Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 16/01/2003
Vraag om uitleg van mevrouw Veerle Heeren tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het dalend aantal tolkuren voor dove jongeren in het onderwijs
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Heeren tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het dalend aantal tolkuren voor dove jongeren in het onderwijs.
Mevrouw Heeren heeft het woord.
Mevrouw Veerle Heeren : Mevrouw de minister, verleden jaar hebben we reeds verschillende keren van gedachten gewisseld over de problematiek van tolkuren in het onderwijs. Naar aanleiding van een reportage in het programma Terzake vond ik het belangrijk om deze thematiek opnieuw onder de aandacht te brengen. In feite had ik deze vraag reeds in december ingediend maar omdat ik toen zelf niet aanwezig kon zijn in de commissie komt deze vraag nu aan bod.
Het voorbije jaar is het aantal tolkuren enorm toegenomen van 5.000 naar 6.600 tolkuren. Deze stijging met 32 percent kunnen we alleen maar toejuichen. Tegelijkertijd zijn echter veel meer leerlingen gebruik gaan maken van de gebarentaaltolkuren. Bijgevolg verdampt de inspanning en de groei van 32 percent onmiddellijk door de stijging van het aantal leerlingen. Dit schooljaar maken 45 leerlingen gebruik van die tolkuren. Vorig schooljaar waren dat er 32.
Leerlingen die vandaag het gewone onderwijs volgen, hadden 3 tot 4 jaar geleden nog uitzicht op 12 tolkuren per week. Nu is dit gehalveerd tot een gemiddelde van 4 tot 7 tolkuren per week. Bijgevolg is het perspectief dat die kinderen toen hadden eigenlijk volledig verdwenen. Het is onaanvaardbaar dat leerlingen, waaraan bij het begin van hun loopbaan in een integratieschool 10 tot 12 tolkuren werden beloofd, na enkele jaren nog slechts op 4 tot 7 tolkuren een beroep kunnen doen. Het inclusief onderwijs had juist tot doel om intelligente, dove jongeren met voldoende tolkuren de kans te geven op een betere studierichting in het gewone onderwijs. Nu evolueren we naar een toestand waarbij die intelligente dove jongeren, die niet zonder een tolk kunnen communiceren in het gewone onderwijs, in het buitengewone onderwijs moeten blijven.
Daarnaast is er de problematiek omtrent het statuut van tolken. Het gaat op dit ogenblik over 48 mensen in Vlaanderen. Dat is eigenlijk niet zo'n grote groep. Gelukkig zijn er heel wat jonge mensen die toch kiezen voor deze opleiding. Vandaag verkrijgen ze eigenlijk het statuut van zelfstandige in hoofd- of in bijberoep. Het grote probleem voor die mensen is niet alleen de verloning, maar daarenboven het gebrek aan leefbare tolkblokken om van te leven. Dat is ook de reden waarom redelijk veel mensen afhaken. Dit beroep is financieel niet aantrekkelijk en is niet voldoende concurrentieel ten opzichte van mensen die andere graduaten volgen. Volgens mij zijn het honorarium en de reisvergoeding per tolkuur nog altijd onvoldoende, zeker in vergelijking met het buitenland.
Ik ben me ervan bewust dat het een kleine groep betreft. Die is echter belangrijk voor de kinderen zelf, voor de ouders en voor de omgeving. Wanneer deze jongeren de stap zetten naar het gewone onderwijs, zou de overheid hen tenminste een minimum aan tolkuren moeten garanderen voor tenminste de helft van de theoretische vakken in de studierichting die zij volgen. Dat is eigenlijk een heel eenvoudige maatregel, die kan worden toegepast op iedere richting.
Ik heb zelf eens onderzocht wat het in de praktijk betekent als er minstens 50 percent van de algemene en technische vakken getolkt worden. In het TSO, waar de leerlingen vandaag recht hebben op 6 tot 7 tolkuren, zou dat met dergelijke maatregel leiden tot 10 uren. In het ASO hebben deze leerlingen recht op 7 tot 8 tolkuren. Door dergelijke regel zouden er tenminste 15 tolkuren komen in het ASO. Voor het buitengewoon onderwijs betreft het ook bijna een verdubbeling. Vandaag hebben de leerlingen er recht op 4,5 tolkuren. Met de nieuwe regel zouden dat in de derde graad 7 uren worden.
