieleden of buurtbewoners van vergelijkbare leeftijd al zijn ingeschreven?
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de vorige sprekers hadden het specifiek over de situatie in Brussel. Ik wil de problematiek verruimen. Op het einde van het vorige parlementair werkjaar is het gelijke onderwijskansendecreet I goedgekeurd. Er werd terecht niet over een nacht ijs gegaan. Er zijn hoorzittingen georganiseerd en in de commissie is er lang over gedebatteerd. De meningen over een en ander waren verdeeld en dat hoort ook zo in een parlementaire democratie.
Ruim 9 maanden later lijkt het me aangewezen om te evalueren hoe het decreet wordt geïmplementeerd. Een aantal problemen duikt dan ook op. Ik heb me de moeite getroost om een en ander chronologisch te ordenen. Begin januari interpelleerde mevrouw Grouwels u over uw ontmoeting op 10 en 11 december 2002 met de directies van de Brusselse scholen en de scholen uit de Vlaamse Rand. Het is duidelijk dat de directies ontevreden zijn over het niet als volwaardig beschouwen van de taalindicator. Ook verschillende artikels in de krant tonen dit aan. Voor de N-VA was de taalindicator bij de totstandkoming van het decreet erg belangrijk. Ik heb het dan vooral over het 5e lid van artikel 6.2 waarin het gaat over de indicator 'de taal die wordt gebruikt voor de gangbare communicatie in het gezin is niet het Nederlands'.
Begin februari 2003 was er een volgend opstootje. De Gentse schepen van Onderwijs van de sp.a, mevrouw Van den Bossche, zei toen in interviews met TerZake en Het Laatste Nieuws onomwonden dat het eerste GOK-decreet gedoemd is te mislukken en dat de minister er enkel op uit is om de katholieke scholen te pesten. Haar belangrijkste kritiek was dat de inschrijvingsplicht enkel de snelle, vaak kansrijke inschrijvers bedient en dat er geen enkele vorm van controle is op scholen die toch nog selecteren. Er was toen duidelijk een kortsluiting binnen de meerderheid over de visie van een sp.a-mandataris op een decreet dat de sp.a mee heeft goedgekeurd.
Begin maart 2003 dan deden minister Vanhengel en de heer Gatz, beide VLD'ers, krasse uitspraken waarover mevrouw Grouwels uitvoerig interpelleerde. Ze stelden dat het inschrijvingsrecht moeilijk kan worden doorgetrokken in Brussel. Dat zou immers tot gevolg hebben dat Nederlandstalige kinderen zich daar niet langer kunnen inschrijven in het Nederlandstalig onderwijs. Ze zijn vragende partij voor specifieke maatregelen voor Brussel. De knelpunten in verband met Brussel werden zowel door CD&V als door de N-VA al aangekaart tijdens de decreetbesprekingen.
Als klap op de vuurpijl kwam de vereniging Ouders voor Zorgverbreding, die ook vorig jaar van zich liet horen, opnieuw boven water. Die vereniging is gestart met een campagne waarin de ouders zeggen dat u woordbreuk pleegt. Volgens hen had u een zorgcoördinator voor elke school beloofd, terwijl het slechts om een zorgcoördinator per 600 kinderen blijkt te gaan. Ze vragen hoe u zult bijsturen.
Mevrouw de minister, wat zult u ondernemen om vooralsnog het Nederlandstalig onderwijs in Brussel degelijk te ondersteunen? Komt er nog een aanpassing van het decreet, zodat de taalindicator als volwaardig kan worden beschouwd? Komt er een versoepeling van het absolute inschrijvingsrecht ten voordele van de Nederlandstalige leerlingen in Brussel? Bent u het eens met uw partijgenoten Vanhengel en Gatz? Hoe zit het met de belofte om de engagementsverklaring op te nemen in het participatiedecreet? Hoe wilt u tegemoetkomen aan de problemen die mevrouw Van den Bossche signaleerde en die erop neerkomen dat alleen de wet van de snelste geldt? Wat zult u doen in verband met het controleren van het inschrijvingsrecht? Hoe zult u scholen aanpakken die toch nog selecteren? Waarom zeggen de Ouders voor Zorgverbreding dat u woordbreuk pleegt? Vindt u 1 zorgcoördinator per 600 leerlingen ook niet onrealistisch? Hoe zal de Vlaamse regering op dit protest inspelen? Wat zijn de oorzaken van de voortdurende en scherpe kritiek op het eerste GOK-decreet? Hoe zult u die het hoofd bieden?
De voorzitter : De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, de mensen die de problematiek van het Brussels Nederlandstalig onderwijs al een tijdje volgen, weten wel dat er de jongste 15 jaar in onze scholen heel wat veranderd is in verband met het aantal niet-Nederlandstalige leerlingen en het aantal leerlingen met een andere culturele achtergrond.
