Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 14/11/2002
Vraag om uitleg van de heer Paul Wille tot mevrouw Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de interpretatie van het in 1999 gewijzigde Vlarem inzake rubriek 9.3 dieren en de gevolgen ervan voor de landbouw
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Wille tot mevrouw Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de interpretatie van het in 1999 gewijzigde Vlarem inzake rubriek 9.3 dieren en de gevolgen ervan voor de landbouw.
De heer Wille heeft het woord.
De heer Paul Wille : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, ik heb mijn oud stokpaardje inzake vergunningen nog eens van stal gehaald. We zijn het over de kern van het beleid fundamenteel eens met de minister. Op het terrein echter zijn een aantal interpretaties gangbaar die aanleiding geven tot problemen. Het betreft het probleem van de dierenstallen. In de loop van de tijd heeft zich op dat vlak een wijziging voorgedaan. In het vergunningsbesluit spreekt men van een stal voor of met een aantal dieren. Het is duidelijk dat het allemaal om dieren draait. In de praktijk echter is er meer ruimte voorhanden, waardoor sommige uitbaters meer dieren zouden kunnen stallen dan officieel mag en kan. De diensten van de minister weten dat.
De voorschriften over dierenwelzijn en quarantaine en dergelijke leiden er immers toe dat er in de praktijk altijd extra ruimte voorhanden is. Vanaf mei 1999 spreekt men van een 'stal voor x dieren'. Dat was geen probleem, tot op het ogenblik dat instellingen zoals de VLM dat op een problematische wijze hebben geïnterpreteerd. Dat gebeurt nu nogal restrictief, en dat is ten dele begrijpelijk. Men stelt dat er eigenlijk geen extra plaatsen mogen zijn, ook niet als die plaatsen niet door dieren worden ingenomen. Dat is een probleem. Men gaat ervan uit dat die toch worden gebruikt. De kern van de zaak is volgens mij dat niet het aantal plaatsen de milieuhinder veroorzaakt, maar wel de diersoort en het aantal dieren. De extra plaatsen zijn nodig voor een efficiënte uitbating, en de diensten weten dat ook.
In de varkenshouderij worden bijvoorbeeld nieuwe technieken aangewend, zoals het driewekenstelsel. Dat vereist echter extra plaatsen. Daarover moet duidelijkheid worden gecreëerd. Zou men het probleem niet kunnen oplossen door in de reglementering de formule 'stal met x plaatsen voor y dieren' in te schrijven? Daarbij moeten x en y niet gelijk zijn. Zo zijn verkeerde interpretaties uitgesloten. Men zou ook kunnen teruggrijpen naar het oude systeem, waarbij vergunningen werden afgeleverd voor een bepaald aantal dieren.
Verlengt men de bestaande vergunningen waarbij er meer plaatsen zijn dan in vergunde dieren is voorzien? Is het mogelijk om een verantwoord aantal extra plaatsen toe te voegen zonder dat het totale aantal vergunde dieren wordt verhoogd? Ik kan begrijpen dat men hierop niet onmiddellijk kan antwoorden. Zou het geen goed idee zijn om hierover ambtenaren en belanghebbenden rond de tafel te verzamelen? De minister zal me er niet van verdenken dat ik zo op een slinkse wijze de mestproductie wil verhogen. Ik wil hier een concreet probleem oplossen.
De voorzitter : De heer Van Looy heeft het woord.
De heer Jef Van Looy : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, er is inderdaad een probleem. De heer Wille heeft al gesproken over de quarantaineplaatsen die men moet vrijhouden voor zieke dieren. Die quarantaineplaatsen worden echter opgenomen in het totaal aantal te vergunnen plaatsen en dieren. Het gaat dikwijls nog verder. Als de boer of zijn architect in behoorlijk ruime stallen wil voorzien, dan maakt de Mestbank opmerkingen. Ook de grootte van de dieren speelt een rol. Een melkveehouder met 60 melkkoeien kan er op een bepaald ogenblik 55 maar ook wel eens 67 hebben. Dat aantal blijft nooit hetzelfde. Dat impliceert wel dat hij een vergunning voor een 70-tal dieren moet hebben.
De Raad van State heeft al meermaals gezegd dat het niet gaat over het aantal plaatsen maar over het aantal vergunde dieren. Aan dat laatste moet de veehouder zich houden. Waarom houdt men zich in de adviezen van de Mestbank bezig met pietluttigheden die met het houden van dieren niets te maken hebben? Als men vandaag beslist om de dieren een ruimer onderkomen te bezorgen, dan zegt de Mestbank dat dit niet kan. Dat gaat allemaal veel te ver.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, de vragen van de heer Wille en de heer Van Looy en hun bemerkingen zijn meer dan terecht. De sector heeft echter nog andere zorgen.
