Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 12/11/2002
Vraag om uitleg van de heer Carl Decaluwe tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de waarde van de inbreng van de provincies in intercommunale verenigingen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Decaluwe tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de waarde van de inbreng van de provincies in intercommunale verenigingen.
De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking bepaalt dat de deelneming van één of meer provincies in een dergelijk samenwerkingsverband niet meer mag bedragen dan 20 percent van het totale maatschappelijk kapitaal. De bestaande intercommunales moeten hun statuten zo aanpassen dat de inbreng van de provincies op 31 december 2006 tot 20 percent is gereduceerd. Eventueel kan deze datum worden verschoven naar 31 december 2012. De uitstap van de privé-sector is echter vroeger gepland, en veel privé-vennoten vragen dat daarbij de intrinsieke waarde van de aandelen van de intercommunales, en niet de nominale waarde wordt aangerekend.
Als de participatie van de provincie in een intercommunale hoger is dan 20 percent, zullen aandelen van de provincie moeten worden overgenomen. Afgezien van het feit dat dit voor de andere partners in de intercommunale zware uitgaven met zich meebrengt, is het van het grootste belang te weten tegen welke waarde de aandelen van de provincies moeten worden overgenomen. Bovendien rijzen er vragen over de toepassing van de ministeriële omzendbrief over de jaarlijkse herwaardering van de materiële vaste activa van de intercommunale verenigingen en van de gemeentebedrijven. De richtlijnen in de omzendbrief zouden niet door iedereen even nauwgezet worden toegepast. Als er dan uiteindelijk aandelen moeten worden overgenomen, dan kan dat tot zeer grote verschillen leiden.
Zelf ben ik parlementslid, maar ook bestuurder van een intercommunale. Dat is een voordeel, want ik heb rechtstreeks met dit probleem van de valorisatie van de aandelen te maken. Het gaat over veel geld. Het maakt een groot verschil uit of men de oorspronkelijke waarde, dan wel de intrinsieke waarde neemt. Afhankelijk van de methode gaat het voor mijn intercommunale om 4 miljoen of 17 miljoen euro. Het gaat dus over veel geld van instellingen waarbinnen de gemeenschap het voor het zeggen heeft. Hierover moet dus duidelijkheid worden geschapen.
Mijnheer de minister, kunt u garanderen dat de omzendbrief over de herwaardering van de materiële vaste activa door elke intercommunale op dezelfde manier wordt toegepast? Als men het over de waardebepaling van aandelen heeft, dan heeft men het over de vennootschapswetgeving. Op bladzijde vier en vijf van die omzendbrief schrijft u dat de vennootschapswetgeving 'subsidiair' van toepassing is. Juristen die ik daarover heb aangesproken, gaan op dat punt niet met u akkoord, want volgens hen heeft de vennootschapswetgeving altijd voorrang.
In dezelfde omzendbrief stelt u ook dat de aanpassing van de statuten en de voorwaarden van de gedwongen uittreding anders kan worden geformuleerd dan in de wet van 22 september 1986 is voorgeschreven. Zo 'zou het begrijpelijk en aanvaardbaar zijn dat het kapitaal aan de privaatrechtelijke partners die niet over een beheers- of exploitatieopdracht beschikken, terugbetaald wordt tegen de nominale waarde van de aandelen.'
U hebt natuurlijk het recht om dat te beweren, maar als bestuurder van een intercommunale durf ik echter wel stellen dat de privé-sector daar helemaal niet akkoord mee gaat. De privé-sector wil de vennootschapswetgeving toegepast zien, en wil dat de intrinsieke waarde van de aandelen in aanmerking wordt genomen. Ik herhaal dus mijn vraag : kunt u garanderen dat de omzendbrief over de herwaardering van de materiële vaste activa door alle intercommunales op dezelfde manier wordt toegepast? Welke middelen wendt u aan om de naleving ervan te verzekeren? Hebt u weet van intercommunales die deze omzendbrief niet naleven?