Mevrouw de minister, bent u zich ervan bewust dat er vandaag in Vlaanderen dove leerlingen zijn die moeten bedelen voor tolkuren om te kunnen leren in het gewoon onderwijs? Op welke manier wilt u dove leerlingen een minimum aantal tolkuren garanderen dat past binnen het inclusief beleid dat in het onderwijs wordt nagestreefd? Gaat u ermee akkoord dat leerlingen bij minstens de helft van de theoretische vakken in een studierichting recht hebben op een tolk? Zo ja, op welke manier denkt u dit te realiseren?
Bent u ervan overtuigd dat het statuut van de tolken moet worden verbeterd? Welke initiatieven wilt u hiertoe nemen op korte termijn? Ik verwijs naar de resolutie die enkele maanden geleden unaniem is goedgekeurd door het Vlaams Parlement en waarin werd gevraagd naar een stappenplan om iets te doen aan deze problematiek. Ik wilde graag de stand van zaken omtrent dit stappenplan horen.
De voorzitter : Mevrouw De Gryze heeft het woord.
Mevrouw Niki De Gryze : Mevrouw de minister, ik ben al enkele malen in deze commissie aanwezig geweest wanneer de problematiek van de doventolken aan bod werd gebracht. Ik dacht dat het probleem was opgelost tot ik eind november op de regionale televisie van Oost-Vlaanderen, AVS, uw bezoek zag aan een school waar leerlingen konden gebruikmaken van doventolken. Er was een meisje dat vroeger recht had op 8 uren en nog maar 3 uren kreeg. U hebt gezegd dat u dat zou natrekken. Ik vraag me af in hoeverre dit is gebeurd en of hieraan inmiddels verholpen is.
Er werd ook gevraagd om uren voor de leerlingenraad. Ik weet niet of hierop ingegaan werd.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, de overheid levert al enkele jaren inspanningen om de integratie van dove jongeren in het gewoon onderwijs mogelijk te maken. Ondanks de duidelijke financiële inspanningen van de jongste jaren wordt het door de jaarlijkse groei van de doelgroep steeds moeilijker om het aantal tolkuren op peil te houden, laat staan op te trekken. Dit is de kern van het probleem.
Voor het schooljaar 1996-1997 was er een beperkt budget van 7.436,81 euro beschikbaar en voor het schooljaar 1997-1988 een budget van 12.394,68 euro. Vanaf het schooljaar 1998-1999 werden de middelen opgetrokken tot 74.368 euro, goed voor de financiering van 3.330 gebarentaaltolkuren.
Dit schooljaar is er 223.000 euro beschikbaar voor 6.600 gebarentaaltolkuren. Met ingang van 1 september 2001 ben ik, naast de gebarentaaltolkuren, ook schrijftolkuren gaan financieren. Zodoende is er voor het lopende schooljaar, voor beide tolkvormen samen, in 318.000 euro voorzien, goed voor 10.400 tolkuren.
Door het optrekken van de financiële middelen en het invoeren van schrijftolkuren naast gebarentaal tolkuren is het aantal begunstigden uitgebreid van 29 leerlingen in het schooljaar 2000-2001 naar 56 leerlingen in het schooljaar 2001-2002. Voor het lopende schooljaar ontvangen momenteel 73 leerlingen tolkondersteuning. Desondanks worden de toegekende tolkuren voor de meeste leerlingen op hetzelfde peil gehouden als het vorige schooljaar. Dit kan uiteraard alleen dank zij een stevige financiële inspanning.
De aangehaalde 10 of 12 tolkuren per leerling werden nooit beloofd. De omzendbrief van 6 juni 2002 vermeldt enkel dat 12 tolkuren momenteel het maximum aantal uren is dat wordt toegekend. Het wordt berekend op een raming van het aantal aanvragers. Een minimum aantal uren garanderen zou een 'recht op' creëren, wat gezien de huidige onzekerheden inzake aantallen toch niet realiseerbaar is.
