Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 28/01/2003
Vraag om uitleg van de heer Luk Van Nieuwenhuysen tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de toepassing van de omzendbrief-Peeters op de oproepingsbrieven bij de komende parlementsverkiezingen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Van Nieuwenhuysen tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de toepassing van de omzendbrief-Peeters op de oproepingsbrieven bij de komende parlementsverkiezingen.
De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, er is in de Franstalige pers een tweetal weken geleden nogal wat heisa geweest over uw eis dat de richtlijnen van de omzendbrief-Peeters inzake het taalgebruik zouden worden toegepast in de oproepingsbrieven bij de volgende federale verkiezingen. Het is geen nieuwe zaak, ze gaat terug tot de gemeenteraadsverkiezingen van 2000 en de federale verkiezingen van 1999. Ze heeft ook implicaties voor de verkiezingen die nu voor de deur staan.
De meeste commissieleden zullen het er wel mee eens zijn dat de Vlaamse regering er terecht van uitgaat dat alle inwoners van de faciliteitengemeenten automatisch een Nederlandstalige oproepingsbrief zouden moeten ontvangen. Het versturen van een oproepingsbrief volgens een taalcode is onwettelijk, wat niet heeft belet dat dit in het verleden herhaaldelijk is gebeurd. Alvast het gemeentebestuur van de faciliteitengemeente Sint-Genesius-Rode heeft deze maand aangekondigd dat ook ditmaal niet zal worden ingegaan op de richtlijnen van de Vlaamse regering terzake. Als we de bevoegde schepen mogen geloven, zullen de kiezers die als Franstalig geregistreerd staan, hun oproepingsbrief meteen ook in het Frans bezorgd krijgen, ook al worden er sancties getroffen.
Sint-Genesius-Rode is overigens de enige faciliteitengemeente die ook al geen gevolg had gegeven aan de richtlijn van de Vlaamse regering om de facturen voor de onwettelijke tweetalige oproepingsbrieven niet te betalen. Die betaling is namelijk wel gebeurd. Het gemeentebestuur doet dat omdat het ervan uitgaat dat dit niet de bevoegdheid van de Vlaamse regering zou zijn. Het stelt dat de organisatie van verkiezingen een federale bevoegdheid is en dat de omzendbrief die voor de verkiezingen van 13 juni 1999 werd verstuurd, stipuleerde dat in de randgemeenten de oproepingsbrieven uitsluitend in de taal moest worden opgesteld waarvan de betrokkene gebruik maakt in zijn betrekkingen tot de lokale instanties. De heer Van Eyken heeft hier een aantal maanden geleden ook verwezen naar de federale omzendbrief van 24 juni 2000. Ondertussen heeft het federale ministerie van Binnenlandse Zaken via zijn woordvoerder laten weten dat het die houding ook handhaaft.
Mijnheer de minister, u hebt vroeger reeds gezegd dat het een niet in strijd is met het ander. Blijkbaar wordt het wel zo geïnterpreteerd. Is het dan ook niet aangewezen om deze aangelegenheid te agenderen op het Overlegcomité? In Voeren wordt de omzendbrief-Peeters uiteraard wel nageleefd. In antwoord op interpellaties van het FDF en het cdH heeft uw federale collega laten weten dat hij de gouverneur van Limburg heeft bevolen een onderzoek te verrichten. Dat lijkt me een bijkomende reden om die aangelegenheid op het Overlegcomité te agenderen, tenzij u me kunt zeggen dat u over andere middelen beschikt om de toepassing van de richtlijn van de Vlaamse regering af te dwingen.
In het kader van de uitoefening van het administratief toezicht bent u weliswaar bevoegd om op te treden tegen besluiten die de gemeentelijke overheden treffen. Het versturen van oproepingsbrieven zou echter niet als een besluit worden beschouwd, maar wel als een materiële daad. Uiteindelijk wil dit zeggen dat u daar in feite niets aan kunt doen.
Uit het verleden blijkt ook dat het versturen van oproepingsbrieven die in strijd zijn met de taalwetten, niet de nietigheid van de desbetreffende verkiezing tot gevolg kan hebben. Dat is hier vroeger al verscheidene keren aan bod gekomen. Het enige wapen waarover u beschikt, lijkt me de hoofdelijke aansprakelijkheid te zijn van de betrokken schepencolleges. Daardoor zouden de schepenen kunnen worden aangesproken om persoonlijk of als college op te draaien voor de gevolgen van geschorste beslissingen tot het uitvoeren van betalingen aan de drukkerijen die de formulieren hebben geleverd.
