Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie Vergadering van 16/01/2003
Verenigde Commissies voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie, en voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 16/01/2003
Interpellatie van de heer Jan Laurys tot mevrouw Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de waterbeheersing in het Demerbekken
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Laurys tot mevrouw Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de waterbeheersing in het Demerbekken.
De heer Laurys heeft het woord.
De heer Jan Laurys : Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb dezelfde schroom als de heer Penris omdat Diest deze keer gespaard bleef van overstromingen. De Demer is wel overstroomd in Aarschot en Rillaar. Toch denk ik dat de dreiging in Diest voldoende ernstig was om ook vandaag mijn bekommernis te uiten. Ik was van plan mijn vragen eigenlijk vroeger te stellen, voor de problemen zich voordeden, omdat ik op 14 februari 2000 in een schriftelijke vraag al eens had gepeild naar de stand van zaken van de aanpassingswerken van het Demerbekken. Ik heb u toen gevraagd naar de resultaten van de studies die werden gemaakt naar aanleiding van de overstromingen van 1998. Ik vroeg u ook wanneer de aanpassingswerken zouden starten en welke de resultaten waren van de studies over de waterbeheersing van de Begijnenbeek.
U antwoordde toen dat er verschillende studies werden gemaakt in opdracht van verschillende waterbeheerders. Ik som ze even op. In opdracht van de afdeling Water van de Aminal, beheerder van de onbevaarbare waterlopen van de eerste categorie, werden er studies gemaakt over de Winge, de Winterbeek, de Hulpe, het Zwart Water, de Begijnenbeek, de Velpe, de Gete, de Herk, de Mombeek, de Kleine Herk, de wachtbekkens Schulensbroek en Webbekomsbroek en het integraal waterbeheersplan voor de Demer tussen Diest en Werchter. De meeste van deze studies zouden klaar zijn in 2001. Daarnaast werden er ook studies gemaakt in opdracht van de gemeenten en van de provincies Limburg en Vlaams-Brabant.
In verband met het Demerbekken wezen de resultaten van de studie volgens u in de richting van het maximaal inschakelen van het natuurlijk overstromingsgebied. Daarom zouden er dwarsdijken, ringdijken en/of lokale beschermingsdijken moeten komen. U deelde me ook mee dat de administratie Waterwegen en Zeewezen in overleg met het Demerbekkencomité aan de planning en de realisatie van de winterdijken werkte. De eerste winterdijken zouden in de loop van 2000 worden gerealiseerd.
De Begijnenbeek was in Diest de oorzaak van de overstroming in 1998.Van die modelleringsstudie waren er op het ogenblik van mijn schriftelijke vraag nog geen resultaten bekend. U wees er terecht op dat de Speelhofwijk eigenlijk in een natuurlijk overstromingsgebied ligt. Dat de wijk nooit meer zou overstromen, kon u niet garanderen.
In de nieuwjaarperiode van 2002-2003 was er geen overstroming.Dankzij het ingrijpen van de brandweer en de civiele bescherming werd de Speelhofwijk gespaard. De Begijnenbeek is rechtstreeks in de Demer leeggepompt. De Demer heeft wel dagenlang op een kritiek peil gestaan. In Aarschot, Scherpenheuvel en Zichem stond het water in de straten. Na gezamenlijk overleg met de steden en de gemeenten langs de Demer tussen Diest en Aarschot heeft men tussen Zichem en Testelt een bres in de dijk van de Demer geslagen waardoor een belangrijk bufferbekken ontstond. Zo werd de Demer ontlast. Dit wijst er allemaal op dat er nog geen structurele oplossingen zijn en dat het Demerbekken en de Begijnenbeek nog steeds een bedreiging vormen voor de regio.
Wat is de stand van zaken in verband met de waterbeheersing van het Demerbekken? Zijn die studies ondertussen klaar? Welke besluiten staan er in die studies? Welke aanpassingwerken zijn er reeds uitgevoerd? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Begijnenbeek?