Voor de vergoeding van de tolken wordt grotendeels de regelgeving gevolgd die van toepassing is bij het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, het VFSIPH. Dit resulteerde in een gevoelige stijging van de vergoeding met ingang van 1 september 2001, waarbij de prestatievergoeding werd opgetrokken van 17,48 euro naar 24,79 euro. Ook de jaarlijkse indexering wordt gevolgd. Hierdoor is het statuut van de gebarentaaltolken reeds aanzienlijk verbeterd. Hiernaast kunnen de gebarentaaltolken met ingang van 1 september 2001 aanspraak maken op een kilometervergoeding van 0,25 euro per gereden kilometer. In de mate van het mogelijke zal ik in de toekomst de vergoedingen toegekend door het VFSIPH blijven volgen. In de toekomst zullen we ook moeten concluderen in hoeverre het groeipad moet worden voortgezet.
Tot slot kan ik zeggen dat er een grote inspanning is gebeurd zodat er op het terrein voor de betrokkenen veel is verbeterd. Door het feit dat de doelgroep is uitgebreid, vordert alles langzamer dan de betrokkenen en ikzelf zouden willen.
De problematiek van het aanwezig zijn op de leerlingenraad heb ik aangekaart bij de VSK om na te gaan hoe die daar tegenover staat en welke regeling ervoor kan worden uitgewerkt.
De voorzitter : Mevrouw Heeren heeft het woord.
Mevrouw Veerle Heeren : Mevrouw de minister, ik heb niet ontkend dat er de voorbije jaren een financiële inspanning werd gedaan. Als u een aanbod doet, creëert u heel wat vragen. Wanneer u de inclusiegedachte wilt realiseren, creëert u vragen. Ik vind het onverantwoord dat leerlingen die reeds aan de integratie zijn begonnen, niet kunnen voortgaan. Ze moeten kunnen voort werken met genoeg tolkuren. Het kan niet dat groeiend aantal leerlingen er de oorzaak van is dat zij die al gestart zijn minder tolkuren krijgen. Ik weet niet over welke informatie u beschikt, maar mij zijn gevallen bekend van kinderen die dit schooljaar effectief minder tolkuren hebben.
U zegt dat het niet kan dat bij minstens 50 percent van de algemene en technische vakken in tolkuren wordt voorzien, want dat u dan een recht zou creëren. Hierover verschillen we duidelijk van mening. Ik vind dat dove intelligente kinderen die de stap willen zetten naar het gewoon onderwijs, recht hebben op tolkuren om dat gewone onderwijs te kunnen volgen.
Minister Marleen Vanderpoorten : Ik vind dat zoveel mensen recht hebben op zoveel, maar het moet allemaal realiseerbaar zijn. Daarom moeten we op een bepaald ogenblik de keuze maken om meer geld te geven. In bepaalde omstandigheden zijn er bijvoorbeeld voldoende tolken aanwezig om de gevraagde plaatsen in te vullen. We moeten dan de keuze maken : laten we een aantal kinderen van een aantal uren genieten of concentreren we de uren op één van de leerlingen? Had ik het geld en de mensen ter beschikking, dan zou het voor mij geen enkel probleem zijn dit allemaal in te vullen.
Hier hebben we te maken met een combinatie van de twee elementen. De financiële middelen zijn gestegen, zij het misschien nog niet voldoende, maar de tolken zijn niet altijd voorhanden om de uren in te vullen.
Mevrouw Veerle Heeren : Ik hoor op het werkveld dat het voor tolken vaak moeilijk is een fatsoenlijk blok uren te hebben. Het is niet zo evident om op één dag in verschillende scholen te tolken. Deze moeilijkheden bestaan nog. Ik ben ervan overtuigd dat u zich bewust bent van de problematiek die een zeer kleine groep in Vlaanderen aanbelangt. Ik hoop dat u een antwoord zult geven aan die kinderen die de stap naar het gewoon onderwijs kunnen zetten.
De voorzitter : Het incident is gesloten.