Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen Vergadering van 27/03/2003
Interpellatie van mevrouw Riet Van Cleuvenbergen tot mevrouw Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking, over de moeilijkheden waarmee dagverzorgingscentra geconfronteerd worden
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van mevrouw Van Cleuvenbergen tot mevrouw Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking, over de moeilijkheden waarmee dagverzorgingscentra geconfronteerd worden.
Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Mevrouw de voorzitter,mevrouw de minister, collega's, mijn interpellatie is heel belangrijk, al zeg ik het zelf, en wel om twee redenen. Ten eerste omdat het een problematiek betreft die tijdens deze legislatuur nog maar nauwelijks aan bod gekomen is en ten tweede omdat het gaat over iets waar we allemaal partijoverschrijdend achter staan. Het is om die redenen dat ik straks - hoewel ik uiteraard het antwoord nog moet afwachten - een motie zal indienen, te meer omdat er ons in deze legislatuur nog maar één jaar rest.
Mijn interpellatie handelt over de moeilijkheden waarmee dagverzorgingscentra worden geconfronteerd. Ik had die even goed kunnen verwoorden in de zin van 'de moeilijkheden waarmee de regering geconfronteerd wordt om dagverzorgingscentra voldoende stimuli te geven ten einde tot meer oprichtingen te kunnen overgaan'. Het is me immers duidelijk dat alle partijen in deze aangelegenheid een verandering wensen. Een en ander is me zelfs nog duidelijker geworden na mijn studiebezoek aan een OCMW-dagverzorgingscentrum in Maaseik. Uit mijn contacten met zowel het personeel en de verantwoordelijken als met de aanwezige ouderen heb ik heel wat geleerd. Dit vormde voor mij de concrete stimulans om deze interpellatie in te dienen.
Thuiszorg is al jaren het uitgangspunt van het regeringsbeleid betreffende zorg. We zijn er allemaal van overtuigd dat mensen het liefst zo lang mogelijk in hun eigen thuisomgeving kunnen blijven, op voorwaarde dat dit materieel, emotioneel en sociaal mogelijk is. We weten ook dat de residentiële sector niet aan alle ondersteuningsaanvragen vanwege ouderen kan voldoen. Vooral de tussenvormen zouden om die reden uitgebouwd moeten worden.
Gelukkig heeft Vlaanderen een traditie op het vlak van thuiszorg. Misschien verwijs ik wat te veel naar het studiebezoek dat ik heb gedaan, maar het is in ieder geval een feit dat de mensen die naar dagverzorgingscentra komen, vaak mensen zijn die in een ondersteunde thuissituatie verkeren. De meeste mensen die in een dagverzorgingscentrum verblijven, zijn personen met moeilijkheden die inwonend zijn bij een eigen partner of bij een eigen gezin, dus met eigen kinderen. Zij doen ter ontlasting van het gezin of uit praktische overwegingen een beroep op het dagverzorgingscentrum.
Dagverzorgingscentra zijn mogelijk sinds het decreet op de thuiszorg dat in de vorige legislatuur werd goedgekeurd. Dit heeft geleid tot een hele reeks praktische normen waaraan dagverzorgingscentra moeten voldoen. Via deze interpellatie wil ik nagaan of al deze voorwaarden geen hinder kunnen vormen voor deze centra.
Ik wil eerst wijzen op de financiële problemen waarmee dagverzorgingscentra worden geconfronteerd. Vlaanderen heeft slechts in een beperkte subsidiëring voorzien. Wanneer een dagverzorgingscentrum zeven tot vijftien ouderen opneemt, waarbij geen leeftijdsgrens werd vastgelegd, kan dat centrum door Vlaanderen worden erkend. Halen die centra een gemiddelde van tien op jaarbasis, dan kunnen zij een subsidie van 25.000 euro krijgen. Daartegenover staat evenwel dat ze moeten voldoen aan een hele reeks bouwtechnische- en personeelsnormen. Ze moeten dus beantwoorden aan een hele reeks kwaliteitseisen die zeker niet door die subsidie van 1 miljoen frank worden vergoed. Tot daar het eerste probleem.