In die veranderingen hebben we zelf een bepaalde rol gespeeld via de VGC en de NCC, de voorloper van de VGC. Er werden promotiecampagnes gevoerd om Brusselse kinderen en vooral kinderen uit taalgemengde gezinnen naar ons Nederlandstalig Brussels onderwijs te lokken. De hoofdreden voor de veranderingen is echter de veranderde demografische situatie in het Brussel Hoofdstedelijk Gewest van de jongste 15 tot 20 jaar. Dat merken we uiteraard in de scholen en dat is goed, want het tegendeel zou ons zorgen moeten baren.
Deze situatie gaat gepaard met een aantal pedagogische moeilijkheden. Ik denk dat we nog steeds bij rust moeten zweren. Het project dat mevrouw Deckers coördineert, komt op kruissnelheid. De helft van de Nederlandstalige basisscholen wordt door haar begeleid of zal in de toekomst door haar worden begeleid. We moeten ernaar streven om alles wat we al hebben gedaan om de moeilijke pedagogische uitdagingen het hoofd te bieden, via haar te centraliseren en via haar team uit te voeren.
Mijnheer Lootens-Stael, u doet wat u altijd al hebt gedaan. U zegt namelijk alles en om het even wat. U zegt enerzijds dat u een objectief bondgenootschap hebt met mevrouw Deckers en u wijst naar de resultaten van de nulmeting in het kleuteronderwijs. Ik kan die resultaten niet betwisten. Mevrouw Deckers heeft vorig jaar reeds gezegd dat 90 percent van de kleuters in het Nederlandstalig onderwijs onder het Vlaamse gemiddelde zit. Vervolgens zegt u dat de toestand in het basisonderwijs nog erger is. Dat moet ik betwisten, want de cijfers van mevrouw Deckers wezen op een verbetering.
We zijn er nog lang niet. In de eerste jaren van het basisonderwijs wees de nulmeting uit dat de helft van de leerlingen onder het Vlaamse gemiddelde zit. In de hoogste jaren van het basisonderwijs gaat het nog om 20 tot 30 percent van de kinderen. Dat percentage is nog steeds te hoog, maar we kunnen niet zeggen dat de kinderen er op het einde van het basisonderwijs slechter aan toe zijn dan bij het begin. We zullen het daarover op 24 april 2003 hebben in deze commissie en ik hoop dat er dan al enige vooruitgang merkbaar zal zijn.
Een aantal commissieleden heeft gesuggereerd dat het decreet over de gelijke onderwijskansen de oorzaak van alle kwaad is, maar dat is niet juist. Mevrouw Grouwels was in dat opzicht niet helemaal realistisch. Ze heeft gezegd dat we meer Nederlandstalige kinderen moeten aantrekken in onze Nederlandstalige Brusselse scholen om het taalevenwicht te verbeteren. Ik deel die mening tot op zekere hoogte, maar ik denk dat zelfs na zeer grote inspanningen het aantal homogeen Nederlandstalige kinderen of het aantal kinderen uit taalgemengde gezinnen relatief beperkt is. De Nederlandstalige kinderen zijn in Brussel sowieso in de minderheid. Ik betreur dat ook, maar we kunnen het aantal kinderen uit taalhomogene Nederlandstalige gezinnen op enkele jaren niet verhogen van 25 of 33 percent tot 50 percent. Ik ga daar later verder op in.
Ik denk dat de meeste commissieleden de mening delen dat het principe van de gelijke kansen voor iedereen overeind moet blijven. Hoe moet het spanningsveld met betrekking tot de Brusselse scholen dan worden aangepakt?
Een aantal commissieleden heeft gezegd dat anderstalige kinderen er belang bij hebben dat we in onze Nederlandstalige scholen te Brussel zoveel mogelijk Nederlandstalige kinderen hebben. Op die manier kunnen ze immers sneller Nederlands leren. Ik ben het daarmee eens.
Naast het taalkundige aspect is er ook een historisch argument. We hebben in Brussel strijd moeten leveren om de Nederlandstalige kinderen in de tweetalige hoofdstad Nederlandstalig onderwijs te kunnen verstrekken. Het is bijzonder moeilijk, om niet te zeggen ondoenbaar, om Vlaams-Brusselse ouders te zeggen dat hun kind in bepaalde gevallen niet kan inschrijven omdat de school vol is, om welke reden dan ook, al komt dat dan door het decreet gelijke onderwijskansen of iets anders. We krijgen dat zelfs aan de meest vooruitstrevende ouders, die tevreden zijn over het wonen in Brussel en het Brussels samenlevingsmodel van de gemeenschappen prijzen, niet uitgelegd. We moeten er dus iets aan doen.
