Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 07/01/2003
Interpellatie van de heer Jacky Maes tot mevrouw Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de toekomstkansen voor de productie en verkoop van hoeveproducten
De voorzitter : Dames en heren, mevrouw de minister, ik wens jullie allemaal een heel vruchtbaar jaar toe.
Aan de orde is de interpellatie van de heer Maes tot mevrouw Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de toekomstkansen voor de productie en verkoop van hoeveproducten.
De heer Maes heeft het woord.
De heer Jacky Maes : Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ook ik wens jullie een gelukkig nieuwjaar.
Hoeveproducten vormen een goed onderwerp voor de start van het jaar. Het is een leuk product dat eigenlijk door iedereen zou moeten worden gesteund. Hoeveproducten zijn klassieke land- en tuinbouwproducten die op de hoeve worden geproduceerd en verwerkt. Ze worden bijna uitsluitend rechtstreeks door de producent zelf verkocht. De producent kan de producten op het bedrijf zelf bereiden en verwerken en voorziet in een herkenbare, bedrijfseigen verpakking. De bereiding is streekeigen en ambachtelijk. Voorbeelden van hoeveproducten zijn boter, karnemelk, yoghurt en platte kaas. Met deze inleiding wilde ik duidelijk maken waarover het eigenlijk gaat.
Hoeveproducten worden op verschillende manieren aan de man gebracht, bijvoorbeeld via de boer met thuisverkoop, de groentenabonnementen, de bulkverkoop en de voedselteams. Zodoende wordt geprobeerd de rechtstreekse link tussen de voedselproducent en de consument op lokaal vlak te bevorderen. Dat betekent ook dat de voedselketen korter wordt, waardoor de boer een hoger inkomen zou moeten krijgen, aangezien er minder verpakkingen in omloop zijn en er minder bewaarstoffen moeten worden gebruikt.
De verschillende beleidsniveaus hebben stimuli uitgewerkt om de verkoop en de productie van de hoeveproducten te ondersteunen. Zo is er onder andere de steun aan de landbouwers in het kader van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling. Als we de cijfers echter mogen geloven, is het inkomen van de boer met 10 percent gedaald en is er dus dringend nood aan een versnelde ontwikkeling van het verbreden van de activiteiten op het landbouwbedrijf.
Ook voor de uitbouw van een duurzame en toekomstgerichte landbouw is de ontwikkeling van hoeveproducten belangrijk. De bedrijven moeten worden aangemoedigd om hun al dan niet zelf verwerkte producten rechtstreeks tot bij de consument te brengen. Er wordt dan ook beoogd om tegen 2003 -dus tegen dit jaar -30 percent van de hoeveproducten onder een gemeenschappelijk en gecontroleerd kwaliteitslabel te brengen. Momenteel is de situatie in Vlaanderen op het gebied van hoeveproducten echter nog niet voldoende gestructureerd en zijn de afzetmogelijkheden eigenlijk onvoldoende gekend door de land- en tuinbouwbedrijven. Alternatieve inkomsten uit de hoeveproducten kunnen een betere basis scheppen voor het behoud van de tewerkstelling in de sector en voor de continuïteit van de bedrijven. Onrechtstreeks zorgen de inkomsten uit de verkoop van hoeveproducten echter ook voor de leefbaarheid van het platteland op zich en van de streek als zodanig.
Dat zijn allemaal heel positieve punten en eigenlijk zou er geen vuiltje aan de lucht mogen zijn. Toch stellen we vast dat andere elementen veeleer contraproductief werken en landbouwers die kiezen voor hun hoeveproducten verhinderen een volwaardig inkomen op te bouwen. In het kader van de steeds grotere aandacht voor de voedselveiligheid worden er steeds strengere eisen gesteld, zowel aan de producten en het productieproces als aan de inrichting van het verwerkingslokaal en de verkoopstechnieken. Dit brengt voor de hoeveproducent hoge kosten met zich mee, zodat de eventuele winst volledig teniet dreigt te gaan. De grote druk op de rendabiliteit schrikt starters af en maakt landbouwers onzeker over de toekomst, wat een verdere uitbouw van deze bedrijfstak in de weg staat. Ook het behoud van de ambachtelijke procedés komt in het gedrang. Nochtans is het ambachtelijk karakter een sterke meerwaarde van het hoeveproduct, waardoor het zich onderscheidt van een klassiek product.
