Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie Vergadering van 16/01/2003
Verenigde Commissies voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie, en voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 16/01/2003
Interpellatie van mevrouw Ann De Martelaer tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over de mogelijkheid tot integraal waterbeheer in de Demervallei
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van mevrouw De Martelaer tot de heer Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over de mogelijkheid tot integraal waterbeheer in de Demervallei.
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Mevrouw Ann De Martelaer : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, mijn vraag gaat ook over de Demervallei, maar over een ander aspect. Eind 1998 had de Demervallei reeds te kampen met wateroverlast. Eind 2002, dus 4 jaar later, staan we nog geen stap verder. Opnieuw heeft de Demer voor grote waterellende gezorgd. Sinds de grote overstroming in september 1998 heeft de overheid wel enkele kleine beschermingswerken uitgevoerd in en nabij de woonkernen en dorpen in de vallei. Gelukkig komen er dankzij deze werken nu minder woningen onder water te staan.
Aan de fundamentele zaak is er echter niets gewijzigd. Een groot deel van de oplossing zal moeten liggen in het integraal waterbeheer waardoor het water vanuit het hele bekken minder snel naar de zijbeken en -rivieren van de Demer vloeit. Maar ook binnen uw bevoegdheid moet er langs de Demer heel wat gebeuren.We waren verheugd om in de pers te lezen dat u voorstander bent om de zaken fundamenteel aan te pakken en de natuurlijke buffercapaciteit van waterlopen en valleien te herwaarderen. Voor de Demer zou dit inhouden dat de nog talrijke bestaande afgesneden meanders terug aan de rivier worden aangesloten en de onbewoonde komgronden terug in contact worden gebracht met de rivier, zodat ze bij hoog peil het overtollige rivierwater onmiddellijk kunnen opnemen.
Spijtig genoeg heeft het ministerie van Openbare Werken de afgelopen decennia net het omgekeerde gedaan. Het staat vast dat deze aanpak heeft geleid tot een verschuiving en toename van de problemen. Uw diensten zijn ook vandaag blijkbaar nog niet overtuigd van de nefaste aanpak. Men signaleerde me dat onder het mom van de aanleg van een fietspad op het jaagpad in Aarschot - dit is een onbewoond ecologisch waardevol gebied - nog dit najaar door de AWZ een dijk werd verhoogd en het achtergelegen natuurlijk overstromingsgebied werd afgesloten. Dit terwijl eerder binnen het Demerbekkencomité werd besloten om een eventueel bedreigde tuinbouwserre te beschermen met een winterdijk om de buffercapaciteit van het valleigebied niet verder aan te tasten.
Ongetwijfeld is de afgelopen kanalisering van de Demer mee geïnspireerd door het statuut als bevaarbare rivier. Het feit dat er nog gevaren zou worden op de Demer, is allang verleden tijd. Er werd eigenlijk nodeloos van een levende rivier een kanaal gemaakt. De wijziging van statuut van de Demer maakt al langer opgang, temeer daar de afdeling Water van de Aminal het grootste deel van het bekken van de Demer en de wachtbekkens te Schulen en Webbekom beheert.
Het onderbrengen van de bevoegdheid onder één beheerder zou de situatie veel verduidelijken en een integrale aanpak mogelijk maken. U gaf in augustus 2000 aan uw administratie de opdracht om een juridisch onderbouwd voorstel voor de wijziging van het statuut van de Demer uit te werken. Nadien hebben de Aminal en de AWZ blijkbaar een dossier samengesteld en was er de intentie om voor 1 januari 2002 de overdracht te realiseren. Omdat u dit dossier nog niet aan de goedkeuring van de Vlaamse regering voorlegde, werd deze datum verschoven naar 1 oktober 2002. Tot op heden werd het dossier door uw administratie nog altijd niet afgerond, waardoor de statuutwijziging nog steeds niet kon doorgaan.