De voorzitter : Mijnheer De Meyer, mag ik u vragen punctuele vragen te stellen. We gaan hier niet opnieuw het mest- of nutriëntenhaltedebat voeren.
De heer Jos De Meyer : Het gaat over het Vlarem.
De voorzitter : Straks volgt nog de begrotingsbespreking. U moet geen misbruik maken van de situatie om de hele problematiek weer te behandelen. Ik geef u het woord maar ik zal ingrijpen als u te veel uitweidt.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de voorzitter, mijn vraag handelt over het Vlarem en over de aanpassingen die nu voorliggen en waaraan de ammoniakreductie wordt gekoppeld.
De voorzitter : Mijnheer De Meyer, over het Vlarem bestaat er een hele hoop literatuur. Mevrouw de minister, ik verspil tijd met de heer De Meyer terecht te wijzen. U hoeft niet te antwoorden op zijn vragen.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de voorzitter, als dat het geval is, dan wens ook ik mijn tijd niet te verspillen. U moet dan het Reglement wel voor iedereen op dezelfde manier toepassen.
De voorzitter : Minister Dua heeft het woord.
Minister Vera Dua : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, de vraag behelst een zeer technische en juridische materie. Ze is wel erg interessant. Mijn medewerkers en ikzelf hebben er gisterenavond nog tot vrij laat over gediscussieerd.
Mijn uitleg is voornamelijk technisch omdat ik niet wil dat er misvattingen ontstaan over de interpretatie.
De ARAB-indelingsrubrieken werden, wat dieren betreft, ten gronde gewijzigd door het koninklijk besluit van 17 september 1976. Daarbij werd de stalcapaciteit respectievelijk als volgt uitgedrukt : lijst B, rubriek 3.1, 'Gevogelte' -'inrichtingen... die meer dan x stuks hebben'. Hetzelfde systeem werd gebruikt voor 'Varkensstallen' -'installaties... die meer dan x gespeende dieren bevatten' en 'Zoogdieren' -'installaties... met meer dan x zoogdieren'. Bij de beoordeling van de aantallen dieren werd daarbij steeds uitgegaan van het maximum aantal dieren dat in de stallen kon worden gehouden.
In de Vlarem-indelingslijst die per 1 september 1991 in werking is getreden, werd de stalcapaciteit enigszins vergelijkbaar met de vroegere ARAB-formuleringen als volgt uitgedrukt : rubriek 9.3, 'Gevogelte' -'inrichtingen... met meer dan x stuks'. Dezelfde indeling werd gebruikt voor 'Varkens' -'installaties... met meer dan x zeugen, beren en/of gebruiksvarkens ouder dan 10 weken' en 'Inheemse grote zoogdieren' -'installaties... met meer dan x gespeende dieren'.
Mijnheer Wille, het klopt dat ingevolge de wijziging van de indelingsrubriek door het besluit van de Vlaamse regering van 12 januari 1999, sedert 1 mei 1999 inderdaad bij de indelingsrubrieken wordt gesproken over 'plaatsen voor x dieren'. Met de nieuwe formulering werd geen andere benadering beoogd, maar werd gewoon overgegaan tot een letterlijke aanpassing, conform de EG-richtlijn van 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging.
Deze wijziging van indelingsrubriek heeft geen nieuwe benadering van de vergunningsplicht met zich meegebracht. Net zoals vroeger is het maximum aantal dieren het indelingscriterium. Er wordt bij de beoordeling van vergunningsaanvragen rekening gehouden met een eventueel nodige en aanvaardbare leegstand. Ik hecht veel belang aan het dierenwelzijn. Aanvragen tot modernisering van stallen, om de huisvesting comfortabeler te maken, moeten dan ook in aanmerking kunnen komen voor aktename of vergunning, indien de bezettingsgraad binnen aanvaardbare perken blijft.
Bij groepshuisvesting is de bezettingsgraad aanvaardbaar binnen een bepaald interval, dat varieert per diersoort en staltechniek. Er is dus een beoordeling per geval. Die is ook nodig. Het doel is de gevallen waarin een te geringe bezettingsgraad of teveel extra plaatsen voor sanitaire leegstand, ziekenboeg, enzovoort, worden aangevraagd, te weigeren. In die gevallen is de kans immers te groot dat het aantal vergunde dieren wordt overschreden.
Het klopt dat er in meerdere dossiers discussie is over de beoordeling hiervan en dat de adviezen van de adviesverlenende instanties kunnen verschillen. Dat komt echter doordat voor de bezettingsgraad geen vaste norm geldt, en dat er dus steeds per geval wordt geoordeeld.
