Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 27/02/2003
Vraag om uitleg van de heer Gilbert Vanleenhove tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de opvolging van de tweede discussienota 'Hertekening van het onderwijslandschap secundair onderwijs'
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Vanleenhove tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de opvolging van de tweede discussienota 'Hertekening van het onderwijslandschap secundair onderwijs'.
De heer Vanleenhove heeft het woord.
De heer Gilbert Vanleenhove : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, onlangs hebben we een vergadering gepland om te spreken over de discussienota over de hertekening van het onderwijslandschap in het secundair onderwijs. Na een discussie hierover hebben we besloten om dat niet te bespreken omdat in deze legislatuur geen maatregelen meer worden genomen om die discussienota in beleid om te zetten. Mevrouw de minister, u beaamde dat ook.
Het is nu vreemd om vast te stellen dat er naarstig wordt voorgewerkt aan een concrete beleidsvertaling van die discussienota.
Op 7 februari 2003 werd op uw kabinet overlegd met onder meer vertegenwoordigers van de inrichtende machten en van koepelorganisaties van inrichtende machten over een concrete nota van de Dienst Voor Onderwijsontwikkeling met als titel Proefproject brede eerste graad.
Op 13 februari werden dezelfde partners ook uitgenodigd voor een informeel overleg over de reductie van 36 naar 32 lesuren en over de problematiek van de dunbevolkte studierichtingen.
In de genoemde DVO-nota werd op de laatste bladzijde zelfs een concreet tijdpad uitgetekend. Deze maand nog zou de minister volgens dat tijdpad een algemeen coördinator voor het proefproject brede eerste graad aanduiden en ook een stuurgroep samenstellen. In juni zou de minister de deelnemende scholen uit de lijst van de kandidaatscholen selecteren. Tegen de verkiezingen van juni 2004 zou alles klaar zijn om vervolgens op 1 september 2004 van start te kunnen gaan.
Mevrouw de minister, als u in de commissie toegeeft dat de discussienota over het secundair onderwijs in deze zittingsperiode toch niet meer naar concreet beleid wordt vertaald, waarom organiseert u op uw kabinet dan overlegvergaderingen die precies zo'n beleidsvertaling tot onderwerp hebben? Als u het niet zinvol vindt om met de leden van deze commissie van gedachten te wisselen over de krachtlijnen van uw discussienota, is het dan zinvol om met andere onderwijspartners over de concrete beleidsvertaling overleg te plegen?
Is het niet juist dat u nog deze maand of toch binnenkort een algemeen coördinator voor het proefproject brede eerste graad zult aanstellen en in juni de deelnemende scholen zult selecteren uit de lijst van kandidaat-scholen? Worden de scholen binnenkort in maart volgens het genoemde tijdpad gecontacteerd om zich voor deelname aan dit proefproject kandidaat te stellen?
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Ik neem contact op en pleeg overleg niet alleen met politieke mandatarissen en beleidsmakers, maar ook met het ruimere onderwijsveld. Dat is een doelbewuste keuze. Ik pleeg regelmatig overleg in scholen en met afgevaardigden van de grote organisaties, directie- en lerarenverenigingen of pedagogenverenigingen. Het behoort bij het officieus overleg dat belangrijk is voor de beleidsvoorbereiding in het algemeen.
De onderwerpen van overleg hebben een diverse status. Sommige worden eerst met topambtenaren, collega-ministers en commissieleden besproken, vaak omwille van de complexe wettelijke implicaties. Andere thema's worden eerst met directe onderwijsbetrokkenen besproken, omwille van de pedagogisch-didactische en personeelsmatige implicaties. Het moet duidelijk zijn dat in een officieus stadium geen sprake kan zijn van hiërarchie of strakke procedures. Overleg zegt ook niets over het tijdsbestek waarin het onderwerp in beleid kan of moet worden vertaald.
Voor decreten die op gang worden gebracht is in een andere werkwijze voorzien omwille van de diverse implicaties. Er wordt dagelijks overlegd, maar dat wordt niet altijd in beleidswerk omgezet. Het overleg van het kabinet met de onderwijskoepels over het proefproject brede eerste graad moet in deze context gesitueerd worden.
In de tweede discussienota over de hertekening van het onderwijslandschap secundair onderwijs is het concept van een polyvalente eerste graad opgenomen in het licht van de vier principes, die impliciet aan de basis liggen van de onderwijsstructuur van 1989, het zogenaamde eenheidstype. Het zijn de verlenging van de basisvorming, de integratie van cognitieve ervaringen met subjectieve en affectieve beleving, een grotere zorgbreedte en een geleidelijke oriëntering.
Reeds in de bijlage van het besluit van de Vlaamse regering van 20 juni 1996 tot bepaling van de eindtermen en ontwikkelingsdoelen van de eerste graad van het gewoon secundair onderwijs, werd de opdracht van de eerste graad omschreven. Het ging erom een brede vorming aan te bieden, die zich tot diverse cultuurcomponenten richt. Er moest een integratie van zijn, handelen en denken in een globaal ontwikkelingsconcept passen, de studie- en beroepskeuze moetsen bevorderd worden net zoals de kansen voor minder bevoorrechte leerlingen.