Met het statuut van onbevaarbare waterloop zouden de profielen, de dijken en de relatie met de komgronden in een ander daglicht kunnen worden gesteld en zou de hermeandering en ontdijking in het vooruitzicht kunnen worden gesteld. Dat deze aanpak van integraal waterbeheer goed werkt, bewijst de Dijle stroomopwaarts in Leuven. Sinds het herstel van het natuurlijk verloop van de rivier doorheen het onbewoond natuurreservaat de Doode Bemde, is er blijkbaar zodanig veel waterberging dat de stad de afgelopen natte jaren van wateroverlast gespaard bleef. Het beheer van de integrale Dijle op Vlaams grondgebied is in handen van de Aminal, afdeling Water.
Volgens mijn informatie zit de mogelijke overdracht van De Demer van de AWZ naar de Aminal nog steeds strop. Ik weet dat de Aminal bij wijze van spreken klaar is om na de statuutwijziging en de daarmee gepaard gaande overdracht onmiddellijk in actie te komen en een integraal waterbeheersplan uit te werken. Er is in oktober 2001 een openbare aanbesteding geweest voor een studie inzake het ontwikkelingsplan-Demer, een aanbesteding die omwille van de daarjuist geciteerde problematiek inzake de overdracht nog steeds niet gegund kon worden. Blijkbaar zou de firma die in aanmerking kwam voor deze studie nog steeds bereid zijn tegen dezelfde voorwaarden deze studie uit te voeren.
Ik vernam dat er ook deze week nog een vergadering was tussen de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, de lokale besturen, de hulpdiensten en de betrokken waterbeheerders. Tijdens deze vergadering zou onder meer de AWZ gemeld hebben dat ze nog steeds niets weet van een mogelijke overdracht.
Ondertussen weet ik dat de AWZ echter niet stilgezeten heeft en dat er een modelleringsstudie werd opgemaakt door het waterkundig labo. Deze studie betreft een beperkt aantal scenario's, maar is niet de volledige studie voor de Demervallei. Ik heb ook vastgesteld dat de studies, opgesteld door het waterkundig labo, zich op het vlak van informatica baseren op het Mike-11 programma en dat de studies die via de Aminal opgemaakt werden, gemaakt zijn met een ISIS-programma.
Samengevat blijkt dus dat er op dit ogenblik twee bevoegde ministers zijn, of misschien twee administraties waarbij een soort getouwtrek bezig is over het al dan niet wijzigen van het statuut van de Demer met de daarmee gepaard gaande overdracht van verantwoordelijkheid van de AWZ naar de Aminal. Aan dit getouwtrek hebben de mensen die waterproblemen kenden, eigenlijk geen boodschap. In mijn vraag zal ik dus ingaan op dit probleem.
Wat specifiek de situatie van de dijken betreft, stellen we vast dat bij elke zware overstroming van de voorbije jaren er telkens weer middelen ingezet worden om bressen in de dijken te trekken. Deze dijken zouden in het verleden door de dienst Zeeschelde zonder vergunning zijn aangelegd. Gevolg hiervan is dat door deze dijken het peil in de Demer veel hoger gestuwd wordt. Zijrivieren kunnen hun water niet kwijt en de van oudsher onbebouwde natte gronden zijn verdroogd. Daarom is er de laatste jaren een verandering van eigenaars en bodemgebruik opgetreden. De gronden werden ingeschakeld in de maïsteelt of voor intensieve jachtdoeleinden. In een aantal gebieden zijn er ook bewoonde illegale weekendverblijven. Deze eigenaars zijn uiteraard geen voorstanders van het gebruik van hun gronden als overstromingsgebied. Dit lieten ze - voor de overstromingen - nog in diverse persberichten weten. Naar verluidt zijn sommige eigenaars zelfs in een procedure gewikkeld met de overheid die besluit om de dijken bij ontij door te steken. Nochtans werd het gebied in de jaren zeventig grotendeels aangeduid als natuurgebied en ecologisch waardevol gebied. Gelukkig is er het natuurreservaat De Demerbroeken waar wel van nature nog waterberging kan optreden. De AWZ besteedt jaarlijks waarschijnlijk tienduizenden euro's aan het instandhouden van deze dijken, zoals recent nog in Aarschot, die er in onbewoond gebied blijkbaar overbodig liggen. Immers, bij hoogwater moeten ze telkens doorstoken worden. Binnen het Demerbekkencomité was er nochtans eerder de consensus dat in woongebieden de dijken uiteraard moeten blijven, maar elders beter zouden worden verwijderd.Voor het recreatief fietsen werd zelfs door een provinciale werkgroep een volwaardig alternatief uitgewerkt, los van de Demerdijken, in het potentieel overstromingsgebied.