Een tweede probleem is dat men het financieel plaatje probeert rond te maken door ook Riziv-erkenningen aan te vragen. Die Riziv-erkenning gebeurt op grond van een totaal andere normering. Daar wordt bijvoorbeeld de leeftijd van 65 jaar opnieuw van kracht. Ik vraag me trouwens af of dit nog langer houdbaar is, gezien de antidiscriminatiewet die in het Belgisch Staatsblad verschenen is. De Riziv-normen zijn heel strikt en hanteren in feite een vrij rigide afbakening van de personen die hiervoor in aanmerking komen.
Er wordt een gemiddelde bezetting geëist die overeenkomt met het aantal aangevraagde zorgprofielen. De voorziening die ik heb bezocht, is erkend voor vijftien personen, maar er zijn gemiddeld slechts twaalf of dertien mensen aanwezig waarvan ongeveer zeven met een Riziv-erkenning. Daaruit kunnen we afleiden dat de voorziening niet zal worden vergoed voor een groot deel van de mensen die er komen.
Er zijn ook investeringskosten voor bouw. Investeringen voor rolstoelgebruikers kosten meer dan andere. Er zijn grotere oppervlakten nodig, denken we maar aan de grotere toiletten en de nodige draaicirkels aan deuren. Werken met gevarieerde groepen, wat in de praktijk meestal het geval is, vergt ook een beetje privacy zodat met verschillende groepen mensen afzonderlijk kan worden gewerkt. Er zijn dus een hele hoop investeringskosten waarvoor VIPA-subsidies kunnen worden aangevraagd, maar ik heb vernomen dat de oppervlaktenormering niet aangepast zou zijn.
Een ander financieel probleem is het vervoer van en naar het centrum. De meeste voorzieningen beschikken over een busje met lift voor de rolstoelgebruikers. 70 percent van de mensen die op jaarbasis gebruikmaken van de opvang in een dagverzorgingscentrum, komt met het busje. In de voorziening die ik heb bezocht, is er slecht één chauffeur. Bijgevolg moet worden gezocht naar vrijwilligers. Als het busje defect is, moeten allerlei heksentoeren worden uitgehaald om de mensen ter bestemming te krijgen. Het vervoersprobleem is dus heel concreet.
Er zijn ook zware administratieve lasten. Om het financiële plaatje rond te krijgen, wordt geprobeerd om van alle kanten subsidies te krijgen. Dat houdt in dat dossiers moeten worden ingediend die elke keer weer op een andere manier zijn gestructureerd. Er is geen ruimte om een administratieve kracht aan te werven. Meestal komt het erop neer dat de verantwoordelijke dit werk thuis doet. Een kwaliteitshandboek is positief - iedereen is het daarmee eens -, maar om het helemaal te volgen, is het nodig dat men er ook buiten de werkuren mee bezig is. Dat kan niet de bedoeling zijn, want dat gaat ten koste van de kwaliteit van de begeleiding.
Er is een groot probleem met de afstemming tussen de federale en Vlaamse regelgeving, onder meer op het vlak van erkenning en programmatie. Ik heb het al gehad over de leeftijdsgrens. Vroeger waren er ook subsidiemogelijkheden via het Riziv waardoor de kinesitherapeuten en verpleegkundigen ook naar een dagverzorgingscentrum konden komen en daarvoor werden betaald. Dat is nu niet langer mogelijk. Een concreet probleem is dat de mensen minimum 6 uur aanwezig moeten zijn om een Riziv-erkenning te krijgen. In de praktijk zitten de mensen ruim 1 uur op het busje waardoor ze problemen krijgen met de Riziv-erkenning. Vooral op het vlak van financiën en administratie is er een groot gebrek aan afstemming tussen de Vlaamse en de federale regels.
