Commissie voor Cultuur, Media en Sport Vergadering van 09/01/2003
Interpellatie van mevrouw Mieke Van Hecke tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de subsidiëring van de cultuurcentra in uitvoering van het decreet lokaal cultuurbeleid van 13 juli 2001
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van mevrouw Van Hecke tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de subsidiëring van de cultuurcentra in uitvoering van het decreet lokaal cultuurbeleid van 13 juli 2001.
Mevrouw Van Nieuwenborgh, ik maak even van de gelegenheid gebruik om u van harte welkom te heten in deze commissie.
Mevrouw Van Hecke heeft het woord.
Mevrouw Mieke Van Hecke : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, u zult zich herinneren dat ik op 12 december jongstleden een vrij uitgebreide interpellatie heb gehouden over de gevolgen van de subsidiestop bij de uitvoering van het decreet lokaal cultuurbeleid.
Na het indienen van mijn interpellatieverzoek, maar kort voor de bijeenkomst van de commissie, kreeg ik al heel wat signalen over de problemen met de toepassing van de regelgeving over de variabele subsidies voor de cultuurcentra. In aansluiting met mijn interpellatie over de subsidiestop via het decreet lokaal cultuurbeleid, heb ik toen al een aantal bijkomende vragen gesteld over de toekenning van de variabele subsidies aan cultuurcentra.
Mijnheer de minister, u hebt daarop een vrij kort antwoord gegeven waarin u zei dat u het advies van de beoordelingscommissie hebt gevolgd. U zult begrijpen dat dit geen afdoend antwoord is op de hele problematiek. Daarom heb ik een nieuw interpellatieverzoek ingediend, meer specifiek over de variabele subsidie en de subsidiëring van de cultuurcentra in uitvoering van het decreet. Daar het gaat over een zeer technisch dossier voor wie de problematiek niet kent, zal ik voor één keer de schriftelijke tekst van mijn interpellatie vrij strikt volgen -ik wil immers ook niet het risico lopen een aantal vragen niet of verwarrend te stellen.
Een voorafgaande vraag is of er gevolgen zijn van de subsidiëringsstop inzake de toepassing van het algemene decreet voor de culturele centra. Zo bleek uit uw antwoord op mijn vraag dat er een subsidiëringsstop is voor gemeenten met betrekking tot de toepassing van het onderdeel van het lokaal cultuurbeleid in het decreet. Vandaag rijst de vraag of deze stop ook is uitgebreid tot de culturele centra. Net als ik zult u hebben opgemerkt dat er toch nog vrij veel centra zijn in de categorieën A, B en C die nog geen aanvraag hebben ingediend of waarvan het dossier nog niet is afgewerkt. Ik heb deze centra opgesomd in mijn schriftelijke vraagstelling. Ondertussen is die lijst misschien niet helemaal meer correct. Er zullen ook centra zijn die een dossier indienen voor 1 april 2003, met een aanvraag voor de basissubsidie, en die voor 1 oktober 2003 een beleidsplan indienen. Kunnen die nog rekenen op de uitbetaling van de basissubsidie, op voorwaarde dat hun beleidsplan wordt goedgekeurd?
Als er geen bijkomende middelen meer zijn voor de toepassing van het decreet, zullen er dan nog voldoende subsidies voorhanden zijn voor cultuurcentra die vandaag in een lagere categorie zijn gesubsidieerd, maar die, indien ze aan alle voorwaarden voldoen voor de categorieën waarvoor ze eigenlijk decretaal kunnen worden ingeschaald, een aanvraag tot categorieverhoging doen? En wat gebeurt er met de variabele subsidies voor die cultuurcentra die in de loop van de volgende jaren een categorieverhoging krijgen? Behouden ze die variabele subsidie die ze vandaag zouden hebben verworven in de lagere categorie? Dit is dus een soort prejudiciële vraag naar de gevolgen van de subsidiëringsstop voor het lokaal cultuurbeleid naar de cultuurcentra.
De hoofdmoot van mijn interpellatie betreft echter de berichten die we hebben gekregen en die u hebt bevestigd over de toezegging van variabele subsidies aan diverse cultuurcentra die een dossier of een project terzake hebben ingediend. De meest fundamentele vraag heeft te maken met de manier waarop men het begrip 'voorafname' toepast bij de verdeling van de subsidies die vandaag voorliggen. Die voorafnames zijn in het decreet ingeschreven op een ogenblik dat er zeer veel commotie was over het feit dat erkende culturele centra, door de nieuwe regels voor de gesubsidieerde cultuurcentra op basis van de indeling van gemeenten volgens het Structuurplan Vlaanderen, in de kou bleven staan, daar ze toevallig in de verkeerde gemeenten lagen en de gemeentebesturen -totaal ten onrechte, zo blijkt -inspanningen hadden geleverd voor de cultuurspreiding....
Ik herinner me nog levendig de beruchte bijeenkomst in Sint-Niklaas, waarop nogal wat verantwoordelijken van die culturele centra aanwezig waren. Toen was er zware kritiek op het feit dat zij op dat moment erkend en betoelaagd werden en toch uit de boot zouden vallen. Mijnheer de minister, uw voorganger verklaarde toen dat niemand er financieel op achteruit zou gaan, en dat iedereen door het nieuwe decreet meer middelen zou krijgen. Om tot dat resultaat te komen was er wel hogere wiskunde nodig, maar dat was alleszins het duidelijke uitgangspunt. Ik zou u stellig afraden om dat vandaag, na de toepassing van de variabele subsidiëring, nog luidop te zeggen, want een aantal verantwoordelijken van cultuurcentra zou u dit niet in dank afnemen.
In het ontwerpdecreet werd toen ingeschreven dat, als overgangsmaatregel, de huidige erkende cultuurcentra gedurende 5 jaar een structureel subsidiebedrag zouden behouden, vanuit een voorafname. Ik heb de bespreking van dat decreet er nog eens op nageslagen. Er werd een specifiek bijkomend bedrag ingeschreven bij de subsidiëring van de cultuurcentra, om die garantie via voorafnames hard te kunnen maken. Dit is een zeer belangrijk gegeven.
Ik bewonder de manier waarop thans creatief wordt omgesprongen met de interpretatie van het decreet. Eerst vaststellen wat men wil bewijzen en dan daarvoor de argumenten zoeken, is een van de technieken die ik in een vorig leven als advocaat ook heb toegepast.
Bij verschillende interpretatiekeuzes kan men een strikte tekstuele interpretatie van de regel geven zoals die vandaag voorligt, zonder dat er rekening wordt gehouden met wat aan de oorsprong ligt van de regelgeving, ofwel kiest men de uitlegging in fuctie van de doelstellingen die men met de regel wil realiseren. Voor dit laatste bestaat zelfs een heel geleerd juridisch begrip, namelijk de teleologische interpretatie : de regel moet worden geïnterpreteerd in functie van het normdoel.
Ik wil echter geen les geven in interpretatieleer. Uit alle parlementaire besprekingen blijkt duidelijk dat er een globaal bedrag werd uitgetrokken om cultuurcentra die door de nieuwe regelgeving uit de boot vallen en dus niet meer kunnen genieten van een basissubsidie, gedurende 5 jaar te beschermen via een overgangsmaatregel. Bij het nalezen van alle teksten van besprekingen die hier werden gehouden, kan enkel worden besloten dat dit principe aan de basis lag van het inschrijven van een supplementair bedrag.
De interpretatie die vandaag wordt gegeven inzake de voorafname, met name de thesis dat een instelling die aanspraak kan maken op een voorafname, nadien niet meer in aanmerking komt om via projecten ook nog te genieten van een variabele subsidie, lijkt me onhoudbaar. Er wordt creatief omgesprongen met de interpretatie van het decreet, doordat men deze subsidies blijkbaar interpreteert als de som van de structurele en de variabele toelage. In de bespreking noch in de toelichting was daar sprake van. Als het om subsidies gaat, dan hebben we het over de structurele basistoelage, zoals bepaald in het decreet. Over een variabele subsidie wordt niet gesproken : hier benoemt men enkel het totale te besteden bedrag dat later zal worden verdeeld.