Mijnheer de minister, ziet u een oplossing voor een veiliger waterbeheer van de Demer door hermeandering en herstelling van alle nog voorhanden zijnde natuurlijke bergingscapaciteit? Hoe verklaart u het talmen of het tegenwerken van dergelijke aanpak door de AWZ?
Waarom is het dossier over de statuutwijziging van de Demer als niet-bevaarbare waterloop nog steeds niet afgerond? Waar situeren zich de problemen en wat maakt dat deze niet opgelost geraken?
Is het waar dat sommige privé-eigenaars de inschakeling van de natuurlijke overstromingsgebieden juridisch proberen te verhinderen en wat kan hiervoor de oplossing zijn? Hoe kan het algemeen belang primeren op het individueel belang van een aantal eigenaars? Hoe kan de bestemming van het gewestplan in overeenstemming gebracht worden met het waterbeheer, met name het herstel van het waterrijk natuurgebied, conform de aanduiding als Europees vogelrichtlijngebied van de Demervallei?
De voorzitter : De heer Tobback heeft het woord.
De heer Bruno Tobback : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben het grotendeels eens met de interpellatie van mevrouw De Martelaer.
Wie de geschiedenis van de afgelopen jaren herbekijkt en met name de wateroverlastproblemen in de Demervallei, zal vaststellen dat de problemen telkens voorkomen of opgelost werden door het doorsteken van de dijken, dus door gebruik te maken van de natuurlijke berging die er vroeger was, maar die door de indijking voor een groot stuk verloren is gegaan. Dit hangt samen met de klassering van de Demer als bevaarbare waterloop, iets dat historisch zo gegroeid is, maar op dit ogenblik niet meer relevant is.
Wil men een duurzame oplossing vinden voor de hele Demervallei tussen Diest en Werchter, dan zal men moeten vertrekken van een project integraal waterbeheer. Dit zal een deklassering vergen van de Demer tot onbevaarbare waterloop. In die zin sluit ik me aan bij de vraag van mevrouw De Martelaer naar een tijdsperspectief.Wanneer zal die deklassering plaatsvinden?
Eigenlijk had ik minister Dua nog een vraag willen stellen over de budgetten voor een integraal waterbeheer in de Demervallei, maar elementen van dat antwoord heb ik gehoord in haar antwoord op de vraag van de heer Laurys. Ik zal wel nog eens de vraag stellen - al dan niet schriftelijk - om te weten of er nu al dan niet budgetten beschikbaar zijn voor bepaalde projecten, waaronder de hermeandering waarin voorzien is.
Ik wilde haar ook nog een vraag stellen over de vervuiling van de Demer. Mevrouw De Martelaer heeft het daarnet gehad over de Demerbroeken. Welnu, in die Demerbroeken wordt men omwille van de waterberging geconfronteerd met een probleem van vervuiling. Dat zal zich nog verder uitstrekken in de Demervallei als ook daar de natuurlijke bergingscapaciteit zal worden gebruikt. De Demer is immers nog sterk vervuild. Ik zal deze vragen bij gelegenheid aan minister Dua stellen.
De voorzitter : Minister Stevaert heeft het woord.