De voorzitter : Minister Dua heeft het woord.
Minister Vera Dua : Mevrouw de voorzitter, collega's, een aantal studies in opdracht van de afdeling Water van de Aminal in verband met het Demerbekken is reeds afgerond of bijna afgerond. Ik som ze even op.
Een eerste is de modelleringstudie van de Winterbeek, de Hulpe en het Zwart Water. In deze studie werden de overstroombare valleigebieden afgebakend. Die moeten in de toekomst worden beschermd en bestendigd. Daarbij moet wel een opmerking worden gemaakt over de slechte waterkwaliteit, voornamelijk een gevolg van zoutlozingen van Tessenderlo Chemie. Deze lozingen hypothekeren in belangrijke mate de natuurontwikkeling in de hele vallei en in een stuk van de Demervallei aan de monding ter hoogte van het Vierkensbroek en de Kloosterbeemden.
Een andere is de modelleringstudie van de Herk, de Kleine Herk en de Mombeek. Als resultaat van deze studie werden verschillende overstromingszones afgebakend. Er werd bepaald welke maatregelen er nodig zijn om een aantal van deze zones intensiever te benutten of verder uit te bouwen als wachtbekken om de woonkernen van Wellen, Alken, Stevoort en Herk-de-Stad te beschermen. Op dit ogenblik wordt de uitvoeringsfase van de werken voorbereid.
Dan is er de modelleringstudie van de Gete, de Grote Gete, de Kleine Gete en de Melsterbeek. In de valleien van deze waterlopen werden alle overstromingszones afgebakend. Momenteel worden scenario's van extra valleiberging doorgerekend om de effecten ervan te evalueren. Bedoeling is om de grote buffercapaciteit van de valleien aan te spreken ter vrijwaring van woonzones en ter ontlasting van de Demer. Deze ontlasting is absoluut vereist omdat de voorbije jaren de huidige buffercapaciteit van de wachtbekkens en van de valleien reeds meermaals werd overschreden.
Voorts is er de modelleringstudie van de Velpe. Als resultaat van deze studie werd de volledige vallei als overstromingsgebied ingetekend, in aanvulling bij het reeds bestaande doch in extreme omstandigheden ontoereikende wachtbekken te Miskom. Er werden drie overstromingszones aangeduid en de nodige werken werden gedimensioneerd om de buffercapaciteit ervan te verhogen, ter bescherming van de woonkern van Halen. Ook de effecten van het vismigratieproject werden doorgerekend. Nog dit jaar wordt gestart met het uitvoeringsplan van de prioritaire bufferzone stroomopwaarts van het centrum van Halen.
Dan is er de modelleringstudie van de Begijnenbeek. De overstroombare zones werden afgebakend en er werden maatregelen uitgetest om de buffercapaciteit van de vallei te verhogen. Daar kom ik straks nog op terug.
Vervolgens is er de modelleringstudie van de Winge. Ook hier werden de overstromingszones in de vallei ingetekend en werden maatregelen ter verhoging van de valleiberging voorgesteld. De resultaten daarvan komen eerstdaags ter beschikking
Dan is er de Demer tussen Kermt en Diest. De modelstudie voor het traject met de wachtbekkens het Schulensbroek en het Webbekomsbroek werd afgerond. Het hele systeem van samenvloeiing van de verschillende zijlopen stroomopwaarts van Diest en van regeling van de wachtbekkens werd in model gebracht en met de computer doorgerekend om de juiste sturing van de wachtbekkens uit te testen. Dit model vormt de kern van het binnenkort operationele voorspellingsmodel voor het Demerbekken.
