Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie Vergadering van 27/02/2003
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Van den Eynde tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over problemen aan de dienstuitgang aan de E313 te Ranst
Vraag om uitleg van de heer Koen Helsen tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over het afsluiten van de noodoprit van de E34 in Ranst, naar aanleiding van het niet tijdig arriveren van de hulpdiensten bij een verkeersongeval
Vraag om uitleg van de heer Johan Malcorps tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over Q8 en het onderzoek naar alternatieve ontsluitingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen in Wommelgem en Ranst
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van mevrouw Van den Eynde tot de heer Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over problemen aan de dienstuitgang aan de E313 te Ranst, van de heer Helsen tot minister Stevaert, over het afsluiten van de noodoprit van de E34 in Ranst, naar aanleiding van het niet tijdig arriveren van de hulpdiensten bij een verkeersongeval en van de heer Malcorps tot minister Stevaert, over Q8 en het onderzoek naar alternatieve ontsluitingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen in Wommelgem en Ranst.
Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde : Door het gebruik van de dienstuitgang als sluipweg werd aan het Q8-station aan de E313 in Ranst een probleem met grote gevolgen gecreëerd. Door deze dienstuitgang als sluipweg voor een op- en afrit van de E313 te gebruiken, werd de leefbaarheid van een aantal aanpalende straten aangetast. Er werden betonblokken geplaatst om de aanpalende buurt te beschermen. Het probleem werd meermaals bij de minister aangekaart.
De heer Malcorps stelde op 30 maart 2000 en op 4 mei 2001 twee schriftelijke vragen over het op- en afrittencomplex en over de rotonde aan Q8. Op 29 januari 2002 volgde een schriftelijke vraag over het sluipverkeer. Op 14 mei 2002 werd een vraag om uitleg gesteld over de dienstuitgang die als sluipweg werd gebruikt. Mijnheer de minister, u hebt toen geantwoord dat een slagboom geen afdoende oplossing was. Op 24 mei 2002 heb ik een schriftelijke vraag gesteld over een mogelijke oplossing en de timing die daarvoor in aanmerking kwam. U antwoordde dat er niets was gepland. Op 20 september 2002 heb ik opnieuw in een schriftelijke vraag aangedrongen op meer veiligheid aan de dienstuitgang aan de E313. U beloofde toen een slagboomsysteem voor het voorjaar 2003. Het is dus zeker geen nieuw dossier.
De laatste dagen werd door de media, tengevolge van een ongeval op de E34 net voorbij de splitsing van de E313, de problematiek van de dienstuitgang aan het Q8-station in Ranst opnieuw aangekaart.
Sommige hulpdiensten klagen het feit dan aan dat zij te laat op de plaats van het ongeval waren omwille van het afsluiten van de dienstuitgang aan het Q8-station in Ranst, door betonblokken, met als gevolg dat het slachtoffer verdronk.
Mijnheer de minister, ik heb van de administratie vernomen u niet bereid bent om het slagboomsysteem in te voeren. U had dat nochtans schriftelijk bevestigd. Ik wil u dan ook de volgende vragen stellen. Wanneer zal de beloofde slagboom aan de dienstuitrit geplaatst worden? De afsluiting van de dienstuitgang met betonblokken is immers niet langer houdbaar.
De hulpverlening op autosnelwegen is een federale materie, maar de minister van Mobiliteit is wel verantwoordelijke voor de toegankelijkheid van de autosnelwegen voor de hulpdiensten. Wordt er met de federale overheid overlegd hoe de hulpverlening op onze gewestwegen en autosnelwegen kan worden geoptimaliseerd?
Het gebruik van de dienstuitgang aan de E313 in Ranst is geen alleenstaand feit.Wordt dit probleem in Vlaanderen structureel aangepakt?
De heer Koen Helsen : Ik sluit mij aan bij de vraag van mevrouw Van den Eynde. De feiten rond het ongeval van 5 februari zijn gekend. Omstaanders en gestopte automobilisten hebben met alle middelen geprobeerd om de Nederlandse autobestuurder die in de sloot terechtkwam, te bevrijden, maar konden jammer genoeg niet beletten dat de bestuurder verdronk.