We worden in Brussel geconfronteerd met heel uiteenlopende verzuchtingen van ouders. De Vlaamse ouders in Brussel vragen enerzijds het Nederlandstalig karakter van die scholen zo veel mogelijk te behouden, maar er anderzijds ook voor te zorgen dat hun kind zo veel en zo snel mogelijk taallessen krijgt, zodat het meertalig wordt. In de praktijk zijn die dingen heel moeilijk te verzoenen.
Van anderstalige en allochtone ouders horen we ook heel andere geluiden. In de VGC is er een overlegcommissie met Brusselaars van buitenlandse oorsprong. Onze basisscholen zitten bijna aan hun maximale capaciteit. Ze zitten voor 95 percent vol, en dat is een goede evolutie. Van die ouders horen we dat ze hun kinderen graag verder naar onze scholen willen laten gaan. Ze vragen ons te zorgen voor meer Nederlandstalige scholen. Dat zijn heel uiteenlopende visies die in de praktijk niet altijd te verzoenen zijn.
Er wordt hier beweerd dat ouders hun kinderen in groten getale uit de scholen weghalen om ze naar Vlaams-Brabant te sturen. Ik weet niet of er gegevens over bestaan, maar het zou onderzocht moeten worden. Uit een informeel contact met minister Vanhengel bleek alvast dat de uitval naar de Rand heel beperkt is. Uiteraard is elke ouder die zijn kind om die reden weghaalt, er een te veel, maar of het werkelijk gaat om tientallen of zelfs honderden mensen, is nog maar de vraag.
We hebben tijdens de voorbereidende besprekingen van het decreet uitgebreid gesproken over de engagementsverklaring. Anderstalige ouders wordt gevraagd zich ertoe te engageren zelf ook Nederlands te leren om zo de onderwijsloopbaan van hun kinderen beter te kunnen volgen. Dat is een goede zaak, maar het hoort niet in een decreet thuis. Het moet weliswaar een centraal punt zijn van het inschrijvingsbeleid van een school, maar het is overdreven zulke regels in een decreet op te nemen.
Over wat er wel moet gebeuren in dit spanningsveld, heb ik enkele malen gesproken met de minister. Ik wens, om een oplossing te vinden, eerst in alle discretie na te gaan wat mogelijk is. Het heeft geen nut daar nu in detail op in te gaan. Het is niet evident het principe van gelijke kansen, waar ik voorstander van ben, overeind te houden, en tegelijkertijd voor Brussel een versoepeling in te bouwen, maar het is volgens mij wel mogelijk.
Mevrouw de minister, ik roep u op, ongeacht de oplossing die hopelijk voor dit probleem zal worden gevonden, ook de scholen zoveel mogelijk adequate informatie te verstrekken over het principe van gelijke kansen. Ik kan me immers niet van de indruk ontdoen dat er veel stoorzenders zijn, waardoor een sfeer ontstaat die we kunnen missen als kiespijn. De positieve sfeer die mevrouw Deckers, onderbouwd met argumenten en dankzij teamwork, probeert van de grond te krijgen, wordt zo algauw omgebogen tot een klaagzang.U kunt daar een rol in spelen.
Collega's, vandaag belichten we hier de negatieve of minder aangename gevolgen van het gelijkekansendecreet, maar het spreekt vanzelf dat het decreet ook zorgt voor heel wat middelen bovenop de al beschikbare, ook in Brussel, die ook van nut zijn om de uitdaging van de anderstaligheid in het onderwijs te kunnen beantwoorden.
De voorzitter : De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, deze problematiek is me goed bekend. Het gelijkekansendecreet is waarschijnlijk niet de oorzaak van het probleem. Brussel is gewoon een totaal andere habitat in een totaal andere situatie. Bovendien zitten er heel wat kwakkels in het verhaal. Ik treed dan ook de heer Gatz bij dat communicatie van het grootste belang is.
We moeten de draagkracht van elke school in het oog houden. Een Nederlandstalige school heeft een minimaal aantal Nederlandstalige leerlingen nodig om nog te kunnen functioneren. Wat de draagkracht van zo'n school kan zijn, zou het best eens worden onderzocht. We kunnen niet enerzijds de Vlamingen aanmanen naar Brussel te komen wonen, en enkele jaren later zeggen dat er voor hun kinderen geen plaats is in de Nederlandstalige scholen omdat die vol zitten. Nederlandstalige kinderen in Brussel moeten hoe dan ook naar een Nederlandstalige school kunnen gaan. Punt uit. Hoe weet ik niet, maar we moeten het oplossen.