Ik wil ook benadrukken dat wat de milieuvergunningsplicht betreft, met de hoger geciteerde rubriekformuleringen zowel onder de vroegere ARAB-reglementering als onder het huidige Vlarem, steeds de maximumcapaciteit werd en wordt geviseerd en niet de reële noch de gemiddelde bezetting. Het gaat om een zeer klassieke benadering die we ook in andere gevallen hanteren, zoals bijvoorbeeld bij de opslag van benzine in een houder van 10.000 liter. Ook al zal er wellicht meerdere maanden van het jaar slechts 5.000 liter of minder in deze houder zijn opgeslagen, toch wordt bij de risicobeoordeling steeds uitgegaan van de maximum opslagcapaciteit van 10.000 liter. Op basis daarvan wordt de vergunning verleend.
De enige correcte interpretatie blijft onverminderd de beschikbare stalcapaciteit. Wanneer in boxen is voorzien, is dit vrij gemakkelijk controleerbaar. Voor loopstallen zijn de dierenwelzijnscriteria kenmerkend. Ingevolge verstrengde dierenwelzijnscriteria kan een ruimtelijke vergroting van een oude stal noodzakelijk zijn voor het handhaven van dezelfde stalcapaciteit. Het is echter onaanvaardbaar dat voor x vergunde boxen nog eens ongeveer eenzelfde aantal boxen noodzakelijk werd geacht voor een 'ziekenboeg' en dan nog eens eenzelfde aantal voor een 'transitafdeling', zodat de voorziene stalcapaciteit de facto, een factor drie hoger zou liggen dan het beoogde aantal dat in de vergunning wordt aangevraagd.
Zoals dat in het verleden ook het geval was, zal de exploitant er rekening mee moeten houden dat een maximum stalbezetting in de praktijk bijna nooit een heel jaar lang dag in dag uit kan worden aangehouden. Het is met andere woorden meestal zo dat het gemiddeld aantal gehouden dieren over een jaar lager is dan de vergunde stalcapaciteit.
In de mate dat bestaande stallen een grotere capaciteit hebben dan het aantal vergunde dieren, mag deze meercapaciteit niet worden benut voor het houden van dieren, ook niet voor zieke dieren noch voor het in transit plaatsen van dieren die zullen worden afgevoerd. Dat is een cruciale bepaling. Het uitbreiden van het aantal dierenplaatsen, hetzij in een bestaande stal, hetzij in een nieuwe stal, kan enkel nadat de daarvoor vereiste milieuvergunning werd bekomen.
Bij deze problematiek wordt een geval-per-geval-benadering gehanteerd. Ik acht het dan ook niet nodig om nog een keer met alle diensten rond de tafel te gaan zitten om te zien hoe de zaak moet worden beoordeeld of om nieuwe criteria in te voeren. Wel is het nuttig om problemen te signaleren bij het Technisch Overleg Milieuregeling, TOM, zodat de diverse administraties duidelijke afspraken kunnen maken. Bijvoorbeeld via een omzendbrief kan aan iedereen duidelijk worden gemaakt welke de juiste interpretatie is van de wetgeving. Over de interpretatie is er geen discussie, maar misschien zijn terzake richtlijnen nodig en uitleg over de incorporatie ervan in de adviezen.
Mijnheer Van Looy, het gaat dus niet op dat een landbouwer die een vergunning aanvraagt voor een stal met 2.000 plaatsen, beweert dat hij maar 1.000 dieren zal houden en dat de overige plaatsen nodig zijn voor zieke dieren. De aantallen moeten beter worden afgestemd op de realiteit, al is er altijd een speling mogelijk. (Opmerkingen van de heer Jef Van Looy)
De voorzitter : De heer Wille heeft het woord.
De heer Paul Wille : Mevrouw de minister, ik had liever gehoord dat alles zou blijven zoals vroeger, toen het aantal dieren de basis vormde. Dat antwoord zou beter hebben aangesloten bij mijn bezorgdheid. Uw antwoord over de specifieke gevallen en interpretaties is restrictief. Ik had me eerlijk gezegd aan niets anders verwacht. Het onderzoek geval per geval is een manier die het restrictieve karakter beklemtoont. Ik zou veel liever hebben gehad dat via richtlijnen werd gewerkt. Zo zouden de sector en de individuele bedrijven weten waar ze aan toe zijn. Ik ga ervan uit dat deze vraag en uw antwoord goed zullen worden bestudeerd door de sector en aanleiding zullen geven tot het oplossen van een aantal problemen. Ik kan dus tevreden zijn met uw antwoord, mevrouw de minister.
De voorzitter : Het incident is gesloten.