De hulpdiensten waren gealarmeerd. De brandweer van Lier, met een voorpost aan de Sintelweg te Ranst, kwam ter plaatse, maar had 25 minuten nodig omdat ze 15 kilometer moest omrijden door de betonblokkenversperring, terwijl de post op 2 kilometer van die plaats ligt. De brandweer van Wommelgem is ook ter plaatse gekomen, maar uit de verslagen blijkt dat daarvoor 10 cruciale extra minuten nodig waren. Er was discussie over de vraag of het overlijden al dan niet aan een schedelbreuk te wijten was. De familie heeft klacht ingediend bij het parket.
De betonblokkenversperring is in november 2002 vrij plots geplaatst door de administratie Wegen en Verkeer, voor de veiligheid en om het toenemend sluipverkeer tegen te gaan. Blijkbaar zouden zich ook illegalen en criminelen ophouden aan de bewuste nooduitrit. Uit de briefwisseling van het gemeentebestuur van Ranst blijkt dat de gemeente dat probleem al in 2001 heeft aangekaart, maar heeft gevraagd voor een doorgang voor de hulpdiensten. Blijkbaar was daarvoor verder overleg nodig, maar dat is er niet gekomen.
De gemeente Wommelgem heeft gevraagd naar een vlotte en efficiënte toegang om bij eventuele ongevallen geen tijd te verliezen. Wommelgem heeft daarover uitvoerig gecorrespondeerd met de afdeling Wegen en Verkeer Antwerpen en met de hulpdienst van Wijnegem. De gemeente is tegen het systeem met de slagbomen. De brandweercommandant beweert nochtans dat dat systeem 20 jaar lang goed heeft gefunctioneerd. Er zijn ook periodes geweest dat het met een hangslot en een cijfercombinatie werkte.
Technisch is het perfect mogelijk dat zo'n slagboom wordt bediend vanuit de brandweerkazerne te Lier of vanuit de voorpost te Ranst. Nu is er een nepoplossing. De brandweer van Lier, die sinds 5 jaar opereert vanuit de voorpost te Ranst, heeft een overeenkomst met de brandweer van Wommelgem om tijd te winnen en bij ongevallen sneller ter plaatse te zijn. Dat is een slechte noodoplossing. Die twee korpsen hebben gezocht naar een redmiddel na de plotse beslissing van de administratie Wegen en Verkeer, zonder enig overleg met de gemeentebesturen.
Het incident was zeker te voorkomen. De verschillende waarschuwingen aan het adres van Wegen en Verkeer zijn legio. Vorig jaar zijn drie doden gevallen bij ongevallen op die drukke snelweg. Mijnheer de minister, wat is uw standpunt over deze problemen?
Ranst en Wommelgem zijn vragende partij voor een op- en afrittencomplex te Ranst. Daarover is al heel wat studiewerk gedaan. De GOM vraagt bijkomende bedrijventerreinen. Wommelgem wacht hiervoor op een goede ontsluiting naar de autosnelweg. Ook Ranst vraagt naar meer dan 100 hectaren nieuw bedrijventerrein in het kader van het RSV. De mobiliteitsplannen voor Wommelgem, Ranst en Wijnegem stellen een op- en afrittencomplex voor, met een vrije busbaan van het Q8-benzinestation tot de aansluiting met de Antwerpse ring. Daarvan kan de snelbus Antwerpen-Turnhout gebruikmaken. In functie van de werken op de ring, gepland voor 2004 en 2005, zou een vlotte verbinding kunnen worden gelegd met Antwerpen. Dat zou een ontlasting van het autoverkeer op de Antwerpse ring betekenen.
Er kan een PPS-project worden ontwikkeld, dat inzake bedrijventerreinen en mobiliteit een grote stap vooruit zou betekenen. Q8 en De Lijn zijn bereid om daaraan mee te werken en daarin te investeren. De E313 en de E34 kunnen dan worden verbonden. Als men nu van Hasselt naar Turnhout wil rijden, moet men omrijden. Op deze manier kunnen we daaraan verhelpen.
Mijnheer de minister, hoever staat het met de studie over deze nuttige suggestie en wanneer zal er een beslissing vallen in dit dossier?
De voorzitter : De heer Malcorps heeft het woord.
De heer Johan Malcorps : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik pleit voor een scheiding van de twee dossiers. Het is onkies om een koppeling te maken tussen een dodelijk ongeval op de E34 en de ontsluitingsproblemen. Mijnheer Helsen, u wordt daar vandaag in de kranten terecht op aangevallen.