De instroom van heel wat allochtone kinderen is een goede zaak, als we die maar goed begeleiden. Allochtone mensen in Brussel vernederlandsen of verfransen. Dat kan drie generaties duren, maar uiteindelijk gebeurt het We hebben in Brussel Nederlandstaligen nodig om onze eigen positie daar te handhaven. Het is dus een goede zaak dat allochtone kinderen naar Nederlandstalige scholen gaan en dat ze, al was het met een hink-stapsprong van twee of drie generaties, vernederlandsen. We moeten die kinderen dan wel heel goed begeleiden.
Ik durf te pleiten voor een heel intensief onderwijs in het Nederlands, omdat dat als basis dient, als opstapje, om ook de rest goed te begrijpen. Het is heel belangrijk dat we in kleinere groepen kunnen werken, en dat we het Brussels Nederlandstalig onderwijs aantrekkelijker maken voor het onderwijzend personeel. Misschien is daar wat meer geld voor nodig, daar gaat het nu niet om, maar we moeten het wel onderzoeken. Het is immers dringend. We beginnen er beter vandaag mee dan morgen.
Een groot probleem is de tamelijk betekenisvolle instroom van zuiver Franstalige Belgen, Brusselaars, in het Nederlandstalig onderwijs. We willen die mensen wel verwelkomen in onze Brusselse Nederlandstalige cultuur, maar waarschijnlijk kiest een groot deel van die mensen, die heel kwaliteitsvol onderwijs krijgen en volstrekt tweetalig zijn, op 18 jaar voor het Franstalig hoger onderwijs. Wie zijn wij om dat te verhinderen? Ze studeren af als tweetaligen, mede dankzij een grote financiële inspanning van de Vlaamse Gemeenschap, terwijl ze zich als volwassen werknemers als Franstaligen gaan gedragen, en zich min of meer tegen ons keren. Dat is een soort paard van Troje dat we binnenhalen.
Toen ik in het middelbaar onderwijs stond in Brussel, konden we ervan uitgaan dat 9 tot 10 percent van de afgestudeerde middelbare scholieren weer voor de Franstalige taalrol koos. Ze leggen hun Franstaligheid niet af, en dat hoeft ook niet, maar het ligt toch wel heel moeilijk dat de Vlaamse Gemeenschap in die opleidingen voorziet, als die mensen zich later tegen de gemeenschap keren die hen aan haar borst heeft gekoesterd. We moeten dat probleem onderzoeken. Misschien komt dit hier voor het eerst ter sprake, maar dat moet nu maar. Ik denk dat heel wat Franstaligen niet geïnteresseerd zijn in de verrijking die het Nederlands kan bieden. Als ze al naar het Nederlandstalig onderwijs gaan, gebeurt dat enkel vanuit de opportuniteit om volstrekt tweetalig te worden. Dat is hun goed recht, maar voor ons kan dat nadelige effecten hebben.
Ik zeg dus zeer duidelijk, mevrouw de minister, dat Nederlandstalige kinderen terecht moeten kunnen in Nederlandstalige scholen en dat er voor de allochtone leerlingen intensieve cursussen Nederlands moeten worden aangeboden. Dat die allochtone leerlingen dan op den duur terechtkomen op de Nederlandstalige taalrol, kan ik alleen maar positief noemen.
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Ik wil ingaan op een aspect van de vraag van de heer Van Dijck. Mevrouw de minister, ik wil nogmaals benadrukken dat er op het terrein zeer veel onrust aan de oppervlakte komt over de zorgverbreding. Ik weet dat u daar nerveus van wordt, mevrouw de minister, ik kan daar menselijkerwijze zelfs enig begrip voor opbrengen. Ik zie echter effectief de kwaadheid groeien. De scholen zeggen dat ze met de middelen die ze krijgen wel een diagnose kunnen uitvoeren en overleg kunnen plegen, maar dat ze daarmee niet kunnen werken met de leerlingen. Als u die zorgverbreding werkelijk ernstig neemt, moeten daarvoor drie keer zo veel middelen worden ingezet dan momenteel het geval is. De nood is dus zeer groot en de kwaadheid daaromtrent ook. Dat zal de volgende weken nog wel blijken.
De voorzitter : De heer Van Baelen heeft het woord.
De heer Gilbert Van Baelen : Mijnheer de voorzitter, het is vandaag niet de bedoeling om een zorgdebat te voeren, maar ik wil wel nog een aantal dingen zeggen tegen de heer Martens. Mijnheer Martens, het eerste GOK-decreet is tot stand gekomen vanuit een knelpunt. Er waren problemen met de non-discriminatieverklaring die in de jaren negentig was afgesloten en vooral betrekking had op het begrip allochtoon tegenover autochtoon en op de omgang met allochtone kinderen.