De uiteindelijke interpretatie zal moeten worden vastgelegd door rechtscolleges. Ik meen vandaag te weten dat een aantal cultuurcentra en hun gemeentebesturen, die ter zake de verantwoordelijkheid dragen, onderzoeken of ze geen schadeclaim moeten instellen bij de Raad van State.
Daarnaast heb ik verwonderd gekeken hoe bij de beoordeling en de toekenning van de variabele subsidie bepaalde technieken werden gehanteerd om telkens dezelfde instellingen uit te sluiten en dezelfde te bevoordelen. Het totale bedrag van de variabele subsidies werd opgesplitst in vier gelijke delen. Per categorie wordt er 25 percent uitgetrokken. Het laatste kwart is een soort restkrediet dat vrij kan besteed worden.
Mijnheer de minister, volgens uw interpretatie komen degenen die een voorafname krijgen, niet in aanmerking voor de variabele subsidiëring. Ze worden niet enkel uitgesloten binnen de eigen categorie van erkende culturele centra voor de toekenning van de subsidiepot van 25 percent, zoals uitdrukkelijk is opgenomen in het advies van de beoordelingscommissie. Bovendien vallen ze ook nog eens buiten de toekenning van de toelage uit het vierde kwart. Dat deel wordt ook daar enkel verdeeld tussen degenen die niet onderworpen zijn aan het systeem van de voorafname. Ze kunnen dus op geen enkele wijze genieten van deze werkingsmiddelen. Mijnheer de minister, bent u nog steeds van oordeel dat u in deze aangelegenheid hebt gehandeld naar de geest van het decreet?
Uit de Toelichting en uit andere documenten blijkt dat er wordt gesproken over een enveloppenfinanciering voor de gemeenten. Ik heb dat altijd een boeiende formulering gevonden, want die enveloppe moet wel worden gebruikt om het personeel te betalen. Er wordt dus geen subsidie gegeven voor de verloning van het personeel. De gemeente mag zogenaamd doen wat ze wil met die financiering, maar eigenlijk wordt ze verplicht er het personeel mee te betalen. Dat is een zeer specifieke invulling van het begrip "enveloppefinanciering". Als die toelage enkel naar het personeel mag gaan, dan is de instelling afhankelijk van de variabele subsidie om de werking te ondersteunen. De kwalitatieve invulling van de nieuwe beleidsopties kan dus enkel worden bekostigd met de variabele subsidie bovenop de gemeentelijke inspanning. Daarover bestaat geen enkele betwisting.
Ik heb dan ook heel wat problemen met de manier waarop het begrip 'variabele subsidie' wordt geïnterpreteerd. Het gaat er in essentie om of er al dan niet werkingsmiddelen worden gegeven, ofwel -en dit ligt erg gevoelig -of de factuur wordt doorgeschoven naar de gemeenten. Eigenlijk is er geen alternatief. Als de overheid geen toelage geeft, dan is het de gemeente die daarvoor opdraait. Voor de bibliotheken is dit ook al gebeurd. U betreurt dit als minister met bevoegdheid over lokale besturen, maar voor wat het beleidsdomein cultuur betreft, bent u niet zeer consequent. Uiteraard zit u opgescheept met de erfenis van uw voorganger.
De beoordeling van de dossiers zou gebeuren op basis van een aantal parameters door een commissie van deskundigen. Ik heb daar op zich geen probleem mee. Ik trek de deskundigheid van die commissie ook niet in twijfel. Wel kunnen er af en toe vragen worden gesteld over de kennis van de sector door de commissieleden. Mijnheer de minister, ik begrijp ook wel dat u het advies van die commissie niet zomaar naast u neer wenst te leggen, maar consequent wil volgen.
Wel zijn er problemen met de manier waarop u de toepassing van de parameters voor de beoordeling via het besluit hebt vastgelegd en de manier waarop u de commissie hebt gestuurd voor wat de interpretatie betreft. De beoordeling via de parameters houdt in dat er een waardering moet worden gegeven aan de specifieke werking en een garantie aan de continuïteit ervan. De meting van de parameters leidt naar een intern categoriaal competitief telsysteem. Door het hanteren van een mediaan wordt, los van de individuele meetresultaten, de helft van de centra zonder bijkomende middelen gezet. Ik heb ook vastgesteld dat de eerste beoordeling neerkomt op een meting op basis van gegevens van werkingsverslagen van de afgelopen twee jaar. Voor de toekomst heb ik daar geen enkel probleem mee. Dat lijkt me nogal logisch. Alleen is het een aberratie dat men voor de uitvoering van het nieuw decreet op basis van beleidsnota's opgemaakt in uitvoering van een nieuw decreet, de cultuurcentra daartoe de middelen gaat geven op basis van een werking in een predecretale context. Ik heb er dus heel wat moeite mee om te aanvaarden dat men niet in een overgangsregeling heeft voorzien, rekening houdend met de specificiteit van de implementatieperiode.
De verantwoordelijken leveren een inspanning voor het opmaken van de nieuwe beleidsnota's conform een totaal nieuw decreet. Men wil daar ook uitvoering aan geven en men wil daar dan ook middelen voor krijgen. Pas dan krijgt men te horen dat het niet de bedoeling is om afbreuk te doen aan de kwaliteit van de beleidsnota's en dat het ook niet impliceert dat men de inspanningen negeert voor de uitvoering van het nieuwe decreet. Enkel is het zo dat men twee jaar voordien eigenlijk niet heeft gewerkt volgens alle parameters van het nieuwe decreet, enkel en alleen omdat ze toen onbestaande waren
Als men die parameters leest, zijn ze inderdaad geënt op het nieuwe decreet : publiekswerking, ondersteuning van de lokale cultuurgemeenschap, enzovoort. In het vorige decreet was daar geen sprake van. Met nieuwe acties geënt op de beleidsplanning wil men dit nu bijsturen, maar daar krijgt men geen geld voor. Ik hoop dan maar dat de gemeente de middelen geeft om dat wel te doen, want nadien wordt men opnieuw beoordeeld op datgene wat men gerealiseerd heeft, zonder dat daarvoor middelen voorhanden waren. Ik til daar zeer zwaar aan. Er was nochtans zeer veel enthousiasme om aan die beleidsnota's te werken en zich in te schrijven in de uitgangspunten van dit nieuwe decreet.
Zoals reeds aangegeven denk ik dat dit heel wat gevolgen zal hebben om de nieuwe beleidsplannen uit te voeren op korte termijn, tenzij men een heel geëngageerd gemeentebestuur heeft. Cultuur is echter niet de sector waar men op een gemakkelijke manier aan middelen geraakt. De druk van de hogere overheid en het verplichte karakter van sommige subsidies vanuit het lokale niveau hebben daar soms heel dikwijls een stimulans gegeven. Als u het aan de lokale mandatarissen overlaat, ben ik daar dus niet zo heel gerust in. Dat heeft niets te maken met een geringe waardering voor het lokale niveau, ik weet enkel waar daar de prioriteiten liggen. Als men uit een periode van wateroverlast komt, moet men niet zeggen dat er centen moeten gaan naar de werking van de cultuurcentra. De zeer enthousiaste verantwoordelijken in die cultuurcentra zullen met het nieuwe beleidsplan dus toch wel heel wat moeite hebben om die noodzakelijke middelen te verwerven.
Ik heb nogal wat vragen bij de diverse toepassingen van de verschillende parameters in het advies van de externe beoordelingscommissie. Ik heb ook vragen bij de manier waarop men het feitenmateriaal heeft verwerkt. Ik heb een lijst gemaakt van een aantal concrete vragen. Ik zal die een voor een aan u voorleggen.
Om te beginnen is er de verificatie van de ingezonden dossiers. In hoeverre stemmen die overeen met de realiteit? Er was slechts een heel beperkte tijd om daar daadwerkelijk een controle op uit te oefenen. De zaken een beetje opsmukken om wat meer centen te krijgen, is niemand vreemd. Dat behoort tot de menselijke aard, dus ook van verantwoordelijken in cultuurcentra.