Ik ben vragende partij om het sluipverkeer af te blokken, maar anderzijds moeten we voor de hulpdiensten uitzonderingsmogelijkheden bieden via een pasjessysteem, een slagboom of op- en neergaande paaltjes. Het andere probleem is de ontsluiting van de geplande industrieterreinen in Wommelgem en Ranst.
Mijnheer de minister, onlangs kreeg u brieven van minister Van Mechelen en van de Antwerpse provinciegouverneur over de geplande voorafnames op het Economisch Netwerk Albertkanaal in het algemeen, het bedrijventerrein Schawijk te Kapelleveld 2 te Wommelgem in het bijzonder, en de daarbij horende ontsluitingsproblemen richting E313 en E34.
In het zomerakkoord van de Vlaamse regering staat dat in het kader van het ENA op korte termijn naar de ontwikkeling van geschikte bedrijventerreinen moet worden gezocht, onder meer in het Antwerps Poortgebied. De GOM Antwerpen deed een reeks voorstellen. De Arohm heeft in het kader van het lopend ENA-afbakeningsproces een reeks van deze voorstellen om planologische redenen afgewezen.
De ontsluiting voor vrachtwagenverkeer blijft het grote struikelblok. In het mobiliteitsplan dat wordt ontwikkeld voor Wommelgem, Wijnegem en Ranst is de ontsluiting aan de Q8 slechts een van de mogelijke scenario's. Het is een scenario dat overigens strijdig is en blijft met het RSV en de Europese regelgeving inzake grote autosnelwegen, die te veel afritten op te korte afstand van elkaar wil vermijden. Minister Stevaert heeft hier reeds verschillende keren op gewezen in zijn antwoord op vroegere vragen terzake.
Als men de ontsluitingsproblematiek ernstig neemt en op korte tijd oplossingen wenst, dan wordt het ook dringend tijd dat alle alternatieven worden bestudeerd. Zo is er bijvoorbeeld het voorstel van een alternatieve ontsluiting van het bestaande industrieterrein Kapelleveld in Wommelgem via een rotonde ter hoogte van De Lindekens, aan de Ternesselei, de Nijverheidsstraat en de Van Tichelenlei. Ook de voorstellen van het bestuur van Ranst voor een omleidingsweg rond Broechem via een aangepaste Bistweg en een rechtstreekse verbinding van de Oelegemsesteenweg naar de Ter Straetenweg en het voorstel voor een ontsluitingsweg van de Vaartstraat langs het Albertkanaal tot het complex Massenhoven-E313 moeten worden onderzocht. Ook een efficiënte ontsluiting via het openbaar vervoer en de fiets is voor ons een prioriteit.
Mijnheer de minister, wilt u in die zin mee zoeken naar een oplossing, zodat het zoeken naar geschikte watergebonden locaties voor nieuwe bedrijven kan samengaan met het zoeken naar geschikte ontsluitingswegen die geen hypotheek leggen op verdere ruimtelijke keuzes?
De voorzitter : Minister Stevaert heeft het woord.
Minister Steve Stevaert : Mevrouw de voorzitter, ik wil eerst even ingaan op het citaat van mij dat mevrouw Van den Eynde aanhaalt. Op 14 mei heb ik tijdens de commissievergadering heel duidelijk gezegd dat werken met een slagboom ondoeltreffend is gebleken op andere nevenbedrijven, waar er sprake is van sluipverkeer. Die methode wordt daarom niet in aanmerking genomen. Mevrouw Van den Eynde, u citeert me echter anders.
Mevrouw Marleen Van den Eynde : Ik citeerde uit uw antwoord op een schriftelijke vraag van mij.