Dan is er de Demer tussen Diest en Werchter. Als eerste deel van het integraal waterbeheerproject voor de Demervallei werd het model van de Demer reeds aangewend om de natuurlijke overstromingsgebieden af te bakenen, om sommige daarvan te herstellen en om mogelijkheden voor dringende beschermingswerken in dit deel van de Demervallei te dimensioneren. De AWZ, die hier de Demer tot nu toe beheerde, heeft hierop voortgewerkt, doch op het terrein zijn de nodige structurele maatregelen nog niet uitgewerkt. Het model werd verder geïntegreerd in het voorspellingsmodel voor het Demerbekken. Het vormt bovendien de basis voor het ontwikkelingsplan voor de Demer.
Dit project zorgt voor een geïntegreerde aanpak van water en natuur in de Demervallei tussen Diest en Werchter en moet alle structurele maatregelen die reeds werden voorgesteld, definitief uittesten, dimensioneren en toetsen aan alle randvoorwaarden, zodat op korte termijn met de realisatie van een duurzame oplossing voor de wateroverlast van woonzones in de vallei kan worden gestart.
Dat de visie vanuit mijn administratie inzake natuurlijke overstromingsgebieden zeer efficiënt is, kan worden aangetoond aan de hand van het voorbeeld van de Dijle, waar de stad Leuven gevrijwaard blijft van overstromingen door een combinatie van het herstel van de natuurlijke overstroombare vallei, een daaraan gekoppeld nulbeheer, en het nog te realiseren sluitstuk in Egenhoven stroomopwaarts van deze stad aan de ene kant en met intensieve onderhoudswerken in het stadscentrum aan de andere kant. Zoals ik daarnet al aangaf, zal de overdracht van de Demer toelaten om de natuurlijke loop van de Demer maximaal te herstellen.
Vervolgens is er het operationeel voorspellingsmodel voor het Demerbekken. Volgende maand wordt dit operationeel voorspellingsmodel in gebruik genomen. Met dit systeem zal de administratie in staat zijn om bij dreigende wateroverlast op voorhand te voorspellen waar er zich overstromingen zullen voordoen, welke maatregelen er best genomen worden en wie er tijdig moet worden verwittigd. Zo zullen bewoners en hulpdiensten tijdig goederen kunnen ontruimen en beschermende maatregelen nemen, vooraleer het water hun woningen binnenstroomt. Dit is dan eigenlijk een soort van pilootproject voor de andere bekkens in Vlaanderen.
De effectief uitgevoerde aanpassingen sinds februari 2000 zijn de volgende. Er is een lokale ingreep in het centrum van Halen. De verbinding tussen de Gete en de Velpe is hier gesupprimeerd. Hierdoor is er een vermindering van de lokale wateroverlast. Daarnaast zijn er ook nog slibruimingen op de Demer aan de verschillende molens.
De volgende zaken zijn in 2002 aanbesteed en worden dit voorjaar uitgevoerd : slibruiming van de zandvang in het wachtbekken van Schulen ; slibruiming op de Herk ; slibruiming op de Gete ; slibruiming op de Begijnenbeek ; slibruiming op de Mangelbeek en de Laambeek ; slibruiming op de Demer aan de verschillende molens, waarbij is vastgesteld dat op dezelfde plaatsen die in 2000 werden geruimd, zich reeds opnieuw een massale sedimentafzetting heeft voorgedaan, die een nieuwe ruiming noodzakelijk maakt.
De begroting 2003 voorziet bovendien in het opstarten van een aantal studies die ertoe moeten leiden dat de conclusies uit de modelleringen worden omgezet in concrete uitvoeringsdossiers.
De modellering van de Begijnenbeek is ondertussen afgerond. De conclusies van de studie zijn dat het bestaande afleidingssysteem van de Begijnenbeek via de Leugebeek naar het wachtbekken Webbekom de woonzones van Diest effectief beschermt op de wijze waarvoor het is ontworpen. Dit betekent dat slechts voor die extreme stormen die minder dan eens om de 50 jaar voorkomen het systeem ontoereikend is. De storm van september 1998 had een terugkeerperiode van meer dan 100 jaar, met alle gevolgen van dien. In dit verband moet ik natuurlijk wel opmerken dat die waarschijnlijkheidsgraden ook niet alles zeggen.