Daarnaast zijn er bij het uitbouwen van een hoevewinkel ook problemen op het vlak van ruimtelijke ordening. Het komt vaak voor dat landbouwers bot vangen als ze een bouwvergunningsaanvraag indienen die gekoppeld is aan een bestemmingswijziging. De zeer complexe regelgeving ontmoedigt zowel kandidaat-starters als gevestigde landbouwers, waardoor ze afhaken.
Er worden ook vragen gesteld bij de controlerende taak van de overheid. De sector aanvaardt dat deze controle en de kostprijs ervan worden afgeschoven op de producent.
Tot slot wil ik de rol van VLAM benadrukken. In de promotietaken van VLAM is de sector van hoeve- en streekproducten tamelijk jong, maar niet onbelangrijk. In het promotiebudget is in 504.000 euro voorzien. VLAM zegt echter zelf dat de financiering een moeilijk punt is, omdat deze sectoren een horizontale werking kennen. Daar het een moeilijk te realiseren punt is, is het ook des te interessanter om te weten hoe VLAM dit zal aanpakken.
Mevrouw de minister, hoe ziet u de verdere ontwikkeling van hoeveproducten in het kader van een duurzame en toekomstgerichte landbouw? Op welke manier wilt u de hoeveproducten in de toekomst stimuleren? Welke maatregelen wilt u nemen om het starten met en de uitbouw van de verkoop van hoeveproducten vlotter te laten verlopen?
De voorzitter : Mevrouw Vertriest heeft het woord.
Mevrouw Isabel Vertriest : Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ik wil me aansluiten bij deze interpellatie. Ook ik erken het belang van de hoeveproducten en dergelijke zaken meer. Naast de sociale voordelen -inzake inkomsten -zijn er trouwens ook ecologische voordelen, onder meer inzake het verminderen van het aantal kilometers tussen producent en consument. Een doorsnee pakje yoghurt bijvoorbeeld legt gemiddeld 4.500 kilometer af van producent tot consument. Er is dus toch wel een belangrijk ecologisch voordeel verbonden aan streek- en hoeveproducten. In die zin ondersteun ik volledig de vraag dat een en ander door de overheid zo goed mogelijk zou worden georganiseerd ten voordele van de landbouwers.
Ik zit echter wel een beetje verveeld met VLAM. Dat zou toch voor een belangrijke stimulans moeten zorgen, maar ik hoor vanuit verschillende hoeken dat dit niet zo goed loopt. Op dit moment valt VLAM onder de bevoegdheid van minister Gabriels, maar ik vraag me af of dat wel een goede zaak is. Misschien moeten we er eens over nadenken om VLAM opnieuw bij landbouw onder te brengen, zo niet moeten we misschien eens overleg plegen met minister Gabriels om ervoor te zorgen dat de werking ervan de landbouw echt ten goede komt.
We hebben twee jaar geleden trouwens uitgebreide discussies gehad over VLAM.We waren toen bijna tot conclusies gekomen. Toen werd het echter overgeheveld. Ik heb daar minister Gabriels onlangs nog vragen over gesteld. Blijkbaar is dat in een impasse blijven steken. Ik vind dat zeer jammer, zeker omdat ik de indruk heb dat vooral de streek- en hoeveproducten daarvan het slachtoffer zijn.
De voorzitter : Mevrouw Gardeyn heeft het woord.
Mevrouw Gisèle Gardeyn-Debever : Een van de grote problemen bij VLAM is het BTW-tarief van 21 percent dat van de producenten wordt afgehouden. Daardoor zullen er in de toekomst een aantal mensen afhaken. Dat is de ruimere achtergrond van de problemen. Daar moet dus ook eens aandacht aan worden besteed. Het is immers vooral daar dat het knelpunt zit.