Minister Steve Stevaert : Ik zal dat nakijken. Maar op 14 mei heb ik dat antwoord gegeven. Ik verwijs dus naar dat antwoord. Zelfs nu er zware betonblokken geplaatst zijn, proberen sommigen toch nog een doorgang te forceren met grove middelen. De permanente afsluiting door middel van zware betonblokken zal dan ook behouden blijven, vooral omdat de verleiding momenteel bijzonder groot is om deze sluipweg te gebruiken als gevolg van de werken voor een fietserstunnel ter hoogte van het rond punt van Wommelgem. Dergelijke dienstwegen worden volgens de federale politie ook frequent gebruikt door dievenbendes en mensenhandelaars, als snelle vluchtweg. Dit is een reden te meer om de autosnelwegparkeerterreinen afgesloten te houden van de buitenwereld. In het buitenland zijn de autosnelwegparkeerterreinen eveneens afgesloten van de buitenwereld. In België liggen de verkeerscomplexen veel dichter bij elkaar dan in de ons omringende landen, zodat de toegankelijkheid tot de autosnelweg in vergelijking zeer goed mogelijk blijft en er dus nog minder reden is om bijkomend andere illegale op- en afritten in stand te houden. De lokale bewoners hebben me inmiddels bedankt voor het afsluiten van de dienstweg, omdat hun straat nu opnieuw leefbaar geworden is.
Wat het eigenlijke ongeval en de interventie van de hulpdiensten betreft, moet verder ook een en ander in een juiste context worden geplaatst. De doodsoorzaak waarvan sprake is, was niet alleen een kwestie van tijd, maar zou ook deels te wijten zijn aan ongepast materieel. Bovendien is slechts een fractie van de aanrijtijd van de hulpdiensten te verklaren door een omweg die eigenlijk niet eens hoefde te worden gemaakt. De brandweer van Zandhoven kan volgens haar eigen verklaringen in de pers immers in alle omstandigheden snel en ongehinderd tussenbeide komen op de E313 en de E34. Blijkbaar is de brandweer van Zandhoven tot haar eigen spijt niet meer bevoegd om tussenbeide te komen bij incidenten op de autosnelweg en moet ze dergelijke interventieopdrachten nu overlaten aan de brandweerkorpsen van Wommelgem en Lier. Een van de hoofdoorzaken is dan ook de taakverdeling en de werkafspraken tussen de brandweerkorpsen in de streek. De oplossing moet mijns inziens dan ook niet worden gezocht in het terug openstellen van de dienstweg. Uit de vraagstelling van de heren Helsen en Malcorps blijkt immers ook duidelijk dat nog andere elementen een rol spelen in deze discussie. Zo wil de gemeente Ranst hier een nieuw volwaardig op- en afrittencomplex gerealiseerd zien voor de ontsluiting van haar bedrijventerrein. De gemeente gebruikt alle mogelijke argumenten om deze doelstelling erdoor te drukken. De toegankelijkheid van de hulpdiensten is er één van.
De aanleg van een dergelijk nieuw op- en afrittencomplex ter hoogte van Q8 in strijd is met de richtinggevende bepalingen van het RSV, waarvan de overheid alleen kan afwijken mits een sterke motivatie. De aanleg van een nieuw op- en afrittencomplex vergt alleszins een ruimtelijk uitvoeringsplan op gewestelijk niveau. Een nieuw op- en afrittencomplex kan dan ook enkel worden geselecteerd door het Vlaams Gewest voor zover er een behoefte is aan een nieuw op- en afrittencomplex op gewestelijk niveau. In dit verband is het economisch netwerk van het Albertkanaal reeds op verschillende plaatsen aangetakt op de E313, onder andere in Wommelgem, Massenhoven, Herentals, Geel en Laakdal, voor wat de provincie Antwerpen betreft.
Zonder te willen stellen dat het complex van Wommelgem niet zwaar belast is door verkeer, lijkt het me ook niet consequent om te stellen dat het complex van Wommelgem niet geschikt is voor het verwerken van bijkomend verkeer gegenereerd door de industrieterreinen langsheen de E313, terwijl de verkeersbelasting van datzelfde verkeerscomplex blijkbaar geen belemmering vormt voor de mogelijke ontwikkeling van bijkomende bedrijventerreinen op de terreinen van de luchthaven van Deurne, zoals door sommigen bepleit.
De discussie kan hoe dan ook niet ad hoc gevoerd worden. Ze moet worden gevoerd in een algemeen kader, namelijk in dat van een eerstvolgende herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Bij deze herziening van het RSV zullen de conclusies van het Mobiliteitsplan Vlaanderen bepalend zijn voor de eventuele selectie van bijkomende infrastructuur.