Naar aanleiding van de vorige verkiezingen, waarbij door de zes faciliteitengemeenten tweetalige oproepingsbrieven werden verspreid, volgden, behalve Sint-Genesius-Rode, de vijf andere faciliteitengemeenten de richtlijnen op en werden de facturen aan de drukkers niet betaald. Drogenbos heeft dit later wel gedaan. Dit is gebeurd na een uitspraak van de vrederechter na een klacht van een drukker.
Mijnheer de minister, in juli 2002 zei u dat een van de schepenen of het college in zijn geheel verantwoordelijk kunnen worden gesteld om te betalen. Dat kan als een administratieve rechtbank oordeelt dat die opdracht onrechtmatig werd gegeven. Mijnheer de minister, wat is de stand van zaken? Werd de administratieve rechtbank al benaderd voor zo'n concreet dossier, waardoor de hoofdelijke aansprakelijkheid eindelijk kan worden uitgevoerd? Het dreigement dat dit ook na de volgende verkiezingen zal gebeuren, schijnt niet veel indruk te maken op de betrokken schepencolleges. Het is duidelijk de bedoeling om in mei alles bij het oude te laten.
Ten slotte is er ook een nieuw element, namelijk de recente uitspraak van de Brusselse rechtbank van eerste aanleg in verband met een klacht van een FDF-ingezetene uit Wezembeek-Oppem. Het ging in die zaak wel om de formulieren in verband met het kijk- en luistergeld. Ook toen werd echter de omzendbrief-Peeters in vraag gesteld.
Mijnheer de minister, inhoudelijk zijn we het natuurlijk eens met uw richtlijn.We vragen ons wel af hoe u die zult afdwingen bij de volgende verkiezingen. Als er op die vraag geen concreet antwoord wordt gegeven, dan lijken uw uitspraken niets meer te zijn dan window dressing.
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Mijnheer Van Nieuwenhuysen, in gevolge een aantal incidenten hebt u bijkomende vragen gesteld. Gezien het juridisch belang en het feit dat het om zeer belangrijke materies gaat over conflicten tussen twee gemeenschappen, waarbij we steeds erg behoedzaam moeten zijn ten opzichte van de spitsvondigheid van sommige Franstaligen, zult u wel begrijpen dat ik me zal houden aan het goed voorbereide antwoord. Over de elementen waarover ik aarzel, zal ik nu nog geen antwoord geven. Ik neem me echter voor het antwoord in elk geval voor te bereiden.
Oproepingsbrieven voor de verkiezingen moeten worden beschouwd als 'betrekkingen met particulieren'. Hierover kan geen discussie bestaan. De rechtspraak van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht is hierover formeel in diverse adviezen.
Wat de taal betreft waarin deze betrekkingen met particulieren moet gebeuren, stelt de taalwetgeving in artikel 12 van de samengevoegde wetten op het gebruik van talen dat de plaatselijke diensten in de taalgrensgemeenten zich tot de particulieren richten in die van de beide talen - het Nederlands of het Frans - waarvan de betrokkenen zich hebben bediend of het gebruik ervan hebben gevraagd. Luidens artikel 25 van de SWT gebruiken de plaatselijke diensten in de randgemeenten in hun betrekkingen met een particulier de door de betrokkene gebruikte taal voor zover die taal het Nederlands of het Frans is. Tot zover de tekst van de taalwetgeving.
Mijnheer Van Nieuwenhuysen, u weet ongetwijfeld dat de Vlaamse overheid de voornoemde artikelen van de taalwetgeving dusdanig interpreteert dat elke plaatselijke dienst uit de faciliteitengemeenten in haar betrekkingen met inwoners uit die gemeenten uitsluitend het Nederlands gebruikt. Enkel wanneer een inwoner uit een rand- of taalgrensgemeente daar uitdrukkelijk om verzoekt, kan het Frans worden gebruikt. Deze interpretatie geldt onverkort voor de taal waarin de oproepingsbrieven voor de verkiezingen moeten worden gesteld.
Wat de eerstvolgende verkiezingen betreft van zondag 18 mei 2003, zal ik dan ook de betrokken gemeenten in een schrijven aan de bovenvermelde interpretatie van de taalwetgeving herinneren en hen er uitdrukkelijk op wijzen dat ze geacht worden de wet terzake toe te passen. Een kopie van deze brief zal ik ook overmaken aan mijn federale ambtgenoot van Binnenlandse Zaken, zodat ook hij formeel op de hoogte is van het standpunt dat de Vlaamse overheid terzake inneemt. Ik besef dat daar een conflict uit kan voortkomen. Dan is het echter een formeel conflict en moet het op het Overlegcomité worden behandeld.