De voorzitter : Mevrouw de minister, ik wil hier zelf nog enige zaken aan toevoegen. Ik sluit me graag aan bij deze interpellatie van de heer Maes. De verkoop van hoeve- en streekproducten is inderdaad heel belangrijk. Het houdt heel wat kansen in, zij het dat het natuurlijk wel een aparte niche is, zodat dit uiteraard niet de referentie kan vormen voor het gehele landbouwbeleid. Hoe dan ook bestaat de mogelijkheid om recht te doen aan de producent en het gezin van de producent. Het biedt tegelijk ook heel wat mogelijkheden voor het dichterbij brengen van de consument.
Op internet vind ik wel iets over deze aangelegenheid, maar toch niet echt heel veel. Ik stel me dan ook de volgende vraag. Waar moet een producent of boer of tuinder beginnen als hij de beslissing neemt om ook hoeveproducten te verkopen? Ik stel vast dat degenen die ermee begonnen zijn, toch hard hebben moeten knokken om iets kwaliteitsvols en duurzaams te kunnen opzetten. Mevrouw de minister, het is misschien toevallig dat in het tijdschrift Buitenkansen van uw administratie van deze maand net een artikel staat over 'van geitenkaas tot kriekenjenever'. Ook hier blijkt dat er een lange en moeilijke opstart is.
De vraag van de heer Maes is dan ook zeer relevant. Wat kunnen we doen opdat die opstart zou gebeuren met meer kansen op succes en op een duurzame ontwikkeling? In het vermelde artikel heb ik bijvoorbeeld gelezen dat de betrokkenen stages hebben gevolgd bij Nederlandse collega's. Is zoiets mogelijk bij ons? Wat is het kader voor landbouwers en producenten en voor de verkoop van producten op de hoeve? Waar kunnen ze terecht met hun vragen? Ik neem aan dat ze voor veel vragen wel bij de landbouworganisaties terecht kunnen, maar het zou toch goed zijn dat daar ook een aanvulling op zou bestaan. Bestaat daarvoor een cel of een steunpunt in uw administratie? Wordt dit gepland als steeds meer landbouwers deze keuze maken?
Ik heb ook nog een andere vraag. Op Europees niveau bestaat er een regelgeving over de beschermde oorsprongsbenaming en de beschermde geografische aanduiding 'gegarandeerde traditionele specialiteit'. Hoe staan wij daartegenover? Is dat voor u het aangepaste kader waarin we er verder over moeten discussiëren, of niet?
Wat is ten slotte uw mening over een eigen statuut voor zelfverwerkers? Bent u daar voorstander van? Moeten ze ook andere producten uit de regio kunnen verkopen?
Minister Dua heeft het woord.
Minister Vera Dua : Mevrouw de voorzitter, dames en heren, ik wens alle leden van de commissie een gelukkig 2003.
Voor het onderwerp van deze interpellatie verwijs ik naar de beleidsbrief Landbouw 2003 waarin duurzame landbouw centraal staat en diversificatie een belangrijke rol speelt. De beleidsbrief is opgemaakt op basis van een visietekst 'Elementen voor een toekomstvisie met betrekking tot duurzame land- en tuinbouw in Vlaanderen'.
De eindconclusie is dat Vlaanderen twee verschillende wegen kan inslaan inzake duurzaamheid. Enerzijds kan duurzaamheid worden nagestreefd door samenwerking tussen bedrijven onderling op verschillende niveau's, anderzijds kan worden gestreefd naar duurzaamheid op bedrijfsniveau. Voor alle duidelijkheid : duurzaamheid slaat ook op economische duurzaamheid. Kiezen bedrijven voor deze laatste optie, dan zijn ze dikwijls aangewezen op het organiseren van bijkomende activiteiten om competitief te blijven. Ze moeten de weg inslaan van diversificatie. Het lokaal vermarkten van hoeve- en/of streekproducten is hierbij een typisch voorbeeld. Uit de praktijk blijkt dat een aantal bedrijven daardoor meerinkomsten genereert die de leefbaarheid en overlevingskansen verhogen.