We hebben vorig jaar afgesproken dat er vanaf september dit jaar uren zouden komen voor zorgcoördinatie. Nu blijkt echter dat u het begrip coördinatie vandaag anders invult dan bij vroegere gelegenheden. U hangt opnieuw een demagogisch verhaal op, mijnheer Martens. U kunt bovendien wel beweren dat die middelen helemaal niet volstaan, ik maak dan heel graag de vergelijking met wat u in de vorige regering allemaal hebt gedaan op dat terrein. Laat ons het uitgangspunt van de twee decreten gelijke onderwijskansen niet uit het oog verliezen.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, collega's, de verschillende vragen naar initiatieven om het Nederlandstalig onderwijs in Brussel degelijk te ondersteunen, zouden kunnen suggereren dat er vandaag geen of onvoldoende extra inspanningen worden geleverd voor de Nederlandstalige Brusselse scholen. Ik heb in vorige betogen reeds meermaals een opsomming gegeven van de extra middelen en de bijkomende ondersteuning die voor die scholen worden ingezet. Ik vind het dus niet correct dat hier de indruk wordt gewekt dat Brussel geen of onvoldoende aandacht zou krijgen.
Erger nog is dat die verkeerde indruk ook de scholen bereikt. Ik denk er dan ook ernstig over na om alle Brusselse leerkrachten en directies te informeren over de vele bijzondere maatregelen en uitzonderingen die in onze onderwijsregelgeving specifiek voor Brussel werden uitgewerkt. Ik heb het nu dus niet alleen over het onderwerp dat vandaag aan de orde is, maar over het hele beleid dat voor Brussel wordt gevoerd. Daarover krijg ik trouwens veel commentaar op andere plaatsen in Vlaanderen : volgens sommigen gaat er net te veel aandacht naar die problematiek. Dat onderschrijf ik zelf niet, maar ik wil het hier toch maar even vermelden.
Zoals ik in eerdere parlementaire debatten al heb laten aanvoelen, meen ik dat een aanpassing van het gelijkekansendecreet inzake het inschrijvingsrecht voorlopig niet aan de orde is. Het GOK-decreet is een kansarmoededecreet en richt zich niet specifiek op Brussel. Als er een probleem is, moet dat niet worden opgelost via het GOK-decreet, laat dat duidelijk zijn. Ik kan met verschillende voorbeelden staven dat het probleem dat hier wordt aangekaart, reeds bestond voor het GOK-decreet, laat ook dat duidelijk zijn.
Ik wens in de startfase van het gelijkekansendecreet de uitgangsprincipes van dat decreet nog voor ze goed en wel in praktijk werden omgezet, niet op de helling te zetten door vanuit een regionale specificiteit toe te laten bepaalde groepen bij inschrijving prioritair te behandelen.
In de eerste plaats wil ik erop wijzen dat de uitspraken van de heer Gatz en collega-minister Vanhengel in het persartikel waarnaar wordt verwezen meer genuanceerd moeten worden geduid. Beide heren vestigen de aandacht op het feit dat de Brusselse scholen sowieso een openheid moeten behouden ten opzichte van anderstaligen. De heer Gatz wordt in het artikel geciteerd met de volgende uitspraak : 'Zo is ons onderwijs - het Brussels Nederlandstalig onderwijs - een beetje het slachtoffer geworden van zijn eigen succes. Maar ik geloof niet dat het gelijkekansendecreet de situatie gaat verergeren. De huidige situatie in het Nederlandstalig onderwijs is gewoon het resultaat van een bevolkingsevolutie.' Die opvatting heeft de heer Gatz daarnet nog herhaald.
De centrale vraag is aldus of een versoepeling van het recht op inschrijving, en dus de prioritaire behandeling van Nederlandstaligen tijdens het verloop van de inschrijvingen, de te verkiezen oplossing is.
Voorafgaand aan de inschrijvingen kunnen scholen zich richten op een specifieke doelgroep, in dit geval op Nederlandstaligen, om hen ervan te overtuigen niet te kiezen voor een school in de Rand of Vlaams Brabant. Acties in die zin kunnen in het lokaal overlegplatform worden uitgewerkt en besproken. Op het ogenblik dat de inschrijvingstermijn start, moeten elke ouder en elk kind wel dezelfde mogelijkheden krijgen om te kunnen worden ingeschreven. De inschrijvingsperiode moet ook bekend worden gemaakt aan een breed publiek.