Op welke manier heeft men de parameter publieksbereik en uitstraling voor de regio gemeten? Welke methode heeft men daarvoor aangewend om de niet-eenvormige verwerking van al deze gegevens te corrigeren? Hoe heeft men in 's hemelsnaam voor het verleden gepeild naar de herkomst van de bezoekers om na te gaan wat de uitstraling in de regio was? Dit lijkt me toch niet zo eenvoudig te zijn, tenzij dit effectief zo was, in welk geval ik uitkijk naar uw antwoord terzake.
Voor de parameter publiekswerking en publiekswerving stellen we ons de vraag hoe men een aantal toeleidings- en educatieve activiteiten en de kwaliteit ervan heeft afgewogen. Er zijn toch wel een aantal verschillen : ligging in een centrumgemeente, de grootte van de gemeente, de witte vlekken in de omgeving. Op welke manier komen deze zaken in de beoordeling van deze parameter in aanmerking? Sommige uitgesloten cultuurcentra stellen zich daar toch wel wat vragen bij.
Er is de aard van de werking. Wat is daar de concrete toetsing geweest? Was dat de originaliteit of de diversiteit van het eigen aanbod? Was dat de zelfprofilering?
Uit het advies heb ik eigenlijk heel weinig kunnen opmaken over de manier waarop de parameters werden getoetst en gewogen. Dat is ook een beetje de frustratie van degenen die vandaag de beoordeling krijgen. Het geeft -misschien ten onrechte -de indruk van nattevingerwerk en van oppervlakkigheid. De gevolgen voor die centra zijn echter zo groot dat de grootste zorgvuldigheid toch wel noodzakelijk was, te meer omdat er geen enkele beroepsprocedure mogelijk is. De centra staan dus nogal machteloos omdat ze niet kunnen nagaan hoe ze beoordeeld zijn, want er bestaat geen beroepsprocedure om meer informatie te krijgen.
Dan is er de parameter inzake aantal voorstellingen, receptief, eigen werking, tentoonstellingen en vormingsactiviteiten. De aantallen zijn blijkbaar even zwaar gequoteerd, terwijl natuurlijk een eigen opzet veel grotere inspanningen vergt dan wanneer het een receptief ontvangen is van een professioneel aanbod. Op die manier ontstaat de indruk dat men nogal mathematisch geteld heeft. Ik zeg niet dat het onbelangrijk is om een goede receptieve werking te hebben, maar de inspanningen ten opzichte van eigen producties vormen natuurlijk wel een zeer groot verschil. Ik heb dus toch wel wat vragen bij die koppeling van aantal eigen activiteiten en programmeringsbudget. Er is sprake van onduidelijkheid.
Dan is er de parameter culturele diversiteit. Hoe werd dat statistisch benaderd, rekening houdend met de lokale situatie? Sommige regio's hebben natuurlijk een grotere nood aan een programmatie met culturele diversiteit, rekening houdend met de inwoners in de regio die ze bedienen. In andere regio's is daar minder nood aan.
Dan is er de gemeenschapsvorming. Hoe werd die ondersteuning geëvalueerd? Heeft dat te maken met voorrang in het gebruik, of in de dienstverlening? Heeft het te maken met de lagere huurtarieven? Ook daar opnieuw is onduidelijk welke criteria werden gehanteerd. Ik neem ze alle negen, omdat de vaagheid eigenlijk bij alle negen speelt. Dan is er de kwestie van de specifieke doelgroepen. Hoe werd dit beoordeeld?
Dit zijn natuurlijk allemaal parameters die in de toekomst geen problemen geven omdat dat nu net in de nieuwe opdracht zal zitten van de cultuurcentra, maar ze werden beoordeeld op de vroegere werking, waar dit nog helemaal niet ter sprake kwam. Iedereen heeft waarschijnlijk in zijn dossier geprobeerd om zijn vroegere werking toch wel aan zo veel mogelijk kapstokken op te hangen. Hoe die beoordeeld werden, blijft evenwel een groot probleem.
Over de parameter van de inbreng van de gemeente in de totale omzet van de werking en het programmeringsbudget, wordt me vanuit een aantal cultuurcentra gezegd dat er verschillende methoden zijn gebruikt, die daarna onder dezelfde noemer werden gebracht en beoordeeld.
Is de parameter grootte en mogelijkheden van de infrastructuur en de aanwezige wijkcentra gewoon een inlichtingenfiche geweest? De parameter personeelsbestand werd ingeperkt tot agogisch personeel. Dit is een wijziging aan het decreet zelf, want daarin wordt geen onderscheid gemaakt in het personeel van de nieuwe cultuurcentra.
Ten slotte werd het ook nodig geacht sommige parameters onder te verdelen en andere niet. Hoe is de weging gebeurd? Is elk onderdeel als bijkomende parameter beschouwd, of werden ze als een geheel afgewogen?
Dit is een hele waslijst, maar niet alleen ik kijk uit naar uw antwoord, ook de cultuurcentra doen dat. Het belang ervan voor de toekomstige discussie is bijzonder groot. Zoals wordt gezegd in de detectivefilms : alles wat u zegt, kan tegen u worden gebruikt. (Opmerkingen)
Ik zeg het tijdig, voordat u begint te antwoorden.
Er zijn ook principiële vragen bij de grootte van de variabele subsidie, die, zoals is gebleken, aan slechts enkele cultuurcentra wordt toegekend.
Sommigen hebben me gevraagd daar geen vraag over te stellen, omdat ze zo goed bedeeld zijn, maar anderen hebben heel andere dingen gezegd.
Minister Paul Van Grembergen : Mijn linkerhand weet niet wat mijn rechterhand doet.
Mevrouw Mieke Van Hecke : Er zijn nochtans collega's die het liefst hebben dat niets wijzigt, al mocht ik in een theoretische context de vraag wel stellen. Misschien is het geen juiste interpretatie, maar er is toch een werkwaardige scheeftrekking van de realiteit. Voor de basissubsidie wordt ervan uit gegaan dat een cultuurcentrum van categorie A een ruimere opdracht heeft dan een van categorie C. Dat is ook in de indeling zelf aangegeven. Nu blijkt, als de som wordt gemaakt van de structurele basissubsidie en de variabele subsidie, dat sommige cultuurcentra van categorie C verreweg over meer middelen zullen beschikken dan een cultuurcentrum van categorie A dat geen variabele subsidie krijgt. Dat zal mogelijk wel een of andere diepere zin hebben. Het zal inderdaad wel met de parameters te maken hebben, maar als ze zo vaag zijn, kunnen we er alle kanten mee op.
Een andere bezorgdheid is wellicht louter op theorie gebaseerd, maar ze bestaat wel. De gemeentebesturen ontvangen de variabele subsidies voor hun cultuurcentrum, maar eigenlijk is niet vastgelegd dat zij die moeten besteden aan het cultuurcentrum. Bij een decretale bijsturing zou die verankering alsnog kunnen worden ingeschreven. Uiteraard ga ik uit van de goede trouw van alle gemeentebesturen en lokale mandatarissen, maar als het op centen aankomt, en als er putten moeten worden gevuld, wordt er vaak heel creatief gezocht. Het gebrek aan verankering zou hier en daar problemen kunnen geven. Het risico is theoretisch, en ik ga ervan uit dat het in de praktijk niet gebeurt, maar de neiging tot het leveren van budgettaire inspanningen is niet altijd even groot als de liefde voor het cultuurbeleid.
Het laatste deel van mijn vraag betreft de gevolgen op middellange en lange termijn van het feit dat met de voorliggende toekenning van variabele subsidies, de meerderheid van de cultuurcentra -of wat we vroeger erkende culturele centra noemden -geen werkingsmiddelen van Vlaanderen zullen krijgen. Dat heeft juridische implicaties met betrekking tot het Cultuurpact. De Raad van State zal bij klacht moeten beoordelen of het Cultuurpact niet is geschonden, want volgens de regelgeving moeten erkende organisaties naast personeelssubsidies ook werkingsmiddelen krijgen.
Uiteraard kan worden gesteld dat er formeel geen erkenning meer wordt verleend, maar dat is de letter van het decreet. De geest van het decreet is echter heel anders, want de erkenning wordt vervangen door de indeling naar gemeenten waar cultuurcentra mogen worden gevestigd. Men kan dus spreken van een soort verkapte, stilzwijgende of impliciete erkenning. Er zal dus nog een belangrijk juridisch steekspel bij de Raad van State volgen.