Een belangrijk aandachtspunt bij de ontwikkeling van hoeve- en streekproducten is de zorg voor voedselveiligheid en andere kwaliteitsaspecten. In dat verband moeten we tot certificerings- en controlesystemen komen die voldoende garanties bieden aan de consument, maar qua verplichtingen voor de producent redelijk en economisch aanvaardbaar blijven. Enkel op die manier kan het gezamenlijk of individueel vermarkten van hoeveproducten een vorm van diversificatie zijn die voor de bedrijven mogelijkheid geeft om op een duurzame manier het bedrijfsinkomen te verhogen. Het is de bedoeling om dit thema ook ter sprake te brengen tijdens onze contacten met het Federaal Voedselagentschap. We willen dit evenwicht beter uitwerken, maar dit is een federale bevoegdheid.
Op Vlaams niveau probeer ik een kwaliteitsbeleid te ontwikkelen dat verder gaat dan enkel voedselveiligheid. Het is de bedoeling om een reglementering op te maken om de term 'hoeveproduct' te labelen. Om inzicht te krijgen op de markt van hoeve- en streekproducten in Vlaanderen heb ik vorig jaar twee overheidsopdrachten uitgeschreven. Een eerste opdracht ging over inventarisatie van hoeveproducten en is uitgewerkt door het Vlaams Agrarisch Centrum. De inventarisatie van streekproducten werd uitgewerkt door de Katholieke Universiteit van Leuven. Beide opdrachten zijn zo goed als afgerond en zullen nog dit jaar worden opgeleverd.
Tijdens diverse contacten met de sector kwam ook herhaaldelijk en duidelijk naar voren dat producenten van hoeve- en streekproducten een dringende nood hebben aan individuele ondersteuning en begeleiding op diverse vlakken om het productieproces te optimaliseren, de kwaliteit te verbeteren, de bedrijfsrendabiliteit te verhogen en een weg te vinden in de wirwar van regelgeving. Door het uitwerken van kwaliteitsnormen en het opzetten van een controlesysteem -al dan niet gekoppeld aan het invoeren van een kwaliteitslabel -kan de consument ervan overtuigd worden dat kwalitatief hoogstaande producten worden aangeboden.
Om hiertoe een eerste aanzet te geven heb ik de administratie Land- en Tuinbouw de opdracht gegeven een oproep te lanceren om projecten ter bevordering van kwaliteitsvolle hoeve- en/of streekproducten in Vlaanderen voor de periode 2002- 2004 in te dienen inzake drie thema´. De dossiers konden worden ingediend tot eind september. Een eerste thema is het oprichten van een steunpunt om potentiële en reeds gevestigde producenten van hoeve- en/of streekproducten individueel bij te staan met informatie op het vlak van de vigerende regelgeving, de optimale productiewijze, kwaliteitsverbetering, arbeidsbehoefte en commercialisatie.
Een tweede thema is het uitwerken van kwaliteitsnormen voor hoeve- of streekproducten en het opzetten van een controlesysteem, gekoppeld aan het invoeren van een kwaliteitslabel. Een derde thema was het opmaken van een informatiebrochure met als inhoud de regelgeving in verband met de verkoop van hoeve- of streekproducten.
Na onze oproep werden in totaal dertien projectvoorstellen ingediend, zowel door landbouworganisaties als universiteiten, studiebureaus en dergelijke. De selectieprocedure bevindt zich nu in een eindfase, zodat men weldra kan beginnen met de uitwerking van de projecten. Deze projecten passen in hoofdstuk negen van het plattelandsontwikkelingsprogramma, onder de titel 'steun voor de afzet van kwaliteitslandbouwproducten´ Omdat wij dat kunnen indienen in het kader van het POP, kunnen we rekenen op een cofinanciering door Europa van 50 percent.
Eveneens in het kader van het Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling werden in het verleden verschillende demonstratieprojecten gefinancierd, die land- en tuinbouwers de mogelijkheid gaven om kennis en ervaring op te doen bij bedrijven die reeds actief waren als producent van hoeveproducten. Er zijn dus reeds voorbeeldbedrijven waar collega's op bezoek kunnen gaan om de aanpak te bekijken. Dat schijnt heel nuttig te zijn.