Het Mobiliteitsplan Vlaanderen wordt weldra opnieuw besproken in het Vlaams Parlement. Daar ik niet kan vooruitlopen op dit mobiliteitsdebat in het Vlaams Parlement, wens ik op dit ogenblik dan ook geen concrete vooruitzichten of toezeggingen te doen op het vlak van nieuwe ontsluitingsinfrastructuur. Ondertussen moeten de lokale overheden die beslist hebben om hun mobiliteitsplan intergemeentelijk op te stellen via de inschakeling van Igean, verschillende scenario's onderzoeken voor de ontsluiting van hun bedrijventerreinen. De bouw van een nieuw op- en afrittencomplex kan worden bestudeerd als een mogelijk scenario,maar mag zeker en vast niet het enige scenario zijn dat wordt onderzocht.
De voorbereiding en de bouw van een nieuw open afrittencomplex neemt meerdere jaren in beslag. Zelfs bij de keuze voor een nieuw op- en afrittencomplex in het kader van een herziening van het RSV, kunnen andere scenario's dienen als tussenoplossing op korte of middellange termijn. De keuze van Igean als studiebureau voor de opmaak van het intergemeentelijk mobiliteitsplan zou hierbij een mogelijk knelpunt kunnen vormen, omdat Igean de bouw van een nieuw op- en afrittencomplex destijds zonder veel voorafgaand onderzoek naar voren heeft geschoven als dé oplossing voor de mobiliteitsproblematiek. De Provinciale Auditcommissie zal bij de bespreking van het intergemeentelijk mobiliteitsplan dan ook in elk geval moeten nagaan of mogelijke alternatieven wel degelijk werden onderzocht door Igean.
De bouw van een nieuw op- en afrittencomplex ter hoogte van Ranst blijft voorlopig een open vraag, die zal worden beantwoord bij de bespreking van de actualisatie van het RSV in het Vlaams Parlement.
De voorzitter : Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde : Mijnheer de minister, uw antwoord op mijn vragen verbaast me enigszins. Op 14 mei hebt u inderdaad geantwoord op een vraag om uitleg van mij. U verklaarde geen voorstander te zijn van een slagboomsysteem. Vervolgens heb ik u op 24 mei 2002 opnieuw ondervraagd over het tijdschema en de uitvoering van de oplossingen voor het probleem van die dienstuitgang aan de E313. Op 20 september heb ik u opnieuw die vraag gesteld, omdat ik nog geen antwoord had gekregen. Ik heb u gevraagd welke beslissingen waren genomen en wanneer er werken zouden worden uitgevoerd aan deze dienstuitrit.U deelde me mee, in aansluiting op de antwoorden van 30 april en 24 mei, dat er binnen de administratie verder werd overlegd met de diverse betrokken partijen. Daaruit zou zijn gebleken dat een permanente afsluiting van de diensttoegangen een belangrijk probleem zou geven, niet alleen voor het personeel en de leveranciers van nevenbedrijven van Q8, maar ook voor de hulpdiensten, de federale politie, het personeel van de afdeling Wegen en Verkeer Antwerpen belast met het toezicht op de autosnelweg en de winterdienst en de onderhoudsaannemers. Verder stelde u dat de enige mogelijke oplossing dus toch een slagboomsysteem zou blijken te zijn, met een handmatige en/of automatische bediening. U bent dus onvolledig ingelicht. Verder schrijft u : 'De concessiehouder is bereid mee te werken aan de functionering van en het toezicht op dit systeem. Het overleg met de lokale autoriteiten en de concessiehouder wordt voortgezet om zo snel mogelijk te komen tot de realisatie van de voormelde oplossing. Vermoedelijk zal dit kunnen gebeuren in het voorjaar van 2003.' Mijnheer de minister, u hebt me die informatie gegeven. Ik heb me gebaseerd op wat u me hebt gezegd, namelijk dat er in het voorjaar van 2003 een oplossing met een slagboomsysteem zou komen. Maar u verwijst telkens naar mijn vraag van 14 mei 2002.
Minister Steve Stevaert : Mevrouw Van den Eynde, wij moeten overleggen met de federale politie. De federale politie wijst die optie af.
Mevrouw Marleen Van den Eynde : De laatste vraag dateert van 20 september 2002. Ondertussen zijn er nieuwe ontwikkelingen, maar daar zegt u niets van.
Minister Steve Stevaert : We kunnen het standpunt van de federale politie niet terzijde schuiven. Zij is categorisch tegen een slagboom. Als de federale politie geen gunstig advies verleent, dan is het onverantwoord als Vlaams minister om daar tegenin te gaan.