Ik heb er al op gewezen dat de cultuurcentra voor hun werkingsmiddelen volledig aangewezen zijn op de goodwill van hun gemeentebestuur, waar de liefde voor cultuur niet overeenstemt met de budgettaire marges. Ik betreur eveneens de wijze waarop de toewijzing van de middelen in de media is gekomen, maar daar staat u uiteraard niet voor in. De indruk werd met name gewekt dat de centra die werkingssubsidies krijgen, de goede cultuurcentra zijn. Denk maar aan de titel 'Turnhout is het beste cultuurcentrum', want daar kreeg men blijkbaar de grootste brok van de variabele subsidies.
Het is niet goed voor het imago van een cultuurcentrum bij zijn publiek en zijn bestuur dat het niet scoort op basis van de gehanteerde parameters, en dus geen werkingssubsidies krijgt. Weliswaar is het bestuur verantwoordelijk voor het indienen van de aanvraag, maar tenslotte zijn het toch de verantwoordelijken die dat in de praktijk doen. Het zal hen moeilijk vallen uit te leggen waarom het centrum geen variabele subsidies krijgt. Het is een kwestie van perceptie. Te oordelen naar de omvang van mijn eigen voorbereiding voor deze interpellatie, zal het ook niet gemakkelijk zijn voor een directeur van een cultuurcentrum om aan zijn raad van bestuur uit te leggen waarom hij geen subsidies heeft binnengehaald. Het lijkt dan wel of hij niet werd geapprecieerd, ook al is duidelijk bepaald dat dat geen blijk geeft van een gebrek aan waardering voor de cultuurcentra, en dat het niet gaat om een beoordeling van de ingediende beleidsnota's. Voor velen is dat praat voor de vaak, want het resultaat is dat er geen cent komt. Dat heeft uiteraard te maken met de simplistische manier van communiceren. Aan die perceptie is voedsel gegeven door de wijze waarop dit alles ten aanzien van de pers werd verwoord, als ging het om een ranking in de waardering van de cultuurcentra.
Ook over de gevolgen op langere termijn heb ik het al even gehad. Wie met minder middelen gedurende 6 jaar een nieuw beleidsplan moet uitvoeren, werkt met een handicap. De kans wordt immers reëel dat een cultuurcentrum bij gebrek aan extra werkingsmiddelen, vergeleken met andere cultuurcentra met hun bijkomende werkingsmiddelen, bij de indiening van een volgende beleidsnota opnieuw op dezelfde wijze wordt beoordeeld voor de verdeling van variabele subsidies. Het beleid zal met ongelijke middelen moeten worden uitgevoerd. De ene is afhankelijk van het gemeentebestuur, de andere kan genieten van het manna van de Vlaamse Gemeenschap, dat wat rijkelijker is neergedaald. Op dat moment komen ze opnieuw in een ranking terecht. Het Mattheuseffect zal daarna een duidelijke rol spelen.
De cultuurcentra vormen een sterk instrument in de Vlaamse cultuurbeleidsvoering. Ze worden te weinig gehonoreerd in de toepassing van het nieuwe decreet. De dynamiek van cultuurspreiding en participatie vanuit het netwerk van cultuurcentra mag niet verloren gaan. Ook de kleintjes, die geen al te hoge scores halen bij de beoordeling volgens de parameters, spelen een belangrijke rol. Ook zij moeten de kans krijgen om een kwalitatieve werking uit te bouwen. Dat is een basisopdracht voor de Vlaamse Gemeenschap. We hebben immers een belangrijke taak op het vlak van cultuurparticipatie en -spreiding. Niet alleen de financieel sterkste gemeenten zullen ervoor zorgen dat het netwerk zijn waarde behoudt.
Mijnheer de minister, volgens mij is de wijze van subsidieverdeling strijdig met de initiële doelstellingen van het decreet. Het is immers de bedoeling van het decreet om impulsen te geven aan het lokaal cultuurbeleid op het vlak van participatie, het stimuleren van culturele creativiteit in de gemeente en het ondersteunen van lokale initiatieven. De cultuurcentra vormden een belangrijk instrument naast het lokaal cultuurbeleid. Met de huidige stand van de uitvoering is die stimulans verdwenen. Ik hoop dat u me ervan kunt overtuigen dat de toewijzing van de variabele subsidies voor cultuurcentra niet strijdig is met de initiële doelstellingen van het decreet.
Ik suggereer een herberekening van de variabele subsidies, al zal dat niet zo eenvoudig zijn. De verdeling moet overeenstemmen met de letter én de geest van het decreet en dus de juiste toepassing van het begrip inhouden. Na besteding van de voorafnames naar door het decreet 'gedupeerde ex culturele centra' moet het bedrag van de variabele subsidies worden verdeeld per categorie en per centrum zodat elk centrum een minimale werkingstoelage ontvangt. Het restkrediet moet toelaten dat een aantal specifieke incentives worden gegeven aan een beperkt aantal cultuurcentra.
Er moet overleg komen over de toepassing van de parameters. De sector heeft zich immers akkoord verklaard met die parameters, maar er zijn heel wat problemen met de toepassing ervan. Ik vraag daarenboven dat een eigen regelgeving met een aangepast referentiekader wordt gemaakt voor de eerste beoordeling.
Ten slotte wijs ik er nog eens op dat enkel een beroepsprocedure een garantie biedt voor rechtszekerheid. De frustratie is trouwens altijd iets minder groot bij degene die zijn argumentatie heeft mogen geven en ook een gemotiveerd antwoord heeft gekregen.
Mijnheer de minister, dit was een heel lange interpellatie, maar ik moet u wellicht niet overtuigen van de ernst van de zaak. Als mijn mailbox al tilt slaat van de vele opmerkingen, dan zullen die van uw kabinet en uw administratie zeker overbelast zijn. Er is heel wat commotie ontstaan over deze problematiek.
De voorzitter : Mevrouw De Gryze heeft het woord.
Mevrouw Niki De Gryze : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik sluit me aan bij de interpellatie omdat ik het nog even wil hebben over de interpretatie van het begrip voorafname op basis van de zogenaamde historiciteit. Het totaalbedrag van de variabele subsidies werd destijds opgetrokken van 2.700.000 euro tot 3.517.000 euro om de cultuurcentra te garanderen dat ze er met het nieuwe decreet niet zouden op achteruitgaan ten opzichte van het decreet van 1991. Een aantal cultuurcentra dreigde de dupe te worden van het Structuurplan Vlaanderen waardoor ze in een lagere categorie zouden terechtkomen of de status van cultuurcentrum zouden verliezen.
Hierop werd een uitzondering gemaakt voor achttien cultuurcentra. De voorafname was duidelijk bedoeld als tegemoetkoming om het leidinggevend personeel in dienst te houden. Vijf van de cultuurcentra kregen inderdaad een voorafname zonder dat ze in aanmerking kwamen voor een variabele subsidie. Bij de dertien cultuurcentra die door de beoordelingscommissie werden geselecteerd voor minder of meer variabele subsidies, loopt echter een en ander grondig fout. Hun zogenaamde voorafnames worden verminderd of zelfs ongedaan gemaakt omdat ze in aanmerking komen voor de variabele subsidies.
Alsof dat nog niet genoeg was, worden dezelfde cultuurcentra ook uitgesloten van het bedrag ten belope van 539.480 euro dat wordt verdeeld onder de centra die in aanmerking komen voor variabele subsidies. Ze krijgen ze niet omdat ze in aanmerking kwamen voor de zogenaamde voorafnames, los van het feit of ze die al dan niet hebben ontvangen of slechts gedeeltelijk hebben ontvangen. Hierdoor stellen we heel eigenaardige zaken vast, want zo blijkt dat een aantal cultuurcentra met een minder goede score toch meer subsdies krijgen. Dit fenomeen is een duidelijk bewijs van de foutieve interpretatie.
De cultuurcentra van Bornem, Bierbeek, Heist op den Berg, Maaseik, Leopoldsburg en Lommel vragen daarom dat ze zouden krijgen waar ze recht op hebben. Voor een aantal centra kan het verschil oplopen tot meer dan 100.000 euro per jaar gedurende 5 jaar.