Minister Steve Stevaert : Mevrouw de voorzitter, collega's, aan mijn administratie is inderdaad opdracht gegeven na te gaan op welke wijze het statuut van de Demer tussen Werchter en Diest juridisch en administratief kan worden gewijzigd in het statuut van niet-bevaarbare waterloop. Voor de werkelijke overdracht is echter nog nooit een datum vooropgesteld. Ik stel vast dat de Aminal zelf de nodige data heeft bepaald, maar daarbij is geen rekening gehouden met de realiteit.
Niet alleen over de waterloop zelf, maar ook bijvoorbeeld over de lopende precaire vergunningen, de inspectie van de bruggen over de Demer en dergelijke moeten de nodige afspraken worden gemaakt. Ik ben ervan overtuigd dat de AWZ momenteel goed werk levert bij het beheer van de Demer. Trouwens, zolang er op een constructieve manier tussen de verschillende administraties wordt samengewerkt, wat naar verluidt momenteel zeker het geval is, maakt het in feite niet echt uit wie nu eigenlijk de beheerder is. Echter, omdat het statuut van bevaarbare waterloop volledig voorbijgestreefd is en omdat de rivier in haar geheel moet kunnen worden bestudeerd en beheerd, is het inderdaad veel beter dat de volledige Demer door één instantie wordt beheerd.
Ik heb mijn administratie dan ook de opdracht gegeven de besprekingen over de overdracht nu af te ronden en een volledig afgewerkt dossier in te dienen. Ik hoop dat binnen enkele weken aan de regering voor te leggen. Wel heb ik nog het verslag nodig van de Inspectie van Financiën.
Ik kan me inbeelden dat de AWZ niet de allergrootste dynamiek aan de dag heeft gelegd om het beheer over te dragen.Tegelijkertijd zal de Aminal niet de allergrootste dynamiek aan de dag hebben gelegd om alle problemen die met de overdracht gepaard gaan, te ontdekken. Als ze nu samen overeenkomen, dan kan het snel gaan. Het lijkt me in elk geval absurd de Demer als een bevaarbare loop te beschouwen, en het is dus beter dat het beheer wordt overgedragen. Ik engageer me ertoe dit de komende weken aan de regering voor te leggen, nadat ik het verslag van de Inspectie van Financiën heb ontvangen.
Er stellen zich immers heel wat problemen in het gebied, niet alleen met de kwantiteit, maar ook met de kwaliteit van het water. Ik zie nog steeds plannen opduiken met een heel verouderde visie. Er worden nog steeds plannen ingediend voor fietspaden met verhard oppervlak. Het is moeilijk daartegen te ageren, want iedereen wil dat ze verhard worden. De mensen zien echter de samenhang der dingen niet. Dat zou met het oog op het integraal waterbeheer eens duidelijk moeten worden gemaakt aan de lokale overheden die op het verharden van fietspaden op zulke plaatsen aandringen.
Als gevolg van het Nimby-syndroom stuit de aanleg van overstromingsgebieden in vele gevallen inderdaad op veel verzet. Iedereen wil veilig langs een rivier wonen maar niemand wil daar een prijs voor betalen. Zoals ook in andere dossiers, ben ik van mening dat veiligheid en het algemeen belang boven eigendom gaan. Als een onteigening noodzakelijk is om veiligheid te creëren, dan moet het maar. Inzake onteigeningen werden ook afspraken gemaakt met de Aminal, afdeling Natuur omdat niet alle onteigeningen rechtstreeks te maken hebben met het creëren van veiligheid. Ook daarom zou het beheer van de Demer beter in één hand zijn.
In januari 2003 sprak de AWZ door het maken van een bres in de huidige Demerdijken, onbewoonde gebieden aan om zodoende het waterpeil in de woonkernen van Testelt en Aarschot binnen de perken te houden. Momenteel wordt nagegaan of het mogelijk is deze bres een permanent karakter te geven door het wegnemen van de Demerdijk, inclusief een uitwateringsluis over een beperkte afstand. Dit kan als een tussenstap worden beschouwd in de volledige herinrichting van de Demer en haar vallei zoals aangegeven is in het voorstel tot inrichting en beheer van de Demervallei tussen Diest en Werchter van het Instituut voor Natuurbehoud.