Ten tweede : op welke manier moet de waarde van de aandelen van de provincies bij de overdracht ervan worden berekend? Als de privé-sector er uitstapt, dan willen een aantal provinciebesturen dezelfde rechten -en ze hebben gelijk. Ik vind het de logica zelve dat alle aandeelhouders op dezelfde manier worden behandeld. Kunt u garanderen dat dit voor alle intercommunales op dezelfde manier zal gebeuren?
Ten derde : wat is de relatie tussen de ministeriële omzendbrief en de vennootschapswetgeving? Volgens mij gaat de vennootschapswetgeving altijd voor. Ten vierde : is het mogelijk om de provincies uit te betalen tegen de nominale waarde van hun aandelen? Ten slotte : acht u het mogelijk dat de waarde van de aandelen op een andere manier worden berekend voor de privé-sector dan voor de provincies, en zo ja, wordt op die manier het gelijkheidsbeginsel niet geschaad?
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Mijnheer de voorzitter, geachte collega's, uit het nazicht van de jaarrekeningen van de intercommunales die zijn onderworpen aan de toepassing van de jaarlijkse herwaardering van de materiële vaste activa, is tot vandaag niet gebleken dat sommigen bewust de richtlijnen niet nauwgezet naleven. Een vergetelheid of vergissingen zijn, na een opmerking daaromtrent, altijd rechtgezet. Als de heer Decaluwe mij concrete gevallen meldt, zal ik daarover zeker een onderzoek laten opstarten.
Voor de waardering van de terug te betalen kapitaalsaandelen aan de provincies met het oog op de reductie van hun participatie tot 20 percent, heeft het decreet van 6 juli 2001 geen dwingende regels voorgeschreven. Tijdens de parlementaire bespreking heeft mijn voorganger het bedrag van 6 miljard frank of 150 miljoen euro geciteerd, dat op grond van de intrinsieke waarde van de aandelen is berekend. Dit lijkt een logische berekening omdat zij vanuit de vennootschapsrechtelijke principes vertrekt, die ook in de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales worden gehuldigd. Het gaat daar weliswaar alleen om uittredende gemeenten.
Er rijst echter geen bezwaar tegen onderhandelingen die de betrokken intercommunales met de participerende provincies over de precieze waardebepaling zouden voeren. Daarbij spelen overwegingen over de rol van de provincies bij de ontwikkeling die deze intercommunales hebben gekend, uiteraard een rol. Er moet eveneens rekening worden gehouden met de statutaire bepalingen of met mogelijke wijzigingen daarvan.
Op grond van deze elementen kan ik niet garanderen dat alle intercommunales een identieke regeling zullen toepassen. Niet alleen de concrete omstandigheden kunnen verschillen, ook de houding van de verschillende provincies kan variëren, naargelang de intercommunale waar het om gaat. Ik meen dat hier de autonomie van de betrokken besturen maximaal moet spelen en ben er ook van overtuigd dat redelijke schikkingen uit de bus zullen komen.
De omzendbrief over de herwaardering heeft een boekhoudkundige dimensie. De jaarlijkse herwaardering van de materiële vaste activa betekent een afwijking op het jaarrekeningenbesluit van 8 oktober 1976, gewijzigd door het koninklijk besluit van 12 september 1983.
De federale minister van Economische Zaken verleende op 22 november 1985, na gunstig advies van de Commissie van Boekhoudkundige Normen, toestemming aan het Vlaams, het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om aan de intercommunale verenigingen en gemeentebedrijven een afwijkend herwaarderings- en afschrijvingsbeleid, gebaseerd op een jaarlijkse herwaardering van de boekwaarde en vaste afschrijvingstermijnen, op te leggen. Voorheen gebeurde de herwaardering op vervangingswaarde, met een grotere herwaarderingsmeerwaarde, een variabele afschrijvingstermijn en een zwaardere afschrijvingslast als gevolg.
Deze optie zou mogelijk zijn, op voorwaarde dat de provincies hiermee instemmen en de eventuele statutaire bekrachtiging wordt aanvaard. Ik acht dit echter weinig waarschijnlijk. Opnieuw zullen de concrete situatie en de daarop gebaseerde onderhandelingen maatgevend zijn voor een dergelijk scenario.