De voorzitter : Mevrouw Van Nieuwenborgh heeft het woord.
Mevrouw Gracienne Van Nieuwenborgh : Mijnheer de voorzitter, ik dank u voor uw welkomstwoorden, want ik ben blij om hier terug te zijn.
Mijnheer de minister, ik sluit me volledig aan bij mevrouw Van Hecke. Aan haar uitgebreide en gepassioneerde interpellatie valt maar heel weinig toe te voegen. Een paar puntjes die bij de mensen van de cultuurcentra heel zwaar op de maag liggen, wil ik toch even extra belichten. Ook mijn faxapparaat stond roodgloeiend de jongste dagen.
Iedereen was heel blij met het decreet. Iedereen die betrokken is bij het gemeentelijk beleid weet immers dat voor cultuur -ten onrechte -dubbel moet worden geknokt als de stad niet in heel goede financiële papieren zit. Het decreet gaf soelaas. Het bood zekerheid en dan nog wel gespreid over een langere periode van 5 jaar. De meeste steden en gemeenten zijn enthousiast ingegaan op het cultuurbeleidsplan en zeker op het onderdeel over de cultuurcentra.
De nieuwe ontwikkelingen betekenden echt een klop van de hamer. Alles wat in het decreet stond over de cultuurspreiding, het inkleuren van witte vlekken, de grote participatie, de grotere verantwoordelijkheid van de cultuurcentra om vooral de kansarmen en achtergestelden te betrekken, zakt nu als een kaartenhuisje in elkaar.
Het is niet mijn bedoeling om de strijd te voeren tegen de centra die meer hebben gekregen dan de andere. Ze hebben dat waarschijnlijk verdiend, al is de verhouding zoek. Elk centrum heeft ondertussen in navolging van het nieuwe beleidsplan een werking ontwikkeld om de blinde vlekken van het centrum in te vullen en om een werking uit te bouwen gericht op de sociaal zwakkere groepen. Sommige zijn begonnen met vernieuwend werk waarbij een sociale dimensie wordt gehanteerd. Het is immers de bedoeling om zoveel mogelijk mensen te laten genieten van cultuur. De drempel en dus ook de prijs moeten daarom zo laag mogelijk zijn.
Maar alles wat er in die beleidsplannen staat, die misschien door de meesten al zijn goedgekeurd, wordt nu op de helling gezet. Veel van die zaken vergen immers meer middelen, hoe enthousiast en geëngageerd de gemeentebesturen ook mogen zijn. Ze zijn ook enthousiast en geëngageerd, anders hadden ze niet al die jaren al die miljoenen franken met liefde aan hun cultureel centrum besteed. Maar aan elk budget komt een einde, zeker in deze omstandigheden. Mijnheer de minister, u weet immers wat er zoal op de gemeenten af komt. U hebt dat zelf beklemtoond. U hebt heel veel aandacht voor het feit dat hun financiële toekomst er niet zo rooskleurig uit ziet. Vroeger konden centra nog een beetje kwaliteit bieden, los van de basissubsidie, dus met hun werkingssubsidie. Maar nu vallen heel wat centra gewoon terug op 0. Dat heeft een weerslag op het imago van al degenen die al die jaren zo hard hebben gewerkt in die centra, en ook bij de gemeenten. Heel wat mensen zijn echt op hun hart getrapt. U hebt dat ook een beetje gedaan, door uw uitlating in Canvas dat de goeden nu beloond zijn. Welnu, wij hebben het gevoel dat Sint-Maarten voor heel weinigen een heel grote zak speelgoed heeft meegebracht, en dat hij de rest niets heeft gegeven.
Dit zal ook een weerslag hebben op de kunstenaars. U weet net zo goed als ik dat de werkingsmiddelen die er vroeger waren vooral precies werden gebruikt om vernieuwende dingen te brengen in een bepaalde streek. Wat vernieuwend in Antwerpen is, is immers misschien niet vernieuwend in Gent, of vice versa. Men had dat eigenlijk ook moeten bekijken. Men had dit moeten bekijken in de context van de locatie. Van veel vernieuwende dingen zal men nu moeten afzien. Nemen we maar het voorbeeld van de hedendaagse dans. Dat zijn geen goedkope producties. Dat kan ook niet. Het centrum, en dus het gemeentebestuur, past daar telkens heel veel geld bij, en dat met liefde. Maar als elke steun van boven wegvalt, dan kan dit tot resultaat hebben dat men zoekt naar veiligheid en heel kleinschalige dingen, dat men dus bepaalde uitdagingen niet meer zal aangaan.
De uitkoopsommen stijgen ook steeds. Ook een artiest heeft immers recht op indexering. Analoog daarmee zou het kunnen dat de prijzen onvermijdelijk naar omhoog moeten, waardoor men dan weer het publiek treft. Zo treft men net die mensen die niemand wil treffen, wel integendeel. Ik weet zeker dat u dat niet wilt.
Het ergste van de zaak is wat eerst zo mooi leek, namelijk het feit dat die variabele subsidies voor 5 jaar worden toegekend, zonder beroepsmogelijkheid. De rijken zullen dus 5 jaar rijker worden, en de armen 5 jaar armer. Dat Mattheüseffect zal zeker ontstaan. Ik geef een voorbeeld. Ik wil geen centrum viseren. Ik heb alle respect voor de werking van het centrum in kwestie, dat inderdaad zeer goed werkt. Maar het verschil tussen het bedrag van 421.532 euro of ongeveer 17 miljoen frank die dat centrum krijgt en de som van 0 euro die anderen krijgen is bijzonder groot. Vindt u dat zelf niet? Dat bedrag moet dan nog eens worden vermenigvuldigd met vijf. Wanneer er binnen 5 jaar opnieuw een rapport komt, dan kan men er nu al bijna zeker van zijn dat wie nu uit de boot valt, dan zeker uit de boot zal vallen. Mevrouw Van Hecke wees daar al op. Tenzij ze natuurlijk ook aan creatieve interpretatie doen, met behulp van een advocaat van de teleologie. De gemeenten zouden die strategie kunnen hanteren. In plaats van tot de categorie A te behoren, waar ze het niet halen, zouden ze ervoor kunnen kiezen om over te gaan naar de categorie C. Met een beetje geluk hebben ze dan meer dan toen ze tot de categorie A behoorden. Maar dat betekent ook een grote terugval inzake kwaliteit, en zelfs inzake kwantiteit. Nu al heb ik het gevoel dat men meer belang hecht aan kwantiteit dan aan kwaliteit.
In deze commissie werd steeds gepleit voor het opvullen van de witte vlekken. Ik herinner me nog het gloedvol betoog van mevrouw Maes destijds. Welnu, nu worden hier witte vlekken gecreëerd zoals ze nog nooit zijn gezien. Mijnheer de minister, u moet eens bekijken waar de centra van de vroegere A-categorie gevestigd zijn. Weet u dat in heel Oost-Vlaanderen geen enkel centrum uit de A-categorie ook maar één frank variabele subsidie krijgt? Voor de B-categorie is er in heel Oost-Vlaanderen één centrum dat die subsidie krijgt, en voor de C-categorie ook één centrum. Arm Oost-Vlaanderen. Ik lees in de pers welke extra inspanningen de Vlaamse Gemeenschap voor Limburg doet. Ik juich dat toe, hoor. Ik zie ook welke extra inspanningen de provincie doet in Turnhout. Daar krijgt men er zowaar nog een zaal bij. Binnen 5 jaar zal men die variabele subsidie alleen nog aan Turnhout moeten geven, zo goed gaat het er zijn. Maar ik vraag me dan af wat Oost-Vlaanderen misdaan heeft.
Nu hebben we slechte en goede centra gecreëerd, gewild of ongewild. Ik weet dat dit zeker niet uw bedoeling is. De slechte centra zullen alleen maar slechter worden. Het is net alsof er sprake is van een klas met goede en minder goede leerlingen. Nu mag het nog waar zijn dat degenen die dit geld nu krijgen zo veel beter zijn. Ik geloof dat niet. Ik kan het bewijzen, mocht ik daartoe de kans krijgen via een beroepsprocedure. Maar voorlopig is die er niet.