Verder voorziet het gelijkekansendecreet in een doorverwijzingsmechanisme waardoor bijvoorbeeld ingeschreven kinderen waarvan de thuistaal niet het Nederlands is, kunnen worden doorverwezen terwijl leerlingen die wel het Nederlands als thuistaal hebben, ingeschreven blijven. Ik realiseer me ten volle dat de relatieve aanwezigheid van anderstaligen in Brussel hoog is. Vele scholen kennen die situatie, waardoor de mogelijkheden om door te verwijzen eerder beperkt zijn. Dit heeft te maken met het natuurlijke rekruteringsgebied van de scholen, zoals ook de heer Gatz in het persartikel heeft gesteld. De aanwezigheid van een onderwijsaanbod van een andere gemeenschap maakt de zaak nog complexer. Idealiter zou tussen beide gemeenschappen een overeenkomst moeten bestaan voor het verzekeren van een voldoende aanbod, met afspraken over het aandeel dat voor beiden wenselijk en haalbaar is. Dit zou betekenen dat bij doorverwijzing ook scholen van de Franse Gemeenschap kunnen worden aangesproken.
Ik volg de uitvoering van het decreet uiteraard op de voet op. Ik heb alle vertrouwen in de creatieve aanpak van de lokale overlegplatforms die onder andere de doorverwijzingen begeleiden. Ik wil alle partners binnen de LOP's de kans geven het gelijkekansendecreet uit te voeren. Dat er tegelijkertijd bepaalde moeilijkheden of knelpunten zullen worden aangehaald, is wellicht vanzelfsprekend. Het is dan ook mogelijk dat het gelijkekansendecreet na enige tijd moet worden bijgestuurd. Op dit moment is het echter nog te vroeg om al conclusies in die zin te trekken.
Wat de opstart van de lokale overlegplatforms betreft, wil ik er nog op wijzen dat mijn medewerkers afgelopen dinsdag aanwezig waren op de allereerste vergadering van het LOP voor het secundair onderwijs in Brussel. De vergadering verliep in een bijzonder aangename sfeer. Het aannemen van het huishoudelijk reglement alsook het voordragen van de voorzitter en de gecoöpteerde leden gebeurde in alle eensgezindheid. De LOP-deelnemers kregen tot slot van de vergadering de gelegenheid om opmerkingen te maken of vragen te stellen aan de aanwezige medewerkers van kabinet en administratie. Ik was verheugd te mogen vernemen dat niet één vraag of bemerking werd geformuleerd. Naar mijn aanvoelen wijst dit erop dat alle actoren ervoor willen gaan en het gelijkekansendecreet een ernstige kans willen geven.
Over de voorstellen betreffende het voeren van een inschrijvingsbeleid in de stedelijke scholen van de stad Gent werd in deze commissie reeds uitgebreid gedebatteerd. Hierover werd een vraag om uitleg gesteld in de commissievergadering van 6 februari 2003. Om niet in herhaling te vallen, verwijs ik naar het antwoord dat ik toen heb gegeven.
Inzake het toezicht op en de controle van inschrijvingen voorziet het gelijkekansendecreet in een controle door het departement Onderwijs. Het departement kan te allen tijde het verloop van de aanmeldingen en inschrijvingen in de scholen controleren. In geval van weigering wordt door middel van een klacht een procedure opgestart bij de Commissie Leerlingenrechten. Tijdens haar onderzoek kan de commissie onderzoeksdaden stellen. Een gevolg van een klachtenprocedure kan zijn dat de school in het ongelijk wordt gesteld, waardoor ze een financiële sanctie riskeert.
Wat de vraag in verband met de zorgcoördinatie betreft, ben ik niet van oordeel dat er in dat dossier sprake is van woordbreuk. Vanaf volgend schooljaar krijgt elke school voor gewoon basisonderwijs extra uren zorg. We leveren hier weer een ernstige financiële inspanning voor het basisonderwijs. Deze middelen vormen een aanvulling van een hele reeks maatregelen die ik sinds 1999 heb genomen. Enkele voorbeelden hiervan zijn de stijging van de werkingsmiddelen voor het basisonderwijs, de uren kinderverzorging, de bewegingsopvoeding in het kleuteronderwijs, de GOK-ondersteuning, de verhoogde administratieve ondersteuning, de IC-coördinatie en de loonsverhoging.
Door middel van de nieuwe maatregelen inzake de toekenning van bijkomende zorguren erken ik, meer dan ooit tevoren, de nood aan extra ondersteuning om het zorgbeleid in de scholen vorm te geven. Het uittekenen van het zorgbeleid mag evenwel niet als een exclusieve taak van de zorgcoördinator worden beschouwd. Ook binnen de organieke en de bijkomende personeelsformatie kan aan het zorgbeleid worden gewerkt. De ondersteunende diensten, zoals het CLB en de pedagogische begeleiding, kunnen bij de vormgeving van het zorgbeleid een rol spelen.