Tot slot wil ik er nog op wijzen dat landbouwers die bedrijfsinvesteringen doen die specifiek betrekking hebben op de verwerking en commercialisering van hoeveproducten, daarvoor VLIF-steun van 40 percent ontvangen. Zij kennen dus het hoogste subsidieniveau bij het VLIF. We merken dat er heel wat mensen zijn die van die gelegenheid gebruikmaken om de omschakeling in hun bedrijf financieel meer haalbaar te maken.
De problematiek van de ruimtelijke ordening is niet zo simpel. Het is soms zo dat producenten die een stedenbouwkundige vergunning vragen voor het uitbaten van een hoevewinkel in agrarisch gebied, problemen krijgen. Dit probleem hangt samen met het feit dat de Arohm van oordeel is dat een handelsactiviteit niet past in agrarisch gebied. Dat is natuurlijk een heel strikte interpretatie van de wetgeving. Als de producent enkel eigen producten rechtstreeks aan de consument aanbiedt, is er geen probleem. Ook de Arohm maakt daar geen probleem van. Wel is er een probleem als de producent ook producten van collega´ aanbiedt of zelfs producten importeert. Hij zou dan namelijk een echte winkel kunnen uitbouwen.
Ik ga ermee akkoord dat er een grens moet worden getrokken, want anders staat er misschien opeens een supermarkt zonder dat men het in de gaten had. Zowel de ALT-afdeling VLIF als de afdeling Land van Aminal lossen het probleem op door te stellen dat minstens 75 percent van de producten afkomstig moet zijn van het bedrijf om als hoeveproducent te worden beschouwd en om dus volledig thuis te horen in een agrarisch gebied. Ondertussen werd mij echter gesignaleerd dat de Arohm dit niet steeds op dezelfde manier interpreteert. Ik zal dan ook het nodige doen om ervoor te zorgen dat de richtlijnen die wij intern gebruiken, ook worden overgenomen door de diensten van Ruimtelijke Ordening. De bestaande regelgeving is niet altijd aangepast aan dergelijke specifieke gevallen. We moeten dan zelf proberen om flexibel te zijn en een oplossing te vinden, maar natuurlijk zonder in te gaan tegen de geest van de regelgeving.
Er werd ook gesproken over VLAM, dat zoals gezegd onder de bevoegdheid van minister Gabriels valt. Als hij daarover een vraag krijgt, zal hij daar zeker op antwoorden. Ik kan enkel zeggen dat ik, op het moment dat ik nog bevoegd was voor VLAM, enorm veel belang hechtte aan streek- en hoeveproducten en aan biologische landbouw. Daar doet zich een heel speciale situatie voor. Andere sectoren financieren hun 'propaganda' namelijk gedeeltelijk op basis van de inbreng van de producenten, maar voor de genoemde sectoren is dat natuurlijk niet zo simpel. Oorspronkelijk was daarvoor voorzien in een externe financiering vanuit de Vlaamse overheid, maar misschien is het wel nuttig als ik hierover overleg met minister Gabriels. Ik denk namelijk dat VLAM een heel belangrijke rol kan spelen om ook bij de consument het begrip 'hoeveproduct' ingang te doen vinden en hem erop te wijzen dat deze producten veel voordelen hebben, zowel op economisch als op ecologisch vlak. Ik kan enkel herhalen dat deze problematiek voor mij ontzettend belangrijk is, ook in het kader van VLAM.
De voorzitter : De heer Maes heeft het woord.
De heer Jacky Maes : Ik dank de minister voor haar uitgebreide antwoord. Ik stel vast dat er wel degelijk inspanningen worden geleverd om de hoeveproducten te ondersteunen. Ik heb echter de indruk dat die ondersteuning niet altijd terechtkomt bij de landbouwer zelf en dat er nog te veel zaken zijn die de landbouwer niet weet. Ik kan me niet voorstellen dat de landbouwers die op de sympathieke boerenmarkt in Diksmuide staan, enkel door het aanbieden van hun hoeveproducten kunnen overleven.
Aan de andere kant zijn er dan de 'gesofisticeerde' hoevewinkels, die naast hun eigen producten bijvoorbeeld ook kiwi's uit Nieuw-Zeeland verkopen. Dat brengt natuurlijk commotie teweeg bij de andere middenstanders. Het zou nuttig zijn dat er een lijn wordt getrokken tussen wat kan en wat niet kan. Zolang deze zaak blijft duren, gaat men steeds verder, met alle gevolgen van dien.