Nu is het alsof men minder goede leerlingen bestraft door ze 5 jaar te laten overdoen, en extra leraren inschakelt om de goede leerlingen nog eens bijkomend bijles te geven. Binnen 5 jaar krijgen ze dan allemaal hun rapport. Iedereen kent dan wel de uitslag daarvan. Hier houdt het echter niet op. De steden houden hun hart nog eens extra vast. Met de aangekondigde subsidiestop voor het lokaal cultuurbeleid hangt hen immers nog een zwaard van Damocles boven het hoofd. Ze weten niet of ze de hen beloofde subsidies gaan krijgen. Ook daar is de bevolking het meest getroffen. Er waren veel mensen -soms kansarmen -die zich nu eindelijk ook echt betrokken voelden bij het cultuurbeleid. De gemeenten die dit goed hebben gedaan -en elke gemeente probeert dat -hebben in het kader van het cultuurbeleidsplan hun oor te luisteren gelegd bij de mensen, om te zien wat er scheelt. Voor bepaalde doelgroepen zijn bijkomend dingen uitgebouwd. Na al die vergaderingen en hoorzittingen, na het overleg, nadat ze in wijken zo goed hebben gewerkt en allerlei dingen in het vooruitzicht hebben gesteld, moeten de gemeenten nu misschien zeggen : het was leuk, maar het gaat niet door. Dit wordt zowat het verhaal van het nieuwe cultuurdecreet. Dat cultuurdecreet dat ons hart deed opspringen van vreugde, keert zich nu tegen heel veel steden.
Mijnheer de minister, ik heb u leren kennen als een zeer rechtschapen en rechtvaardig mens met een sterke sociaalvoelendheid. Ik kan niet geloven dat u dit echt kunt onderschrijven. Ik begrijp dat u dit niet zomaar kunt terugdraaien, maar ik sluit me aan bij de vragen die mevrouw Van Hecke heeft gesteld. Ik wil er dit aan toevoegen : geef ons tenminste een overgangsperiode en laat de eerste keer geen vijf jaar duren. Geef ons alstublieft ook de kans om te bewijzen dat de slechten het eigenlijk ook goed hebben gedaan.
De voorzitter : Bij de tekst van het decreet hoort een Toelichting en is er een parlementaire bespreking. De mogelijke interpretatie is niet altijd even duidelijk. We lezen eerst de tekst, dan komt de Toelichting en daarna de bespreking in het parlement. Wat de minister heeft gezegd in Sint-Niklaas of elders is minder belangrijk. Het wordt misschien gebruikt door mensen wie dat goed uitkomt en dat zou ik in hun plaats misschien ook doen, maar in deze context is het moeilijk bruikbaar.
Het antwoord van de minister vandaag moet een aantal zaken verduidelijken omdat het decreet bepaalde verwachtingen heeft gecreëerd. Ik verwijs naar de besprekingen die we hebben gehouden in het parlement in juli 2001. Er werden veel zaken aangekondigd, maar de vraag is wat daar nu van is geworden. Zijn de verwachtingen die zijn gecreëerd en de interpretatie die eraan is gegeven, voldoende ingelost?
Zeker wat de voorafname betreft, had ik het anders begrepen dan wat vandaag is beslist. Ik heb het toen misschien verkeerd begrepen en dan ben ik de eerste om dit toe te geven. Ik vind het heel moeilijk om te zeggen hoe de kwestie van de variabele subsidies nu moet worden geïnterpreteerd. Het is in elk geval nooit de bedoeling geweest om via de variabele subsidies iedereen een beetje meer te geven, dat staat in de teksten. Het was de bedoeling om de cultuurcentra via duidelijke criteria meer middelen te geven op basis van hun dossier. De vraag is of de toepassing daarvan correct is verlopen.
Als de analyse van mevrouw Van Hecke klopt, namelijk dat er minder op basis van een beleidsplan en meer op basis van het verleden is tewerk gegaan, zitten we met een probleem. Het is belangrijk dat hierover uitsluitsel wordt gegeven. Als we bij de slotsom tot pijnlijke vaststellingen komen, mevrouw Van Nieuwenborgh heeft dit ook duidelijk gemaakt, namelijk dat slechts 6 percent naar Oost-Vlaanderen gaat, weet ik niet hoe we dat moeten opvangen. We moeten misschien een provinciale toets inbouwen. Ik ben er geen voorstander van. Het laatste wat we de minister kunnen verwijten, is dat hij voor zichzelf heeft gezorgd want als Oost Vlaming heeft hij zijn eigen provincie niet bepaald bevoordeeld.
Het is belangrijk dat er een duidelijke uitleg komt over zowel de tekst van het decreet, de Toelichting, de interpretatie daarvan en tevens over het resultaat van de variabele subsidies. Elk commissielid dat het decreet mee heeft goedgekeurd, wist dat het nooit de bedoeling was om de variabele subsidies te gebruiken om iedereen wat meer te geven. We wisten van tevoren dat sommige gemeenten substantieel meer zouden krijgen dan andere. De vraag is of het resultaat van vandaag overeenkomt met de oorspronkelijke bedoeling. Ik hoop dat de minister me duidelijk kan maken dat ik me vergist heb in verband met de voorafname.
Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Het is belangrijk dat deze interpellatie werd gehouden, omdat ze een bekommernis vertolkt die sterk leeft bij de betrokkenen.
Indien mocht blijken dat het decreet niet is ingevuld zoals de decreetgever het heeft gewild, kan ik dit op twee manieren uitleggen : ten eerste dat het decreet naar zijn inhoud moet worden bijgestuurd en ten tweede dat we hoe dan ook opnieuw een discussie moeten voeren over de gebruikte parameters. Elk decreet moet steeds de toetsing van het terrein kunnen doorstaan en moet ook worden getoetst aan de inzichten van de decreetgever bij de invulling ervan.
Mijn beslissing over de variabele subsidies voor de cultuurcentra heeft in de sector inderdaad heel wat reacties losgeweekt, zowel positieve als negatieve. Ik ben hier niet doof voor, ook niet voor de negatieve reacties. Ik had me er echter wel aan verwacht, want hoezeer je ook probeert om een beoordeling objectief en objectiveerbaar te maken, het blijft een momentopname binnen een bepaald kader en leidt bijgevolg altijd tot reacties op basis van andere percepties over zichzelf en over de anderen. Ik ga daarom graag in op de vragen.
Er geldt geen subsidiestop voor cultuurcentra. Dit betekent dat gemeenten, die volgens het decreet in aanmerking komen en die tot op heden nog geen aanvraag hebben ingediend, voor 1 april 2003 een aanvraag kunnen indienen met het oog op het bekomen van de basissubsidie voor hun cultuurcentrum vanaf 1 januari 2004. Dit geldt ook voor gemeenten die een aanvraag doen voor een categorieverhoging. Een herziening van de variabele subsidie voor deze laatste categorie van gemeenten is momenteel niet aan de orde, omdat de variabele subsidie volgens het uitvoeringsbesluit wordt toegezegd voor een periode van 6 jaar.
De toepassing van de voorafnames, in uitvoering van artikel 68 van het decreet, gebeurde volledig conform de bepalingen van het decreet, zoals ook werd uitgelegd in de memorie van toelichting. Daarin lezen we immers dat de subsidie op basis van het decreet lokaal cultuurbeleid zowel de basissubsidie als de variabele subsidie omvat. Indien een centrum een variabele subsidie krijgt, wordt het verschil tussen de subsidie 2001 en de totale nieuwe subsidie -de vaste plus de variabele -bekeken. Is de nieuwe, totale subsidie hoger dan die van 2001, dan is er geen probleem. Blijkt de nieuwe subsidie lager te zijn, dan geldt de overgangsfase. Het verschil tussen beide subsidiebedragen wordt in mindering gebracht van het bedrag dat in het decreet is opgenomen voor de variabele subsidie. Ook de verdeling van het variabel restkrediet sluit hier volledig bij aan en werd in akkoord met de inspectie voor Financiën toegepast. Ik wil er in dit verband nog eens op wijzen dat de decreetgever heeft gewild dat geen enkel cultuurcentrum er van bij de start van het decreet op achteruit zou gaan. We hebben de cijfers bij en zullen die aan de leden overmaken. Aalst bijvoorbeeld kreeg vroeger 168.245 euro, nu 280.000 euro.