Uit het LOSO-onderzoek kan men afleiden dat de doelstellingen in de huidige eerste graad van het secundair onderwijs niet volledig worden waargemaakt. Men stelt de vraag of de eerste graad, zoals die nu wordt georganiseerd in de praktijk wel aan alle leerlingen een open start garandeert. Bijkomend element is de vraag in welke mate inderdaad de categoriale structuur van type II in min of meer verdoken vorm toonaangevend blijft in de eerste graad.
Uit het onderzoek blijkt duidelijk dat de leerlingengroepen die in een eerste leerjaar een verschillend vakkenpakket volgen, later zeer verschillende loopbanen doorlopen. Er is evenwel bijkomende informatie nodig. Om een gerichte discussie op basis van feiten voor te bereiden, is het nodig uit te testen of het ook anders kan, en het dus mogelijk is om dichter bij de geest van het decreet te blijven.
Om die reden wordt nu een proefproject opgezet, waarin een verruimde basisvorming wordt voorgesteld en waarin het complementaire gedeelte echt vrijblijvend blijft, zoals oorspronkelijk bedoeld was. Alleen de sluimerende aanleg en de belangstelling van de leerlingen wordt gewekt, gestimuleerd en tot ontwikkeling gebracht. Zo wordt inderdaad een positieve en objectieve keuze voor een studierichting in de tweede graad waargemaakt.
Dit proefproject heeft geen wettelijke implicaties en is ook zeer beperkt in omvang, met 20 entiteiten. Het heeft geen enkele implicatie voor de andere Vlaamse secundaire scholen. Er is dus geen sprake van een hertekening of herdenking van het onderwijslandschap. Het gaat hier alleen om een poging de oorspronkelijke wettelijke doelstellingen ten behoeve van de onderwijsgebruikers beter in de praktijk om te zetten.
Het project zal wetenschappelijk opgevolgd worden en meer objectieve informatie opleveren dan tot nog toe beschikbaar is. Dat kan een latere discussie alleen maar bevorderen. Het is dus overduidelijk dat het proefproject niet geklasseerd kan worden als een concrete beleidsbeslissing. Het is slechts een voorbereiding tot een discussie, die op haar beurt eventueel tot een concrete beleidsbeslissing kan leiden en dat getuigt van langetermijndenken.
Wat de derde en vierde vraag betreft, is op het eerste overleg met de vertegenwoordigers van de onderwijskoepels afgesproken dat zij hun vragen, bedenkingen en suggesties tegen eind februari aan het departement zouden bezorgen. Er is een tweede overlegmoment gepland op 11 maart. Als blijkt dat de onderwijskoepels instemmen met de doelstellingen en met de inhoudelijke, pedagogisch-didactische en administratieve vormgeving van het proefproject, kan verder onderhandeld worden over de mogelijke instapvoorwaarden, de begeleiding en het voorziene tijdpad.
In de voorliggende nota over het proefproject werden de voorstellen zoveel mogelijk geconcretiseerd als een mogelijk denkspoor. Dat betekent geenszins dat het voorstel in zijn geheel te nemen of te laten is. We moeten niet vooruitlopen op de concrete modaliteiten. Er is nog niets over afgesproken. Het is eigen aan een proefproject dat de meest direct betrokken onderwijspartners er mee gestalte aan geven. Allicht is dat de aangewezen manier om te reflecteren over de knelpunten in de huidige eerste graad en om de haalbaarheid van een alternatief te beoordelen. Het is niet zozeer mijn keuze geweest om de discussienota al dan niet te bespreken. Het werd op de agenda geplaatst, maar men heeft geoordeeld dat de tijd er nog niet rijp voor was. De planning in deze commissie behoort niet in eerste instantie tot mijn bevoegdheid.
De voorzitter : De heer Vanleenhove heeft het woord.
De heer Gilbert Vanleenhove : Het proefproject eerste graad zou een verwijzing naar het bestaande decreet inhouden. Ik kan u daarin volgen. Dat is niet zo voor de besprekingen die op 13 februari over de reductie van 36 naar 32 lesuren en de problematiek van de dunbevolkte studierichtingen plaatsvonden. Dat is nieuwe materie die alleen in de discussienota naar voren kwam en niet in het vorig decreet. U hebt daardoor een verkeerde indruk gewekt. U beaamde de uiteenzettingen van de commissieleden en stelde dat er toch niets meer tijdens deze zittingsperiode zou gebeuren.
Als men aan tafel gaat zitten met kopstukken van koepelorganisaties en inrichtende machten, is dat geen bezigheidstherapie. Men doet dat met de bedoeling tot volwaardige voorstellen te komen. Dat is een daad van beleid en dat is niet vrijblijvend.
Minister Marleen Vanderpoorten : Alles hangt af van het verloop van een en ander. Het was de bedoeling van de vergaderingen om uit te zoeken hoe een aantal organisaties en betrokkenen zelf alternatieve voorstellen kunnen doen. Daarna kunnen we beslissen of we zaken makkelijker zullen maken, op vrijwillige basis zullen laten gebeuren, enzovoort. De gesprekken zijn aftastend en gaan niet alleen over de 36/32-discussie en over onderbevolkte studierichtingen. Niet alle besprekingen van mijn kabinet met koepels, vakbonden en directies leiden tot besprekingen in het parlement. De besprekingen in het parlement gebeuren in veel gevallen pas na raadpleging van de betrokkenen, en dat is ook nu het geval.
De voorzitter : Het incident is gesloten.