Een ander probleem is dat de thuiszorg niet consequent als uitgangspunt van het decreet wordt beschouwd. Ook in het Vlaams decreet op de thuiszorg wordt niet voldoende benadrukt dat een dagverzorgingscentrum ook kan worden gelinkt aan thuiszorgdiensten in plaats van alleen aan de residentiële sector, zoals dat nu het geval is. In de praktijk werken reeds heel wat dagverzorgingscentra samen met OCMW's. Een groot deel ervan is trouwens van het OCMW. Veel OCMW's beschikken ook over thuiszorgdiensten. Het zou dan ook veel makkelijker zijn om met deze diensten afspraken te kunnen maken. In de regelgeving wordt vertrokken vanuit een patiëntenprofiel. Het gaat echter niet over personen die zware medische zorgen nodig hebben, maar wel over mensen die nood hebben aan verzorging, begeleiding en sociale contacten.
Een ander probleem is dat deze vorm van zorg in de praktijk ontoegankelijk is voor en onbekend bij het cliënteel. Dagverzorgingscentra durven geen reclame te maken, want ze zitten reeds met wachtlijsten. Bovendien is de kostprijs voor de gebruikers zo hoog, dat niet iedereen er een beroep op kan doen. Er is een tekort aan de aanbodzijde. Uit de cijfers van Limburg leid ik af dat de programmatienorm slechts voor 50 percent wordt ingevuld en wel dankzij heel wat goodwill van gemeenten en provincies die een bijdrage leveren. Stimuli om de programmering in te vullen, zijn er niet zolang Vlaanderen niet in meer middelen voorziet.
Mevrouw de minister, we zijn het over de partijgrenzen heen eens dat ambulante zorg en de tussenvormen heel belangrijk zijn voor mensen die in de problemen zitten. We stellen vast dat er mogelijkheden zijn via de dagverzorgingscentra, maar ook dat het aanbod onvoldoende groot is en onbetaalbaar voor de meeste ouderen. Bent u op de hoogte van deze problemen? Bent u het ermee eens dat bepaalde elementen de oprichting van bijkomende centra verhinderen? Welk signaal kunnen we geven aan de sector?
De voorzitter : Minister Vogels heeft het woord.
Minister Mieke Vogels : Mevrouw de voorzitter, collega's, ik bekijk dagverzorgingscentra vanuit het perspectief van het thuiszorgdecreet. Het thuiszorgdecreet zegt duidelijk dat een dagverzorgingscentrum een thuiszorgvoorziening is met als opdracht minimaal zeven en maximaal vijftien volwassen gebruikers vanaf 18 jaar in daartoe bestemde lokalen tijdens de dag hygiënische en verpleegkundige dienstverlening, activering, revalidatie, psycho-sociale ondersteuning en animatie aan te bieden.
De dagverzorgingscentra die een gemiddelde bezettingsgraad realiseren van minimum tien gebruikers krijgen van de Vlaamse Gemeenschap een subsidie-enveloppe van 25.000 euro per jaar. Die wordt verminderd bij een gemiddelde bezetting van negen, acht of zeven gebruikers.
Het programmatiecijfer van 2.429 woongelegenheden voor Vlaanderen is momenteel voor 38 percent gerealiseerd, dat wil zeggen dat er 925 woongelegenheden zijn. Rekening houdend met de erkenningen, met opschorting en voorafgaande vergunningen bedraagt de invulling 90 percent. 2.184 woongelegenheden zijn dus geprogrammeerd en toegewezen, maar nog niet gerealiseerd. De meeste centra hebben ook een bijzondere federale erkenning als centrum voor dagverzorging. Ze krijgen voor elke B- of C-gebruiker een Riziv-dagforfait van 25,01 euro. Ongeveer 20 percent van de gebruikers van een dagverzorgingscentrum heeft een Aprofiel. Die mensen, waaronder beginnend dementerenden, komen niet in aanmerking voor een zorgforfait. Sedert 1 september 2002 is er geen cumul met de thuiszorg meer mogelijk.