Het decreet bepaalt dat er een forfaitaire basissubsidie wordt uitgekeerd ter ondersteuning van de werking van een cultuurcentrum. De gemeente moet de subsidie verantwoorden op basis van uitgaven voor personeelskosten. De basissubsidie kan worden aangevuld met een variabele subsidie die wordt toegekend op basis van het realiseren van een geheel van negen parameters gedurende de 2 laatste kalenderjaren die voorafgaan aan het jaar waarin een aanvraag voor een variabele subsidie wordt ingediend. De variabele subsidie is dus geen werkingssubsidie naast een personeelssubsidie, maar een subsidie voor die gemeenten die de voorbije 2 jaar bijzondere inspanningen hebben geleverd voor de uitbouw van hun cultuurcentrum en die daarvoor ook de nodige financiële investeringen hebben gedaan. De memorie van toelichting verwoordt het als volgt : 'Naast de basissubsidie wordt het dankzij de variabele subsidie mogelijk om binnen elke categorie verschillen te maken in de subsidiëring van cultuurcentra op basis van kwantitatieve en kwalitatieve normen'.
Door het toegepast systeem is het inderdaad niet mogelijk dat elk cultuurcentrum aanspraak kan maken op variabele subsidies. Dit is echter nooit de bedoeling geweest. Een kwantitatieve en kwalitatieve beoordeling moest het verschil kunnen maken, zoals ook de belangenverdediger van de cultuurcentra in zijn standpunt in het voorjaar van 2001 verwoordde. Ik citeer : 'Dit denkkader maakt het niet alleen mogelijk, maar ook wenselijk dat de variabele subsidiëring wordt toegekend aan een beperkt aantal centra'. Ik besef voldoende dat de resultaten van dit soort beoordeling gevoelig liggen, maar de belonings- en stimuleringsdoelstellingen van de variabele subsidies worden ook niet gediend met een afgevlakt systeem. Cultuurbeleid moet niet een beetje zwanger willen zijn.
Een vergelijking maken tussen de diverse categorieën is niet relevant. U weet dat het decreet expliciet een afzonderlijke beoordeling binnen elke categorie, met een vooraf bepaald deel van het beschikbare budget, vooropstelt. Ook dit gebeurde op vraag van de sector zelf. Ik citeer opnieuw uit een standpunt van het toenmalige Fevecc : 'We menen dat best per categorie een globaal bedrag wordt bepaald, en dat er een andere weging van criteria per categorie gebeurt'
Er is een passage in de vraag van mevrouw Van Hecke die me verbaast, namelijk die waarin ze stelt dat cultuurcentra die geen variabele subsidie ontvangen, volledig aangewezen zijn op de goodwill van hun gemeentebestuur. Elke lokale culturele voorziening is immers op de eerste plaats aangewezen op de beleidsintenties van het gemeentebestuur. Ik erken dat als het financieel moeilijk wordt in een gemeente, men sterke benen moet hebben om het cultuurbeleid staande te houden in het gevecht om middelen.
Dat is alleszins de hele filosofie van het decreet op het lokaal cultuurbeleid, dat vanuit een gezond subsidiariteitsprincipe de verantwoordelijkheden duidt. Een gemeentebestuur kiest al dan niet voor een sterke uitbouw van de drie functies van zijn cultuurcentrum : cultuurspreiding, -participatie en gemeenschapsvorming. Door de basissubsidie en de variabele subsidies neemt de Vlaamse overheid haar verantwoordelijkheid, maar de contactsleutel van de motor is in handen van het gemeentebestuur.
De vragen met betrekking tot de werking en het advies van de beoordelingscommissie kan ik niet beantwoorden omdat de commissie zelfstandig heeft gewerkt aan de uitvoering van haar opdracht. Ze deed dit op basis van een samenhangend en objectief systeem zonder favoritisme. Hierbij werd een gezond evenwicht nagestreefd tussen een kwantitatieve en kwalitatieve beoordeling. Ik heb op geen enkel ogenblik de hand vastgehouden van de beoordelingscommissie. Bovendien kwamen de adviezen over de verschillende centra telkens in consensus tot stand. Daarnaast stelt ook de Vereniging van Vlaamse Cultuurcentra in haar standpunt van 16 december vast dat deze commissie objectief, neutraal en ook zeer hard heeft gewerkt binnen de krijtlijnen van de wetgeving en van de overheid.
Ik constateer nu dat de resultaten van de manier van beoordelen vragen oproepen bij de sector en het parlement. In de loop van januari organiseer ik dan ook een overleg met de commissie, de administratie, het steunpunt Cultuur Lokaal en de organisatie die belast is met de belangenbehartiging om zowel de werkzaamheden van de commissie toe te lichten, als voorstellen te bespreken voor aanpassingen aan het systeem van toekenning van variabele subsidie. Ik ben niet blind voor wat gezegd is. U kunt echter niet verwachten dat ik eenzijdig was tussengekomen bij de beoordelingscommissie die een opdracht had gekregen binnen het decreet. Ik wil dit gesprek in alle openheid voeren omwille van het degelijke werk van de administratie en de commissie. Ik wil een open gesprek voeren. Ik wil hierbij het nodige respect tonen voor het werk dat is geleverd. Ik besef maar al te goed dat een beleidsbeslissing of een decreet nooit een eeuwigheidswaarde hebben. We moeten ze steeds aan onze goede en slechte ervaringen op het terrein toetsen.
De periode waarvoor de subsidies worden toegekend, de gehanteerde parameters en de periode die is beoordeeld, kunnen in de loop van een constructief gesprek worden onderzocht en, indien nodig, worden aangepast. Dit betekent niet dat ik op de reeds genomen beslissingen wil terugkomen. De gehanteerde parameters zijn een vertaling van de drie basisfuncties van de cultuurcentra, namelijk de cultuurspreiding, de cultuurparticipatie en de gemeenschapsvorming. Hoewel het hier een vrij nieuw decreet betreft, gaat het hier niet om nieuwe functies.
We hebben besloten de beoordeling op het verleden te baseren. We hebben immers rekening willen houden met de manier waarop bepaalde situaties zijn ontstaan en gegroeid. We hebben tevens rekening willen houden met de vraag om objectivering die vanuit de sector is gesteld.
Geen enkel centrum gaat er financieel op achteruit. De overgrote meerderheid van de centra zal meer middelen krijgen dan voorheen. Dit geldt ook voor de centra die geen variabele subsidies zullen ontvangen.
Ik ben bereid om, op basis van de opgedane ervaringen, een discussie te voeren en initiatieven te nemen. Ik wil het door de commissie geleverde werk evenwel honoreren. Als politicus wil ik de beslissingen van de commissie niet bijsturen of veranderen.
De voorzitter : Mevrouw Van Hecke heeft het woord.
Mevrouw Mieke Van Hecke : Mijnheer de minister, hoewel ik het niet volledig eens ben met de inhoud, wil ik u bedanken voor uw antwoord.
Ik bewonder de handigheid waarmee u elementen in uw antwoord hebt verwerkt waarover in feite geen discussie is. Iedereen is het er immers over eens dat de gehanteerde parameters de invulling van de functies van de cultuurcentra vormen.
Principieel heb ik vooral een probleem met de stelling dat de volledige invulling, concretisering en afweging van de parameters tot de verantwoordelijkheid van de beoordelingscommissie behoort. Mijns inziens hebt u op dit vlak een politieke fout gemaakt. Ik wil in dit verband evenwel mijn woorden wikken. U beseft ongetwijfeld wat ik precies bedoel.
Ik heb daarnet gevraagd op welke manier de beoordeling tot stand is gekomen en welke criteria hierbij zijn gehanteerd. Ik bedoel hiermee niet dat de vijf deskundigen hun werk niet consciëntieus hebben gedaan. Mijnheer de minister, ik beweer zeker niet dat u de beslissingen hebt beïnvloed. Ik geloof best dat de deskundigen een consensus hebben bereikt. Mij gaat het om de ruimte die de deskundigen hebben gekregen om de parameters in te vullen. Van deze invulling was geen kennis gegeven aan de verantwoordelijken die de dossiers hebben opgesteld. Deze vaagheid heeft immers ernstige consequenties. Aangezien niet in een beroepsprocedure is voorzien, heeft niemand de kans om achteraf te zeggen dat hij bepaalde elementen had kunnen aanbrengen indien hij had geweten dat de parameters op die bepaalde manier zouden worden ingevuld.