De statuten kunnen hierover uitsluitsel brengen. In tal van intercommunales waar naast de gemeenten andere partners zoals de provincie en privaatrechtelijke vennoten zitting hebben, zijn per soort aandeelhouders verschillende categorieën van aandelen toegekend. Een gelijke behandeling van elke aandeelhouder van dezelfde categorie lijkt mij evident ; een gelijkschakeling van de categorieën zelf is dat minder.
Voor intercommunales waarin aan alle aandeelhouders dezelfde soort aandelen is toegekend, pleit het gelijkheidsbeginsel inderdaad voor een gelijke behandeling bij de waardebepaling van de aandelen. Toch wil ik deze stelling nuanceren. De privaatrechtelijke aandeelhouders, met uitzondering van degenen die een exploitatieopdracht vervullen, moeten de intercommunale verlaten op het ogenblik dat het decreet voor hen in werking treedt. Dat is een echte uittreding. De provincies daarentegen treden niet uit, maar voeren een kapitaalsvermindering door. Beide situaties kunnen toch anders worden beoordeeld. De uitbetaling zal natuurlijk een invloed hebben op het geheel. Als de provincies bovendien 20 percent sterkhouder zijn van zo'n intercommunale, zou het in hun belang kunnen zijn om een gezonde financiële situatie te behouden. Een gelijke behandeling van wie in dezelfde situatie verkeert, is natuurlijk vanzelfsprekend. De provincies kunnen in dit verband een verschillende houding aannemen.
De heer Carl Decaluwe : Mijnheer de voorzitter, het antwoord van de minister is belangrijk als signaal, maar ik heb er toch nog problemen mee.
We kunnen het op verschillende manieren bekijken, maar als we het over waardering van aandelen hebben of overnames in het bankwezen, speelt de verdienste van de ene of andere aandeelhouder geen rol. Het is niet nodig om dit te nuanceren, de aandeelhouder blijft of blijft niet. Er moeten steeds dezelfde regels worden toegepast. Het zou goed zijn mocht de minister dit in zijn omzendbrief wat verduidelijken, want nu wordt de indruk gewekt dat de provincies nominaal en de privé-sector genuanceerd worden bekeken.
De aandeelhouders moeten gelijk worden bekeken, want we kunnen de redenering immers ook omkeren. De aandeelhouders, ook de gemeenten en de provincies, hebben een bepaalde dienstverlening gekregen, maar die was misschien niet marktconform. Als men het in zijn historische context plaatst, is de privé-sector er misschien omwille van de streekontwikkeling of vanuit een verantwoordelijkheidsgevoel mee ingestapt, maar heeft er nooit van genoten. De andere betrokkenen hebben hier misschien op een niet-marktconforme wijze van genoten. Deze vaststelling maakt een differentiatie tussen de categorieën bijzonder moeilijk. De concrete onderhandelingen geven me de indruk dat de privé-sector het onderste uit de kan tracht te halen. (Opmerkingen)
Dit lijkt me inderdaad vrij logisch. Ik wil er echter op wijzen dat de provinciebesturen het budgettair ook niet zo makkelijk hebben. Ik vraag me dan ook af waarom we niet tegenover alle aandeelhouders dezelfde houding aannemen.
Minister Paul Van Grembergen : Ik verhinder dit helemaal niet. Ik heb enkel gezegd dat de provincies een participatie van 20 percent behouden. Dit betekent dat ze tijdens de onderhandelingen belang kunnen hebben bij een andere benadering.
De heer Carl Decaluwe : Het kan niet dat de privé-bedrijven die volgend jaar uit een intercommunale treden omwille van bepaalde onderhandelingen of van bepaalde vriendschapsbanden op een nominale, op een intrinsieke of op een tussentijdse manier worden behandeld. Het uitbetalen van privé-bedrijven gebeurt tenslotte met belastingsgeld. Ik vraag me af of de minister kan garanderen dat de waardebepaling van de aandelen steeds op dezelfde manier zal gebeuren.
Net als bij fusies en bij andere operaties in de financiële wereld moeten we proberen alle categorieën op een even correcte wijze te behandelen. Het is uiteraard mogelijk dat we hierover van mening verschillen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.