Er is een onderscheid tussen Vlaamse en federale personeelsnormen. Voor Vlaanderen moeten minimaal 2 VE's (voltijds equivalenten) worden tewerkgesteld, waarvan minstens 1 persoon met een NUHO-diploma en minstens 1 verzorgende. Voor de federale overheid moeten per 15 erkende plaatsen 1 VE verpleegkundige, een 1,5 VE verzorgende, en 0,5 VE ergotherapeut, kinesitherapeut of logopedist worden tewerkgesteld.
Het nieuwe Vlaamse zorgbeleid wil zorgbehoevende mensen de kans geven om met de steun van hun mantelzorgers, zolang mogelijk in hun eigen aangepaste en vertrouwde omgeving te blijven wonen. Dagverzorgingscentra zijn hiertoe zeer belangrijke instrumenten, net zoals centra voor kort verblijf.
Ik wil de voorwaarden creëren om de kwaliteit van de dienstverlening in dagverzorgingscentra te verhogen en inspanningen leveren om de financiering te verbeteren.
Mevrouw Van Cleuvenbergen, uw interpellatie komt op het goede moment omdat na heel wat onderhandelingen over het protocol over het ouderenbeleid tussen de federale regering en de Vlaamse Gemeenschap werd besloten om 10 percent van het budget voor vernieuwende projecten te bestemmen. We doen dat in het kader van de filosofie van dat protocol, namelijk ervoor zorgen dat de band tussen thuis- en residentiële zorg wordt versoepeld. We hebben besloten om in overleg met het federaal kabinet de inspanningen te concentreren op dagverzorgingscentra en kortverblijf.
In samenspraak met de federale minister wil ik in 2003 een aantal proefprojecten opzetten die na evaluatie moeten leiden tot een verhoging van het Riziv-dagforfait, een betere afstemming van de federale en Vlaamse regelgeving en een vereenvoudiging van de administratieve taken. Bijzondere aandacht zal worden besteed aan de financiering van de gebruikers met een O- of A-profiel volgens de Katzschaal.
De nieuwe financiering moet de meerkost van het maatschappelijk werk, intake, coördinatie, begeleiding van familie, de ergotherapeutische functie en de woningaanpassing integreren. De projectuitvoerders zullen functionele samenwerkingsakkoorden afsluiten met het SIT of het SEL, de ouderenen thuiszorgvoorzieningen, de thuisverplegingsdiensten en ziekenhuizen uit de regio. De actoren zullen deelnemen aan systematisch gebruikersoverleg. Tegen het einde van 2003 zullen we een eerste zicht hebben op hoe we de regelgeving tussen de Vlaamse en de federale overheid kunnen harmoniseren en hoe we de Riziv-forfaits kunnen aanpassen, zodat alle gebruikers van dagverzorgingscentra beter worden gefinancierd.
Voor het probleem van het vervoer verwijs ik naar de Vlaamse minister van Mobiliteit. In het decreet basismobiliteit moet de mobiliteit van kwetsbare of financieel zwakkere personen worden geregeld.
De voorzitter : Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Mevrouw de minister, ik heb enkele bedenkingen en bijkomende vragen. Het is erg dat we met federale middelen een Vlaams decreet uitvoeren. Dit is een princiepskwestie. Het federale geld dat we krijgen is bedoeld voor rusthuizen. Dat is een bestaand akkoord. We vinden allemaal dat het veel beter zou zijn dat de regels en de middelen zich op één niveau zouden bevinden. Het thuiszorgdecreet is de enige juridische basis voor de dagverzorgingscentra. Dat is een Vlaamse bevoegdheid. Ik heb er niets op tegen dat er meer geld komt. Maar wat de principes betreft, is dit een stap achteruit : er wordt opnieuw iets in vraag gesteld. U zegt trouwens dat dit voor 1 jaar geldt, namelijk voor 2003. Ik dacht toch dat dit de afspraak was met de federale overheid. Nadien zou er worden voorzien in een andere financiering voor de ouderenvoorziening, zo dacht ik.