De ruimte om de parameters in te vullen, was zeer groot. Ik vind dit een politieke fout. Hoewel het in de praktijk allicht iets genuanceerder is verlopen, bevestigen de huidige problemen de indruk dat de invulling van de parameters "wazig" is verlopen.
Minister Paul Van Grembergen : Mevrouw Van Hecke, we kunnen dit samen evalueren.
Mevrouw Mieke Van Hecke : Mijnheer de minister, ik apprecieer uw bereidheid om na te gaan waar zich problemen voordoen en waar er nood is aan bijsturingen.
Ik wil er evenwel op wijzen dat een van mijn vragen nog steeds niet is beantwoord. Persoonlijk til ik hier nochtans zeer zwaar aan. Ik besef dat het te laat is om op de genomen beslissingen terug te komen. Aangezien er niet in een beroepsprocedure is voorzien, hebt u zelfs geen enkele juridische grond om de procedure opnieuw te beginnen. Protesten vanuit de sector en van een Vlaams volksvertegenwoordiger bieden u die mogelijkheid alleszins niet.
Maar het feit dat de eerste subsidies voor een periode van 6 jaar worden toegekend geeft problemen over een langere periode met enorme consequenties. Strikt juridisch spreekt men niet van werkingssubsidies, maar de facto gaat het wel om werkingssubsidies. Het mislopen van dergelijke subsidies kan de werking van een centrum gedurende 6 jaar (een volledige gemeentelijke legislatuur) ernstig hypothekeren.
De centra krijgen subsidies om het beleidsplan uit te voeren. Aangezien het om de toepassing van de nieuwe opdracht van de centra gaat, zijn de parameters in de beleidsplannen opgenomen. De centra hebben geprobeerd deze nieuwe opdracht te respecteren. De subsidieaanvragen zijn beoordeeld op basis van de werkingsverslagen van de voorbije 2 jaar. Niemand wist evenwel welke richting die beoordeling zou uitgaan. Ik heb het zeer moeilijk met deze referteperiode die is gehanteerd.
Mijns inziens kunnen de ernstigste problemen nog worden opgelost. Ik zal deze mogelijkheid zelf ook onderzoeken, en indien nodig zal ik zelf de nodige voorstellen indienen. We zouden de eerste termijn waarvoor de variabele subsidies gelden misschien gevoelig kunnen inkorten.
Ik denk hierbij aan een periode van 2 jaar. Centra die gedurende 2 jaar de beleidsnota hebben uitgevoerd en de parameters hebben gerespecteerd, zouden dan een goedkeuring voor een volgende periode van 2 jaar kunnen krijgen. Deze termijn zou veel rechtvaardiger zijn dan de termijn die momenteel wordt gehanteerd. Hoewel het hier om centra met nieuwe beleidsplannen en nota's gaat, wordt de situatie momenteel voor een periode van 6 jaar gebetonneerd.
Mevrouw Van Nieuwenborgh heeft daarnet terecht naar het grote beginenthousiasme in de sector verwezen. De bereidheid om het decreet toe te passen was en is bijzonder groot. Hoewel ik in de oppositie zit, heb ik de doelstellingen van het decreet steeds onderschreven. Ik heb heel veel problemen met het gehanteerde instrumentarium. Het bestaande enthousiasme mag niet verloren gaan.
Ik kan begrijpen dat niet alle centra volgens de minister een variabele subsidie hoeven te ontvangen. Momenteel kan echter slechts een zeer beperkt aantal centra van de variabele subsidies genieten. Veel centra voelen zich in de steek gelaten. Heel wat van deze centra waren nochtans enthousiast om de beleidsnota op te stellen en uit te voeren.
Deze situatie hypothekeert de uitvoering van het decreet en het enthousiasme van de betrokkenen. Ik denk hierbij niet enkel aan de directeurs van de betrokken centra of aan de schepenen van Cultuur van de betrokken gemeenten. Het gaat hier ook om de mensen die in de verschillende adviescommissies hebben gezeteld. Die mensen ontdekken nu dat ze geen variabele subsidies zullen ontvangen, wat de uitvoering van hun actieplannen sterk hypothekeert.
Ik ben ervan overtuigd dat de minister beseft dat zich momenteel een aantal reële, fundamentele problemen voordoen. We moeten hier op een creatieve wijze over nadenken. Ik wil het hier niet meer over de interpretatie van de voorafnames hebben. Juristen zullen moeten besluiten wie hiervoor de correcte interpretatie hanteert.
We zouden de betrokkenen veel leed kunnen besparen door de consequenties van de genomen beslissingen niet over een periode van 6 jaar te spreiden. Dit vergt enig creatief denkwerk.
Tijdens de discussie over de wijziging van het decreet op het lokaal cultuurbeleid zal dit onderwerp zeker ter sprake komen. Ondertussen moeten we zelf eens nadenken over mogelijke oplossingen.
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Geachte collega's, we zijn niet bang voor een correcte evaluatie. De beoordeling zal meer zijn dan een papieren document. Indien het decreet moet worden gewijzigd of de parameters beter omschreven, dan moet dat kunnen. We wensen niet dat het kind met het badwater wordt weggegooid. U kunt op mijn volledige medewerking rekenen. Indien een decretale aanpassing noodzakelijk is, dan zal dat gebeuren. Ik heb daar geen enkel bezwaar tegen.
De voorzitter : Mevrouw Van Nieuwenborgh heeft het woord.
Mevrouw Gracienne Van Nieuwenborgh : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, uw bereidheid om te communiceren en de evaluatie een kans te geven. Ik heb er ook het grootste begrip voor dat u niet kunt terugschroeven wat al is vastgelegd. Het aanstellen van een commissie is een wijze beslissing.
De steden hebben in de eerste plaats de verantwoordelijkheid over deze materie. Het decreet heeft echter heel wat verwachtingen geschapen. De steden hebben wel de contactsleutel in handen om de motor aan te zetten. Ze zouden echter graag hebben dat de Vlaamse Gemeenschap zorgt dat de brandstoftank wat meer gevuld is. Op dit moment zijn er instellingen die beschikken over meer dan voldoende brandstof terwijl andere geen druppel hebben.
Mijnheer de minister, wat vooral belangrijk is, is dat u bereid bent bepaalde zaken opnieuw te bekijken. Zoals mevrouw Van Hecke heeft gezegd, is die periode van 6 jaar gewoon een ramp.
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Mevrouw Van Nieuwenborgh, de brandstof is er. Er bestaat discussie over de verdeling ervan. Er zal niet meer brandstof zijn.
Ik wil luisteren naar de argumenten over een betere verdeling. We zullen echter nooit kunnen vermijden dat daarover opmerkingen worden gemaakt. De bedoeling bij de verdeling was ook dat aan de instellingen die een zeer assertief cultuurbeleid hebben gevoerd, meer brandstof wordt gegeven. We willen geen vervlakking. Er werd verlangd naar een appreciatie vanwege de overheid voor de initiatieven van de steden en gemeenten. Ook op dat vlak zal er altijd een spanningsveld blijven bestaan. Ik ben in elk geval bereid de discussie daarover te voeren.
De voorzitter : Een deel van de discussie kan worden gevoerd op basis van het voorstel van decreet en de eventuele amendementen. Voor een echte evaluatie van dit decreet is het nog iets te vroeg. Er bestaat duidelijkheid over een goede omschrijving van het begrip kwaliteitsbeoordeling. Dat is belangrijk omdat degenen die instaan voor de concrete toepassing ervan weten wat er van hen wordt verwacht.
Daarnaast is een opstartperiode toch iets anders dan het moment dat het decreet goed werkt. We moeten daarmee rekening houden bij de bespreking van andere voorstellen of ontwerpen.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door mevrouw Van Hecke en door mevrouw De Gryze werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.