Ik hoop van harte dat het de laatste maal is dat ik moet antwoorden op vragen over de Demer.
De voorzitter : Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Mevrouw Ann De Martelaer :Mijnheer de minister, als het inderdaad over een paar weken in orde is, zullen we deze vraag niet meer stellen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
BIJLAGE
Plan van aanpak voor de opmaak van RUP's voor verwerking en berging van bagger- en ruimingsspecie
1. Inleiding
Op vraag van het VIWC secretariaat (Koen De Winne) vond op 12 september 2002 een overleg plaats tussen het VIWC en ARP met het oog op het overlopen van knelpunten voor het opmaken van RUP's voor de verwerking en de berging van bagger- en ruimingsspecie uit zowel bevaarbare als onbevaarbare waterlopen.
Er loopt momenteel een strategisch project "sanering waterbodems" vanuit het kabinet van minister Vera Dua. Daarin wordt een analyse gemaakt van de bestaande toestand en van de noodzakelijke maatregelen om tot waterbodems van een aanvaardbare kwaliteit te komen.
Tegelijkertijd wordt er door de werkgroep baggerspecie van het VIWC gewerkt aan de voorbereiding van een sectoraal uitvoeringsplan in het kader van het afvalstoffendecreet. Hierin worden voornamelijk de milieugebonden aspecten (normenkader, typebestek, hergebruik als secundaire grondstof voor bv. baksteenproductie of als materiaal voor het oprichten van bufferdijken …) opgenomen Wat totnogtoe ontbreekt is de ruimtelijke component van het gegeven.
De ruimtelijke component moet uitspraken doen over de plaatsen die in aanmerking komen om de baggeren ruimingsspecie te bergen, te laguneren en mechanisch te ontwateren. Indien de aanleg van deze installaties niet vergunbaar is volgens de huidige bestemming is hiervoor de opmaak van één of meerdere RUP's noodzakelijk.
In de onderhavige nota geeft ARP een overzicht van de noodzakelijke stappen die moeten ondernomen worden om tot dergelijke RUP's te komen.
2. Voorwaarden voor ontwikkeling van stortplaatsen vanuit het RSV
In de Gewenste Ruimtelijke Structuur van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (blz. 420-422) worden strikte voorwaarden voor de ontwikkeling van stortplaatsen vastgesteld.
"Storten wordt beschouwd als laatste oplossing indien er geen mogelijkheden inzake recyclage en verbranding aanwezig zijn.
Aangezien de stortactiviteit sterk grondgebonden is, zijn stortplaatsen voornamelijk gesitueerd in het buitengebied.
Locaties voor nieuwe stortplaatsen of uitbreidingen van bestaande stortplaatsen kunnen onderzocht worden in de voor natuur, landbouw en bos belangrijke gebieden op voorwaarde dat :
de reële behoefte voor bijkomende stortcapaciteit aangetoond wordt ;
de schaal van het stortterrein aansluit bij de schaal van het landschap ;
de omvang van het stortterrein voldoende mogelijkheden en garanties biedt met betrekking tot de realisatie van de geplande nabestemming ;
de omvang van het stortterrein de structuur en de functie van de structuurbepalende component niet aantast op gewestelijk niveau ;
het mobiliteitsprofiel van de locatie (bereikbaarheid, ontsluiting, …) afgestemd is op het bereikbaarheidsprofiel van de stortactiviteit (type vervoerswijze, aantal, frequentie, …).
De nabestemming en herinrichting van stortplaatsen moet worden ingeschreven in het vooropgesteld ruimtelijk beleid voor het gebied. Het nabestemmen en herinrichten van stortplaatsen is in dit opzicht een middel of instrument om de ruimte te structureren met als doel de structuurbepalende functies te versterken en een ruimtelijke kwaliteit te realiseren Vergunningen voor stortplaatsen bevatten steeds voorschriften met betrekking tot de uitbating (diepte, vorm, afwerking, fasering, …) in functie van de te realiseren nabestemming en herinrichting.