Mijnheer Van Nieuwenhuysen, u hebt terecht opgemerkt dat ik, in het kader van de uitoefening van het administratief toezicht, enkel kan optreden indien er door de gemeentelijke overheden formele beslissingen worden getroffen en dat dit, wat betreft de taal waarin de oproepingsbrieven worden gesteld, in de meeste gevallen niet zo is. Mocht vooralsnog een van de betrokken gemeenten terzake toch formele besluiten treffen, spreekt het voor zich dat ik onmiddellijk tegen deze besluiten zal optreden.
De Vlaamse overheid beschikt echter nog over andere middelen om de naleving van de wetten af te dwingen. Ik denk hierbij aan de verwerping van bedragen uit de rekeningen van de gemeenten. Dit is in het verleden trouwens reeds gebeurd voor de gemeente Sint-Genesius-Rode, waar de bestendige deputatie van de provincie Vlaams-Brabant de gemaakte kosten voor het versturen of afgeven van oproepingsbrieven volgens taalaanhorigheid voor de gemeente- en provincieraadsverkiezingen van 2000 uit de rekeningen van 2000 heeft geschrapt.
Ik zal dan ook naar aanleiding van de verkiezingen van 18 mei 2003 de gouverneurs van de provincies Vlaams-Brabant en Limburg de opdracht geven nauwkeurig toe te zien op de naleving van de taalwetgeving bij het versturen van de oproepingsbrieven voor die verkiezingen. Ik zal hen tevens vragen om de nodige maatregelen te treffen indien de wetgeving niet wordt gerespecteerd.
De voorzitter :De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mijnheer de minister, ik begrijp dat u niet kunt ingaan op de recente elementen. Bij uw antwoord op de vragen die ik op voorhand schriftelijk heb overgemaakt, kreeg ik echter de indruk dat we hervallen in exact hetzelfde scenario als de vorige keren. Elke keer zet de Vlaamse regering op voorhand de puntjes op de i door duidelijk te maken dat de taalwetgeving moet worden nageleefd op de wijze zoals ze door de Vlaamse regering wordt geïnterpreteerd. De hele carrousel komt daarbij opnieuw op gang. Het eindresultaat is dat Franstalige of tweetalige oproepingsbrieven worden verspreid.
De Vlaamse regering kan pas achteraf maatregelen nemen waardoor we in een ingewikkeld juridisch kluwen terechtkomen. Ik stel daarbij vast dat de enige manier om effect te ressorteren, met name het invullen van de hoofdelijke aansprakelijkheid, tot op heden nog niet aan bod is gekomen. Die manier zou echter de richting moeten bepalen die we uitgaan, ook bij de nog hangende dossiers.Voormalig minister Peeters heeft zijn omzendbrief verdedigd door te stellen dat hij een aantal zaken wou verwezenlijken via de juridische weg, maar niet via de straat. Hij stelde dat een beetje denigrerend om aan te tonen wat onze echte sterkte is. Die omzendbrief dateert echter al van 5 jaar geleden. Het wordt tijd om de juridische sterkte aan te tonen aan de hand van een concreet dossier zoals dit.
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Mijnheer Van Nieuwenhuysen, een vergelijking met een vorige situatie is niet mogelijk, want toen waren de oproepingsbrieven al gedrukt en was alles al geregeld. De omzendbrief van de Vlaamse regering kwam pas daarna. Nu werd nog niets gedrukt en niets geregeld. Ik neem dus al op voorhand een initiatief om onze principes duidelijk uit de doeken te doen.
Ik deel dit ook mee aan de federale minister van Binnenlandse Zaken. Hij kent ons standpunt hoe dan ook. Hij kan een conflict uitlokken, of hij kan zich inschakelen in de wetgeving die in Vlaanderen wordt geïnterpreteerd en toegepast zolang er geen uitspraak is van de Raad van State over de omzendbrief-Peeters. We blijven de juridische weg volgen en we handelen tijdig. Als de federale minister van Binnenlandse Zaken een conflict uitlokt, dan zal dat een punt van overleg vormen tussen de Vlaamse en de federale regering.
De voorzitter : Het incident is gesloten.