De situatie is een beetje vergelijkbaar met die in het hoevetoerisme, waarbij men zeker moet zijn dat de hoofdactiviteit nog steeds bestaat uit landbouw en dat de andere activiteiten slechts bijkomstig zijn. Men kan natuurlijk geen hoeveproducten produceren als men enkel in de winkel staat, dat is de logica zelve.
Ik denk dat het nuttig kan zijn om over VLAM een parlementaire vraag te stellen aan minister Gabriels, met de bedenking dat het misschien beter zou zijn dat VLAM onder de bevoegdheid van de minister van Landbouw en Visserij komt. Het gaat namelijk niet alleen over streekproducten uit de landbouw, maar ook over visserij. Dat zou een pluspunt zijn, zowel voor de landbouw als voor de visserij.
Minister Vera Dua : Wat dat laatste betreft, wil ik nog ter informatie meegeven dat het in het kader van beter bestuurlijk beleid wel de bedoeling is om de promotie en het landbouwdepartement bij elkaar te brengen. Tussen haakjes : tijdens de vorige legislatuur viel VLAM ook niet onder Landbouw.
Ook in het verleden bestond er discussie over de bevoegdheid over VLAM.Vele argumenten pleiten voor de bevoegdheid van Landbouw, andere voor die van Economie of Buitenlands Beleid. Het is altijd een beetje zoeken naar de beste afweging. Ik kan enkel -nogmaals -benadrukken dat er inderdaad duidelijkheid moet worden gecreëerd en dat een hoevewinkel niet mag uitgroeien tot een supermarkt. Aan de andere kant mag het kleinschalige aspect van een en ander ook niet worden misbruikt om te beweren dat er geen kwaliteit moet worden geleverd.
We moeten de zaken dus echt goed aflijnen. De eerste sympathie die iedereen heeft voor dergelijke activiteiten, is natuurlijk heel goed. Naarmate men er meer mee bezig is, blijkt het echter toch niet zo eenvoudig te zijn. Het is dus goed dat de overheid in haar beleid bepaalde lijnen uitzet. Daarom hebben we diverse projecten opgestart.
De voorzitter : De heer Van Looy heeft het woord.
De heer Jef Van Looy : Ik wil toch even ingaan op de kiwi's waar de heer Maes het over had. We moeten voorzichtig zijn. Enkele jaren geleden hebben we een biologisch melkveebedrijf in Schilde bezocht dat kaas maakte. Daarnaast teelde het ook aardappelen op een biologische wijze. Die mensen hadden een volledige schuur omgevormd tot winkel waar ze aardappelen, melk en kaas van het bedrijf verkochten. Verder was daar echter ook een volledig gamma van groenten uit Zuid-Spanje en Italië te vinden. Als we dit wegnemen, moeten die mensen hun winkel sluiten. Voor zulke zaken moeten we echt een mogelijkheid laten. We moeten een en ander dus iets ruimer zien. Dat geldt trouwens niet alleen voor de biologische teelt.
De heer Jacky Maes : Ik verzet me niet tegen de mogelijkheid dat er meer dan enkel de hoeveproducten te koop zouden zijn. Aan de andere kant moeten we er echter voor zorgen dat de zaken die worden opgestart niet in het verdomhoekje geraken omdat er een overvloedig aanbod is van producten die niets te maken hebben met de hoeve.
De voorzitter : Mevrouw de minister, er zal dus worden getracht een betere omschrijving op te stellen van wat er wel en van wat er niet bij hoort, ook al moet een en ander natuurlijk wel altijd nog soepel kunnen worden toegepast. Het zou nuttig zijn dat u ons laat weten wanneer er voor die drie projecten een beslissing is. Dat geeft ons de kans om daar verder kennis mee te maken en de zaken op te volgen.
Het verheugt me ook dat u contact zult opnemen met minister Gabriels inzake VLAM. Het zou ook nuttig zijn indien er overleg zou plaatsvinden in het kader van toerisme. Voor de sector is het belangrijk dat u de zaken op elkaar kunt afstemmen.
Het incident is gesloten.