Afhankelijk van het type stortmateriaal worden volgende opties vooropgesteld :
Monostortplaatsen
Nieuwe monostortplaatsen (waaronder stortplaatsen voor baggerspecie) zijn slechts mogelijk indien er geen andere mogelijkheden worden geboden voor recyclage, hergebruik of verwerking met toepassing van het BATNEEC principe. De vergunningsvoorwaarden naar inrichting toe worden enerzijds bepaald door de aard en risico's van de verontreiniging en anderzijds door de locatie van de stortplaats.
Bij de ontwikkeling van baggerslibstortplaatsen moet worden uitgegaan van volgende principes :
het drastisch en prioritair verminderen van de waterverontreiniging waardoor, conform het niet afwentelingsprincipe, een ecologisch beheer van de rivier met natuurlijke slibafzetting mogelijk wordt ;
het niet afwentelen van de huidige slibproblematiek buiten het betrokken ruimtelijk systeem, zoals buiten de riviervallei ;
het vooraf beoordelen van de ruimtelijke draagkracht binnen het betrokken ruimtelijk systeem voor die gebieden die in aanmerking komen in het kader van de slibproblematiek ; hierbij wordt aldus rekening gehouden met de ruimtelijke verenigbaarheid met de aangrenzende functies en activiteiten (goed nabuurschap) ;
het aanvaarden dat iedere ruimte een kwaliteit wordt toegekend die bij de beoordeling in rekening wordt gebracht waaronder ruimtelijk-ecologische kwaliteit, potenties voor buffering."
3. Voorbereidende en onderbouwde studies vanuit de waterbeheerders noodzakelijk
Vanuit ARP wordt gepleit voor een planmatige aanpak per bekken (deelbekken) vanuit de initiatiefnemers (de verschillende waterbeheerders :AWZ,AMINAL Water, Provincies, Gemeenten en Polders en Wateringen) aangezien zij vragende partij zijn voor locaties voor verwerking en berging en de nodige expertise hebben. In het verleden werden door AWZ voor een aantal bekkens reeds baggerbeleidsplannen opgesteld. Daarin werd aangegeven welke behoefte er was aan ruimte voor de berging (en lagunering) van baggerspecie, welke locaties voorhanden waren en werden verschillende nieuwe locatie-alternatieven onderling vergeleken. Op basis van die plannen werd reeds, na ruimtelijke afweging, een aantal gewestplanwijzigingen doorgevoerd waardoor een deel van het toen dringend probleem opgelost geraakte. Dit proces is echter stilgevallen, en werden geen nieuwe baggerbeleidsplannen aan ARP voorgelegd, mogelijk omdat de grootste acute nood tijdelijk opgelost is.
Uit de nog op te maken bekkenbeleidsplannen zal op middellange termijn (2006) blijken welke behoefte er nodig is voor berging en verwerking van bagger- en ruimingsspecie. In afwachting daarvan moet op korte termijn toch met een planmatige voorstudie per bekken gewerkt worden. Die planmatige voorstudie en het bekkenbeheersplan moet de kenmerken van een plan-MER bevatten, zodat de RUP's die volgen uit deze voorstudie niet nogmaals de procedure van een plan-MER moeten doorlopen (indien ze opgenomen worden in het uitvoeringsbesluit met vrijstelling van plan-MER). Dat betekent dat :
deze voorstudies worden opgemaakt in overleg met verschillende instanties (o m.AROHM,AMINAL, AWZ en ANRE) ;
er uitgegaan wordt vanuit de voorwaarden voor ontwikkeling van stortplaatsen en de principes uit het RSV (zie hoger) ;
er een vergelijking wordt gemaakt tussen de behoefte enerzijds en de beschikbare locaties volgens de huidige bestemmingsplannen anderzijds waaruit blijkt dat er bijkomende locaties nodig zijn ;
de verschillende technische alternatieven (berging, lagunering, mechanische ontwatering) en locatie-alternatieven moeten vergeleken worden op niveau van het bekken en ruimtelijk afgewogen worden ;
er een koppeling moet gelegd worden met beschikbare of nog in te richten overstromingsgebieden omdat die preventief kunnen werken door de natuurlijke bezinking van specie buiten de waterlopen ;
andere maatregelen ter preventie van specie in de waterlopen (zelfs buiten de bevoegdheid van de waterbeheerders) mee onderzocht moeten worden.