Ik weet dat momenteel bepaalde acties worden gevoerd. De meeste betrokkenen zijn elkaar aan het opjagen. Dit heeft allicht iets met de komende verkiezingen te maken. Door middel van vertragingsprocedures willen bepaalde mensen voorkomen dat dit decreet de scholen voor 18 mei 2003 zou bereiken. Zoals al eerder is gezegd, gedragen bepaalde mensen zich in dit verband als stoorzenders. Hoewel dit decreet duidelijk positieve elementen bevat, kan ik me dit perfect voorstellen.
Ik heb nooit verklaard dat de zorgcoördinatie iets zou moeten vervangen. De zorgcoördinatie is een aanvulling bij de extra middelen waarin we via het GOK-decreet hebben voorzien. Een school die GOK-middelen ontvangt, kan gebruik maken van de mogelijkheid om uren uit het reguliere lestijdenpakket te nemen, kan een zorgcoördinator een ernstig zorgplan laten uittekenen en kan een ernstig zorgbeleid voeren. Om de zorguren in te vullen, zullen we ongeveer 1.200 extra mensen nodig hebben. Ik hoop dat we die mensen ook vinden.
In het kader van de begrotingsbesprekingen hebben een aantal leden van deze commissie het overigens over het aantal zorguren gehad. De heer Suykens heeft toen voor één zorgcoördinator per 600 leerlingen gepleit. Niemand heeft toen gezegd dat dit niet zou volstaan. Ik ben misschien wel de eerste om te zeggen dat we misschien meer zorgcoördinatoren nodig hebben en dat we het systeem in de toekomst misschien nog zullen moeten bijsturen. Op dit ogenblik zetten we, door middel van een combinatie van maatregelen, een ongelooflijk belangrijke stap in de richting van zorgbrede scholen. Ik vind dan ook dat bepaalde mensen dit op een intellectueel oneerlijke manier voorstellen.
De voorzitter : Mevrouw Grouwels heeft het woord.
Mevrouw Brigitte Grouwels : Ik vind het spijtig dat de heer Gatz het probleem daarnet enigszins heeft trachten te relativeren. Volgens de heer Gatz zijn er op bepaalde plaatsen weinig of geen Nederlandstaligen en zijn slechts weinig Nederlandstalige kinderen in scholen buiten Brussel ingeschreven. Ik ben het eens met zijn suggestie om dit eens te onderzoeken.
Ik heb evenwel nooit verklaard dat Brussel volzit met Nederlandstaligen die geen plaats in het Nederlandstalig onderwijs vinden. Ik heb gezegd dat de Nederlandstalige scholen de kans moeten krijgen om zich wat soepeler op te stellen en om Nederlandstalige kinderen in te schrijven. Dit is niet enkel in het belang van die Nederlandstalige kinderen. Dit komt heel de klas ten goede. In sommige klassen horen de leerlingen momenteel gewoonweg niemand Nederlands praten.
Nederlandstalige scholen in Brussel moeten altijd de mogelijkheid hebben om Nederlandstalige kinderen in te schrijven. Ik ben het eens met de heer Gatz wanneer hij stelt dat geen enkele Nederlandstalige ouder kan begrijpen dat het Nederlandstalig onderwijs in de hoofdstad de deuren niet open kan houden voor Nederlandstalige leerlingen.
Ik vraag me af wat mensen moeten doen die net zijn verhuisd en vrij laat nog een school voor hun kinderen moeten zoeken. U moet een oplossing voor dit specifiek probleem vinden.
Momenteel hebt u geen enkele opening gelaten. U blijft vasthouden aan de decretale regeltjes. U houdt geen rekening met het effect van dit decreet op de betrokken kinderen.
Het spreekt vanzelf dat we voor de idee van open scholen zijn. Ik heb nooit gezegd dat de Nederlandstalige scholen in Brussel zich uitsluitend op Nederlandstalige kinderen zouden moeten richten. We wensen enkel een fatsoenlijk evenwicht. Er zijn wijken in Brussel waar haast geen Nederlandstaligen wonen en waar de scholen enkel anderstalige leerlingen hebben. Het is mogelijk dat zich in bepaalde scholen geen enkele Nederlandstalige ouder met zijn kinderen komt aanmelden. Waar het kan, moeten we echter in de nodige soepelheid voorzien.
Aangezien uw antwoord ons geen enkel perspectief biedt, zou ik een bijkomende vraag willen stellen. Nederlandstalige ouders in Brussel zouden te allen tijde de kans moeten hebben om hun kinderen in een Nederlandstalige school in te schrijven. Bent u van plan om dit specifiek probleem voor 1 augustus 2003 op te lossen?