Hoe dan ook, om de kans op dergelijke rampen verder terug te dringen werd in de vallei van de Begijnenbeek en haar bovenlopen gezocht naar mogelijkheden om voldoende extra water te bufferen, zonder dat dit zou leiden tot onverantwoorde infrastructuurwerken. Dergelijke gebieden werden gevonden en aangeduid in Webbekom en Bekkevoort, en de nodige ingrepen werden gedimensioneerd. De realisatie van dergelijke minimale ingrepen stuit wel nog op verzet van lokale natuurverenigingen die het belang van een aantal zeer waardevolle valleigebieden vooropstellen. In dit kader van waterbeleid moet er worden gezocht naar een combinatie van het behouden van natuur en het voorkomen van overstromingen. Ik heb er goede hoop op dat we binnenkort tot een voor iedereen aanvaardbare regeling zullen komen.
De voorzitter : Minister Stevaert heeft het woord.
Minister Steve Stevaert : Mevrouw de voorzitter, dames en heren, het Instituut voor Natuurbehoud heeft in opdracht van de afdeling Zeeschelde van mijn administratie een voorstel tot inrichting en beheer van de Demervallei tussen Diest en Werchter geformuleerd. Daarbij werd de klemtoon gelegd op wonen, veiligheid en ecologie. Dat staat in de adviesnota INA200078. Hermeandering en herstellen van alle voorhanden zijnde natuurlijke bergingscapaciteit maken uiteraard deel uit van dit voorstel. Deze studie werd door de afdeling Zeeschelde vervolgens gebruikt als insteek voor de hydrodynamische modellering waarmee het gedrag van de Demer tussen Diest en Werchter, inclusief de talrijke zijbeken, op vlak van debieten en waterstanden werd nagegaan. De resultaten hiervan worden gebruikt als leidraad bij het plannen van structurele aanpassingswerken.
Zo werden sinds februari 2000 volgende structurele aanpassingswerken aan de Demer tussen Diest en Werchter gerealiseerd.Ten eerste is er de aanleg van een winterdijk op de rechteroever in Zichem ter hoogte van de Elzenstraat.Tweede aanpassing is het verleggen van het Wijnputhol op de linkeroever in Zichem zodat de oude spoorwegbedding als waterkering kan dienen. Derde aanpassingswerk is de onteigening van vier woningen in de Beemdenstraat op de rechteroever in Zichem die in een natuurlijk overstromingsgebied zijn gelegen.Tot slot de onteigening van een woning op de linkeroever in Zichem die in een natuurlijk overstromingsgebied is gelegen.
Ik wil erop wijzen dat in januari 2003 de AWZ, door het maken van een bres in de huidige Demerdijken, onbewoonde gebieden heeft aangesproken om zodoende het waterpeil in de woonkernen van Testelt en Aarschot binnen de perken te houden. Momenteel wordt nagegaan of het mogelijk is om deze bres een permanent karakter te geven door het wegnemen van de Demerdijk, inclusief een uitwateringssluis over een beperkte afstand. Dit kan als een tussenstap worden beschouwd in de volledige herinrichting van de Demer en haar vallei, zoals aangegeven is in het voorstel tot inrichting en beheer van de Demervallei tussen Diest en Werchter door het Instituut voor Natuurbehoud.
De voorzitter : De heer Laurys heeft het woord.