Op basis van zo'n bekkenbeheersplan / voorstudie / baggerbeleidsplan kan dan vanuit ruimtelijke ordening een RUP opgemaakt worden. De conclusies van die bekkenbeheersplannen / voorstudies / baggerbeleidsplannen zullen de belangrijkste elementen voor de toelichtingsnota (annex motivering) voor de RUP's moeten aanreiken.
4. Opmaak RUP's
a) Taakverdeling in functie van de subsidiariteit
Vooruitlopend op het kerntakendebat wordt in eerste instantie uitgegaan van volgende opdeling volgens het subsidiariteitsprincipe :
RUP's voor de verwerking en opslag van specie uit bevaarbare waterlopen en de zeehavens : gewestelijke RUP's (ARP) ;
RUP's voor de verwerking en opslag van specie uit onbevaarbare waterlopen : afhankelijk van de schaal van de bergingslocaties en of de effecten van de ruiming van de waterlopen worden hier provinciale RUP's of gemeentelijke RUP's of BPA's opgemaakt door resp. de provincies (of in afwachting van de goedkeuring van het provinciaal ruimtelijk structuurplan door ARP) of de gemeenten. Het is momenteel onduidelijk welke RUP's door de provincies en welke door de gemeenten dienen opgemaakt te worden.
b) Inhoud van de RUP's
Ter voorbereiding van deze RUP's dient in elk geval onderzoek te gebeuren over :
Bestemming - lagunering ; - mechanische ontwatering ; - tijdelijke berging ; - definitieve berging ; - … - Inrichting met inbegrip van - (visuele) buffering naar de omgeving toe ; - nabestemming.
- Beheer met inbegrip van - instrumenten zoals onteigening, recht van voorkoop ; - fasering van het gebruik van het betrokken gebied voor de verwerking / berging van de specie.
c) RUP's voor dringende noden
In principe kan geen RUP opgemaakt worden voor individuele stort- of laguneringslocaties zonder planmatige aanpak. Rekening houdend met de noodzakelijke termijn voor de procedure van een RUP (grofweg 1 jaar) en de voorbereiding (opmaak voorstudie of baggerbeleidsplan en het informeel overleg met alle betrokkenen) kan voor een beperkt aantal acute problemen een afzonderlijk RUP opgesteld worden op voorwaarde dat de initiatiefnemers ook hiervoor een omstandige motivering en vergelijking van de verschillende (technische en locatie) alternatieven aanleveren.
5. Conclusies
- Een planmatige gebiedsgerichte aanpak is noodzakelijk : daartoe moeten de initiatiefnemers
baggerbeleidsplannen / bekkenbeheersplannen / voorstudies opmaken.
-In het kader van de subsidiariteit worden, vooruitlopend op het kerntakendebat, door ARP gewestelijke RUP's uitgewerkt voor verwerking en berging van baggerspecie uit bevaarbare waterlopen en zeehavens, terwijl de RUP's voor verwerking en berging van bagger- en ruimingsspecie uit onbevaarbare waterlopen door de provincies en/of gemeenten worden uitgewerkt.
- Eens die baggerbeleidsplannen / bekkenbeheersplannen / voorstudies opgemaakt zijn kunnen ARP, de provincies en/of de gemeenten de RUP's opstellen waarin de elementen uit de baggerbeleidsplannen / bekkenbeheersplannen / voorstudies alsmede een ruimtelijke afweging in de toelichtingsnota worden verwerkt. Die RUP's dienen in ieder geval uitspraken te doen over de bestemming, de inrichting en het beheer van de gebieden.
----------------------------------------