Minister Mieke Vogels : Ik zie niet goed in wat er verkeerd is aan een samenwerking terzake tussen de federale en de Vlaamse overheid. Het doel van het protocolakkoord was net samen inspanningen doen op die snijlijn tussen de thuiszorg en de residentiële zorg, zodat er voor de cliënt een verbetering komt.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Het gaat me eigenlijk meer om het principe. De voorzieningen liggen daar niet van wakker.
Minister Mieke Vogels : Natuurlijk niet.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Maar Vlaanderen heeft een eigen thuiszorgdecreet. Als u er de tekst van het decreet op naleest, dan gaat het over diensten die er zijn om mantelzorgers en thuiszorg te ondersteunen. Dit is een Vlaamse bevoegdheid, dus we zouden daar Vlaamse middelen voor moeten hebben. Zo creëert men moeilijkheden voor de toekomst. Dat gold ook al bij de CGG's en dergelijke. De federale overheid begint zich te veel bezig te houden met de ambulante zorgverlening, met toekomstige moeilijkheden tot gevolg. Maar dat is een principiële opstelling. Dan gaat het niet om de praktijk. Maar wij als parlementsleden moeten ons principieel kunnen opstellen wanneer het gaat over bevoegdheden.
Ik had ook graag geweten wat die 10 percent precies inhoudt. U had het over proefprojecten. Als ik het goed begrijp gaat het dan over nieuwe projecten. Gaat het dan over die 50 percent aanvragen die er zijn, maar niet worden uitgevoerd? Of gaat het om nieuwe projecten bij de 10 percent die nog niet is ingevuld? Of kunnen bestaande projecten, die reeds jarenlang met een tekort werken, en waarin toch heel wat mensen investeren en waar de ligdagprijs ook vrij hoog ligt voor de gebruikers, hier ook geen beroep op doen? Anders is er sprake van werken met twee maten en twee gewichten.
Dan wou ik het nog even hebben over de band met de basismobiliteit. U hebt het daar al over gehad in uw antwoord op een vraag van mij. Als die basismobiliteit inderdaad thuishoort bij de minister van Mobiliteit, dan vraag ik me af waarom u dit bij het begin van deze zittingsperiode hebt opgenomen onder Gelijke Kansen. Wij hebben steeds gesteld dat dit thuishoorde bij de minister van Mobiliteit. Hij was goede stappen aan het zetten. Nu het er echter op aan komt om middelen te genereren verwijst u door naar de minister van Mobiliteit. In diverse sectoren voelt men zich genomen. Uw diensten hebben veel te maken met mobiliteit. Dan denk ik ook aan de buitenschoolse kinderopvang. In Maasmechelen en Maaseik is men zo creatief geweest om samen te werken. Qua kinderopvang en gemeenschappelijk vervoer is er immers een samenwerking mogelijk tussen deze diensten. Dit is zeer creatief, maar ik vind het toch geen goede oplossing.
Ten slotte vraag ik me af waarom er nog een proefproject moet komen, gekoppeld aan een evaluatie, terwijl het thuiszorgdecreet werd geëvalueerd door de administratie. Deze evaluatie dateert van 17 december 2001. In deze nota staan al deze knelpunten opgesomd, maar ze werd niet uitgevoerd. Deze nota volstaat om sneller te handelen en dit niet op de lange baan te schuiven.
We zullen naar aanleiding van deze interpellatie een motie indienen.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door mevrouw Van Cleuvenbergen werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.