De heer Jan Laurys : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik kan niet meteen repliceren omdat het zo'n technisch antwoord is. Ik wil het eerst grondig nalezen. Ik onderlijn dat het overstromingsvoorspellingsmodel voor de burger onvoldoende is. Het is niet voldoende te weten wanneer het zal overstromen. De mensen willen verhinderen dat het gebeurt.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
BIJLAGE
Plan van aanpak voor de opmaak van RUP's voor verwerking en berging van bagger- en ruimingsspecie
1. Inleiding
Op vraag van het VIWC secretariaat (Koen De Winne) vond op 12 september 2002 een overleg plaats tussen het VIWC en ARP met het oog op het overlopen van knelpunten voor het opmaken van RUP's voor de verwerking en de berging van bagger- en ruimingsspecie uit zowel bevaarbare als onbevaarbare waterlopen.
Er loopt momenteel een strategisch project "sanering waterbodems" vanuit het kabinet van minister Vera Dua. Daarin wordt een analyse gemaakt van de bestaande toestand en van de noodzakelijke maatregelen om tot waterbodems van een aanvaardbare kwaliteit te komen.
Tegelijkertijd wordt er door de werkgroep baggerspecie van het VIWC gewerkt aan de voorbereiding van een sectoraal uitvoeringsplan in het kader van het afvalstoffendecreet. Hierin worden voornamelijk de milieugebonden aspecten (normenkader, typebestek, hergebruik als secundaire grondstof voor bv. baksteenproductie of als materiaal voor het oprichten van bufferdijken …) opgenomen Wat totnogtoe ontbreekt is de ruimtelijke component van het gegeven.
De ruimtelijke component moet uitspraken doen over de plaatsen die in aanmerking komen om de baggeren ruimingsspecie te bergen, te laguneren en mechanisch te ontwateren. Indien de aanleg van deze installaties niet vergunbaar is volgens de huidige bestemming is hiervoor de opmaak van één of meerdere RUP's noodzakelijk.
In de onderhavige nota geeft ARP een overzicht van de noodzakelijke stappen die moeten ondernomen worden om tot dergelijke RUP's te komen.
2. Voorwaarden voor ontwikkeling van stortplaatsen vanuit het RSV
In de Gewenste Ruimtelijke Structuur van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (blz. 420-422) worden strikte voorwaarden voor de ontwikkeling van stortplaatsen vastgesteld.
"Storten wordt beschouwd als laatste oplossing indien er geen mogelijkheden inzake recyclage en verbranding aanwezig zijn.
Aangezien de stortactiviteit sterk grondgebonden is, zijn stortplaatsen voornamelijk gesitueerd in het buitengebied.
Locaties voor nieuwe stortplaatsen of uitbreidingen van bestaande stortplaatsen kunnen onderzocht worden in de voor natuur, landbouw en bos belangrijke gebieden op voorwaarde dat :
de reële behoefte voor bijkomende stortcapaciteit aangetoond wordt ;
de schaal van het stortterrein aansluit bij de schaal van het landschap ;
de omvang van het stortterrein voldoende mogelijkheden en garanties biedt met betrekking tot de realisatie van de geplande nabestemming ;
de omvang van het stortterrein de structuur en de functie van de structuurbepalende component niet aantast op gewestelijk niveau ;
het mobiliteitsprofiel van de locatie (bereikbaarheid, ontsluiting, …) afgestemd is op het bereikbaarheidsprofiel van de stortactiviteit (type vervoerswijze, aantal, frequentie, …).
De nabestemming en herinrichting van stortplaatsen moet worden ingeschreven in het vooropgesteld ruimtelijk beleid voor het gebied. Het nabestemmen en herinrichten van stortplaatsen is in dit opzicht een middel of instrument om de ruimte te structureren met als doel de structuurbepalende functies te versterken en een ruimtelijke kwaliteit te realiseren Vergunningen voor stortplaatsen bevatten steeds voorschriften met betrekking tot de uitbating (diepte, vorm, afwerking, fasering, …) in functie van de te realiseren nabestemming en herinrichting.