De voorzitter : De heer Lootens-Stael heeft het woord.
De heer Dominiek Lootens-Stael : Ik zou de leden van deze commissie willen waarschuwen voor de pogingen van de heer Gatz om de problemen te minimaliseren. Hij heeft gezegd dat er op bepaalde plaatsen haast geen Nederlandstaligen meer zijn. Het lijkt me nuttig om dit eens te onderzoeken.
Vroeger kwamen kinderen uit de Rand in groten getale naar Brusselse scholen. Momenteel gebeurt, zij het misschien op kleinere schaal, net het omgekeerde. Ook dit zou eens nader moeten worden onderzocht.
De minister en de heer Gatz hebben het daarnet over stoorzenders gehad. Scholen, leerkrachten of ouders die problemen aankaarten, mogen echter niet zomaar als stoorzenders worden omschreven. Deze techniek wordt de voorbije jaren in bepaalde politieke kringen gehanteerd om mensen die niet volledig in de vooraf uitgestippelde richting marcheren in het verdomhoekje te duwen. Ik vind het niet toelaatbaar dat deze mensen het etiket van stoorzender krijgen opgekleefd. Deze mensen kaarten vanuit hun eigen moeilijke situatie bepaalde problemen aan. Ze doen dit niet om als stoorzenders te fungeren. Ze doen dit ten bate van de kwaliteit van het Nederlandstalig onderwijs.
De heer Gatz heeft daarnet ook voor rust gepleit. Mijns inziens ligt het streven naar rust net aan de basis van heel wat wrevel. De situatie is te alarmerend om rustig te blijven. Er moeten dringend initiatieven worden genomen.
Mevrouw de minister, u hebt daarnet verklaard dat het gelijkekansendecreet deze problemen niet heeft veroorzaakt. Dit is evident. Het gelijkekansendecreet is zeer recent. De problemen bestaan al veel langer. Het gelijkekansendecreet zou de problemen evenwel negatief kunnen beïnvloeden. De problemen zouden nog groter kunnen worden. De Nederlandstaligen in Brussel mogen niet het slachtoffer van het gelijkekansendecreet worden. Ze moeten steeds de mogelijkheid krijgen om hun kinderen in een Nederlandstalige school in te schrijven.
U hebt ons vandaag geen enkele opening geboden. Ik betreur dit. Ik roep u op om uw visie te herzien. Indien zich in de loop van de maand september 2003 dergelijke gebeurtenissen zouden voordoen, zult u pas echt met stoorzenders worden geconfronteerd. Indien ook maar één kind van Nederlandstalige ouders niet in een Nederlandstalige school kan worden ingeschreven, zal de media hier heel wat aandacht aan besteden.
U hebt verklaard dat in heel wat extra middelen voor Brussel is voorzien. Dat klopt. Ik vrees evenwel dat u gewoon dweilt met de kraan open. Er is nood aan een aantal drastische maatregelen.
Mevrouw de minister, ik herhaal mijn vragen waarop ik geen antwoord heb gekregen : is het niet dringend nodig om een vorm van contingentering van anderstalige kinderen in te voeren? Waarom antwoordt u daar niet op? Het is belangrijk dat taboes worden doorbroken en dat er denksporen worden gelanceerd. Is het niet dringend nodig om een systeem van taalbaden in te voeren waardoor anderstalige kinderen versneld het Nederlands machtig kunnen worden, om niet tot last te zijn van de Nederlandstalige kinderen? Initiatieven om die problemen eindelijk op te lossen zijn dringend nodig.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, het was niet mijn bedoeling om te zeggen dat er in Brussel niets gebeurt. Integendeel, er wordt veel gedaan. Ik heb gepoogd om een aantal kritieken op een rijtje te zetten. Brussel is uitvoerig aan bod gekomen. Ik neem er akte van dat u zegt dat er geen woordbreuk is in het dossier van de zorgcoördinatie. Ik heb alleen geciteerd wat anderen daarover zeggen. Het is belangrijk dat we de lijn, om extra te investeren in het basisonderwijs, consequent doortrekken.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Ik onderzoek de situatie, niet alleen in het kader van het GOK-decreet, maar ook in het kader van de problemen in Brussel. Er zijn gesprekken aan de gang, onder andere over de taalbaden, en die zullen binnenkort worden afgerond.
De stadsvlucht is een probleem van Brussel, maar ook van andere grote steden. Mijnheer Lootens-Stael, als ik spreek over stoorzenders, dan heb ik het niet over de scholen, de leerkrachten en de directies, maar wel over een aantal anderen.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de heer Gatz, door de heer Van Dijck, door de heer Lootens-Stael en door mevrouw Grouwels werden tot besluit van deze interpellaties met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.