De voorzitter : De heer Helsen heeft het woord.
De heer Koen Helsen : Mijnheer Malcorps, ik wil de twee dossiers wel ontkoppelen. Er moet op korte termijn een oplossing komen voor de hulpdiensten. Ik sluit me terzake volledig aan bij het standpunt van mevrouw Van den Eynde. Op langere termijn moet de ontsluitingsproblematiek onder de loep worden genomen.
Mijnheer de minister, ik vind de opmerking over illegalen en dieven een drogreden. Het is technisch perfect haalbaar om daar een slagboomsysteem te plaatsen en ervoor te zorgen dat alleen de hulpdiensten erdoor komen. Dat is geen enkel probleem. Ik heb veel begrip voor de omwonenden, maar u moet me nu toch eens zeggen wat het belangrijkste is : de overlast of de ongevallen met gewonden en doden als gevolg? We moeten blijven aandringen op een slagboomsysteem dat technisch perfect haalbaar is.
Ik heb ook gelezen over de problematiek van de zonering van de hulpdiensten. De voorpost van de brandweer van Lier in Ranst ligt op 2 kilometer van de bedoelde plek. Dat is niet ver.
Inzake het op- en afrittencomplex weet ik niet wat er zo strijdig is met het RSV. Er wordt gesproken van een tussenafstand van 8 tot 10 kilometer tussen op- en afritten. Is dat realistisch? Ik denk van niet. Volgens mij staat dat trouwens niet in de bindende bepalingen van het RSV en is dat geen reden om het af- en oprittencomplex af te wijzen. Doorverwijzing naar het rond punt van Wommelgem is niet haalbaar. Ik nodig u uit om de situatie ter plaatse te komen bekijken. Wat de heer Malcorps voorstelt, is geen alternatief. Dat blijkt ook duidelijk uit de studie. De GOM Antwerpen heeft haar werk goed gedaan. Ik dring erop aan dat er snel werk wordt gemaakt van het mooie voorstel dat ze heeft gedaan.
De voorzitter : De heer Malcorps heeft het woord.
De heer Johan Malcorps : We moeten op federaal niveau aan de bevoegde minister vragen waarom de politie het voorstel radicaal afwijst.
Wat het probleem betreft van het op- en afrittencomplex en de ontsluiting van de industriewijk, gaat het antwoord van de minister in de goede richting. In de brief van minister Van Mechelen aan minister Stevaert lees ik : 'De bepaling dat de afstand tussen de aansluitingen ten minste 8 tot 10 kilometer bedraagt, is echter opgenomen in het richtinggevend gedeelte van het RSV en niet in de bindende bepalingen, zodat de Vlaamse regering er dus uitgebreid en gemotiveerd vanaf kan wijken omwille van onvoorziene ontwikkelingen van de ruimtelijke behoeften. Indien dit laatste niet gewenst is, kan een bijkomend oprittencomplex reeds in 2003 worden opgenomen in het RSV bis.'. Mijnheer de minister, ik begrijp dat dit niet uw bedoeling is. U wilt dat bij de totale herziening van het RSV bekijken.
Minister Steve Stevaert : Er worden een aantal zaken op één hoop gegooid. De leden dringen nogmaals aan op een slagboomsysteem. Ik zal daarover een brief schrijven naar minister Duquesne. We zullen zien wat zijn conclusie is. Er is ook een probleem met de organisatie van de hulpdiensten. Ook daarover zal ik de minister aanschrijven.
Over het op- en afrittencomplex heb ik gezegd dat dit duidelijk niet in het bindende gedeelte van het RSV staat, maar wel in het richtinggevende. Binnenkort zijn we aan de eerste fase toe. Het is in dat kader dat dit moet worden bekeken en niet in het RSV bis. Dat valt onder de bevoegdheid van de minister van Ruimtelijke Ordening.
De voorzitter : Is er een verschil tussen de herziening van het RSV bis en de evaluatie van het RSV?
Minister Steve Stevaert : Het RSV is opgemaakt voor 10 jaar. Er is in het decreet ingeschreven dat er na 5 jaar een tussentijdse evaluatie komt en eventueel een beperkte bijsturing. Het RSV bis is pas over 5 jaar aan de orde.
De voorzitter : Het incident is gesloten.