Afhankelijk van het type stortmateriaal worden volgende opties vooropgesteld :
Monostortplaatsen
Nieuwe monostortplaatsen (waaronder stortplaatsen voor baggerspecie) zijn slechts mogelijk indien er geen andere mogelijkheden worden geboden voor recyclage, hergebruik of verwerking met toepassing van het BATNEEC principe. De vergunningsvoorwaarden naar inrichting toe worden enerzijds bepaald door de aard en risico's van de verontreiniging en anderzijds door de locatie van de stortplaats.
Bij de ontwikkeling van baggerslibstortplaatsen moet worden uitgegaan van volgende principes :
het drastisch en prioritair verminderen van de waterverontreiniging waardoor, conform het niet afwentelingsprincipe, een ecologisch beheer van de rivier met natuurlijke slibafzetting mogelijk wordt ;
het niet afwentelen van de huidige slibproblematiek buiten het betrokken ruimtelijk systeem, zoals buiten de riviervallei ;
het vooraf beoordelen van de ruimtelijke draagkracht binnen het betrokken ruimtelijk systeem voor die gebieden die in aanmerking komen in het kader van de slibproblematiek ; hierbij wordt aldus rekening gehouden met de ruimtelijke verenigbaarheid met de aangrenzende functies en activiteiten (goed nabuurschap) ;
het aanvaarden dat iedere ruimte een kwaliteit wordt toegekend die bij de beoordeling in rekening wordt gebracht waaronder ruimtelijk-ecologische kwaliteit, potenties voor buffering."
3. Voorbereidende en onderbouwde studies vanuit de waterbeheerders noodzakelijk
Vanuit ARP wordt gepleit voor een planmatige aanpak per bekken (deelbekken) vanuit de initiatiefnemers (de verschillende waterbeheerders :AWZ,AMINAL Water, Provincies, Gemeenten en Polders en Wateringen) aangezien zij vragende partij zijn voor locaties voor verwerking en berging en de nodige expertise hebben. In het verleden werden door AWZ voor een aantal bekkens reeds baggerbeleidsplannen opgesteld. Daarin werd aangegeven welke behoefte er was aan ruimte voor de berging (en lagunering) van baggerspecie, welke locaties voorhanden waren en werden verschillende nieuwe locatie-alternatieven onderling vergeleken. Op basis van die plannen werd reeds, na ruimtelijke afweging, een aantal gewestplanwijzigingen doorgevoerd waardoor een deel van het toen dringend probleem opgelost geraakte. Dit proces is echter stilgevallen, en werden geen nieuwe baggerbeleidsplannen aan ARP voorgelegd, mogelijk omdat de grootste acute nood tijdelijk opgelost is.
Uit de nog op te maken bekkenbeleidsplannen zal op middellange termijn (2006) blijken welke behoefte er nodig is voor berging en verwerking van bagger- en ruimingsspecie. In afwachting daarvan moet op korte termijn toch met een planmatige voorstudie per bekken gewerkt worden. Die planmatige voorstudie en het bekkenbeheersplan moet de kenmerken van een plan-MER bevatten, zodat de RUP's die volgen uit deze voorstudie niet nogmaals de procedure van een plan-MER moeten doorlopen (indien ze opgenomen worden in het uitvoeringsbesluit met vrijstelling van plan-MER). Dat betekent dat :
deze voorstudies worden opgemaakt in overleg met verschillende instanties (o m.AROHM,AMINAL, AWZ en ANRE) ;
er uitgegaan wordt vanuit de voorwaarden voor ontwikkeling van stortplaatsen en de principes uit het RSV (zie hoger) ;
er een vergelijking wordt gemaakt tussen de behoefte enerzijds en de beschikbare locaties volgens de huidige bestemmingsplannen anderzijds waaruit blijkt dat er bijkomende locaties nodig zijn ;
de verschillende technische alternatieven (berging, lagunering, mechanische ontwatering) en locatie-alternatieven moeten vergeleken worden op niveau van het bekken en ruimtelijk afgewogen worden ;
er een koppeling moet gelegd worden met beschikbare of nog in te richten overstromingsgebieden omdat die preventief kunnen werken door de natuurlijke bezinking van specie buiten de waterlopen ;
andere maatregelen ter preventie van specie in de waterlopen (zelfs buiten de bevoegdheid van de waterbeheerders) mee onderzocht moeten worden.
Op basis van zo'n bekkenbeheersplan / voorstudie / baggerbeleidsplan kan dan vanuit ruimtelijke ordening een RUP opgemaakt worden. De conclusies van die bekkenbeheersplannen / voorstudies / baggerbeleidsplannen zullen de belangrijkste elementen voor de toelichtingsnota (annex motivering) voor de RUP's moeten aanreiken.
4. Opmaak RUP's
a) Taakverdeling in functie van de subsidiariteit
Vooruitlopend op het kerntakendebat wordt in eerste instantie uitgegaan van volgende opdeling volgens het subsidiariteitsprincipe :
RUP's voor de verwerking en opslag van specie uit bevaarbare waterlopen en de zeehavens : gewestelijke RUP's (ARP) ;
RUP's voor de verwerking en opslag van specie uit onbevaarbare waterlopen : afhankelijk van de schaal van de bergingslocaties en of de effecten van de ruiming van de waterlopen worden hier provinciale RUP's of gemeentelijke RUP's of BPA's opgemaakt door resp. de provincies (of in afwachting van de goedkeuring van het provinciaal ruimtelijk structuurplan door ARP) of de gemeenten. Het is momenteel onduidelijk welke RUP's door de provincies en welke door de gemeenten dienen opgemaakt te worden.
b) Inhoud van de RUP's
Ter voorbereiding van deze RUP's dient in elk geval onderzoek te gebeuren over :
Bestemming - lagunering ; - mechanische ontwatering ; - tijdelijke berging ; - definitieve berging ; - … - Inrichting met inbegrip van - (visuele) buffering naar de omgeving toe ; - nabestemming.
- Beheer met inbegrip van - instrumenten zoals onteigening, recht van voorkoop ; - fasering van het gebruik van het betrokken gebied voor de verwerking / berging van de specie.
c) RUP's voor dringende noden
In principe kan geen RUP opgemaakt worden voor individuele stort- of laguneringslocaties zonder planmatige aanpak. Rekening houdend met de noodzakelijke termijn voor de procedure van een RUP (grofweg 1 jaar) en de voorbereiding (opmaak voorstudie of baggerbeleidsplan en het informeel overleg met alle betrokkenen) kan voor een beperkt aantal acute problemen een afzonderlijk RUP opgesteld worden op voorwaarde dat de initiatiefnemers ook hiervoor een omstandige motivering en vergelijking van de verschillende (technische en locatie) alternatieven aanleveren.
5. Conclusies
- Een planmatige gebiedsgerichte aanpak is noodzakelijk : daartoe moeten de initiatiefnemers
baggerbeleidsplannen / bekkenbeheersplannen / voorstudies opmaken.
-In het kader van de subsidiariteit worden, vooruitlopend op het kerntakendebat, door ARP gewestelijke RUP's uitgewerkt voor verwerking en berging van baggerspecie uit bevaarbare waterlopen en zeehavens, terwijl de RUP's voor verwerking en berging van bagger- en ruimingsspecie uit onbevaarbare waterlopen door de provincies en/of gemeenten worden uitgewerkt.
- Eens die baggerbeleidsplannen / bekkenbeheersplannen / voorstudies opgemaakt zijn kunnen ARP, de provincies en/of de gemeenten de RUP's opstellen waarin de elementen uit de baggerbeleidsplannen / bekkenbeheersplannen / voorstudies alsmede een ruimtelijke afweging in de toelichtingsnota worden verwerkt. Die RUP's dienen in ieder geval uitspraken te doen over de bestemming, de inrichting en het beheer van de gebieden.
----------------------------------------