Plenaire Vergadering van 22/10/2002
Interpellatie van de heer Karim Van Overmeire tot de heer Jaak Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over het standpunt van de Vlaamse regering ten aanzien van de uitbreiding van de Europese Unie
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Van Overmeire tot de heer Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlands Beleid, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over het standpunt van de Vlaamse regering ten aanzien van de uitbreiding van de Europese Unie.
De heer Van Overmeire heeft het woord.
De heer Karim Van Overmeire : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de toetreding van de kandidaat-lidstaten wordt beheerst door twee principes. Het principe van de 'conditionaliteit' stelt dat een lidstaat slechts mag toetreden wanneer zij aan een reeks strenge politieke, economische, wetgevende en bestuurlijke eisen voldoet. Het differentiatieprincipe stelt dat elke lidstaat op haar eigen merites moet worden beoordeeld. Uiteindelijk moeten de huidige lidstaten de politieke beslissing nemen maar het is de Europese Commissie die de facto de onderhandelingen voert en jaarlijkse voortgangsrapporten opstelt.
De positie van Vlaanderen ontbreekt in het hele verhaal. Ik heb de indruk dat de Vlaamse regering het debat overlaat aan de Belgische federale regering en aan het Europese niveau en voor heel deze problematiek weinig interesse toont. Niettemin zullen de gevolgen van de toetreding wel degelijk merkbaar zijn in Vlaanderen en invloed hebben op materies die behoren tot de bevoegdheid van de Vlaamse regering zoals bijvoorbeeld landbouw, export, delokalisatie, werkgelegenheid et cetera. Daarom zou Vlaanderen, als belangrijkste component binnen die Belgische federatie, het uitbreidingsdossier met buitengewone belangstelling moeten volgen.
Ik heb indertijd aan de minister een schriftelijke vraag gesteld over het standpunt van de Vlaamse regering. Uit zijn antwoord bleek dat de Vlaamse regering geen voornemen had om zelf bijkomende of specifieke eisen aan de kandidaatlanden op te leggen. Dat leek me een valabel standpunt zolang er geen afbreuk wordt gedaan aan de principes van 'conditionaliteit' en differentiatie. Vandaag hebben we echter te maken met een soort big-bangscenario waarbij die principes ten dele aan de kant worden geschoven en waarbij men kiest voor een gelijktijdige toetreding van 10 kandidaat-lidstaten wellicht begin 2004.
Wie de zaak volgt, kan vermoeden dat de werkelijke situatie soms al te rooskleurig wordt voorgesteld in de evaluatierapporten van de Commissie. De journalist Bernard Bulcke zegt in De Standaard onder meer dat wie het rapport goed leest alleen maar kan besluiten dat de Commissie eigenlijk toegeeft dat de kandidaatlanden niet klaar zijn. Een aantal belangrijke dossiers zijn nog helemaal niet afgerond zoals bijvoorbeeld over de staatssteun aan de staalindustrie in een aantal voormalige Oostbloklanden.
Er is al lang geen sprake meer van het idee dat oorspronkelijk was gelanceerd om een grondig rapport te laten opstellen door onafhankelijke deskundigen waarbij de kosten van toetreding vergeleken worden met de kosten van niet-toetreding. De principes van 'conditionaliteit' en differentiatie worden dus verlaten. Europa kiest voor een strategie waarbij de 10 kandidaat-lidstaten dit jaar de onderhandelingen moeten afronden, in 2003 de toetredingsverdragen moeten ondertekenen en in 2004 effectief moeten toetreden zodat ze kunnen deelnemen aan de Europese verkiezingen.
Onze fractie is principieel en onverkort voorstander van de toetreding van de huidige 10 kandidaat lidstaten tot de Europese Unie. Ik denk dat we die landen de kans moeten geven om volwaardig lid te worden. Met het communistisch verleden in het achterhoofd hebben we misschien zelfs een zekere ereschuld ten opzichte van die landen.
De vraag is of het verstandig is om die toetreding te forceren. Betekent het lidmaatschap als dusdanig wel een meerwaarde? Wat telt is immers de levenskwaliteit van de mensen in die landen. Het lidmaatschap zal hierop weinig invloed uitoefenen. Wat telt is de uitbouw van een stabiele rechtsstaat, de uitbouw van een sociaal en ecologisch gecorrigeerde markteconomie. Daarover gaat het uiteindelijk. Wij vrezen dat overhaaste toetreding zowel in de huidige lidstaten als bij de toetreders tot grote problemen zal leiden.
Wij staan niet alleen met die kritische beschouwing. Wie de pers een beetje volgt, weet dat er vanuit verschillende en zelfs onverwachte hoeken een aantal kritische kanttekeningen zijn gemaakt. De mooiste uitspraak komt volgens mij van het Nederlandse Europarlementslid mevrouw Van der Laan. Zij stelt dat de Europese Unie en de kandidaatlanden net als een verloofd stel zijn dat al jarenlang samenwoont en besloten heeft om binnen enkele jaren te trouwen. Tijdens het samenwonen zijn vragen en irritaties naar boven gekomen, maar de aanstaande echtelieden lossen dit niet op. Ze proberen een gezamenlijk geluk af te dwingen door geforceerd een trouwdatum vast te stellen.
We zitten met dit gevoel want het lidmaatschap van die Europese Unie is uiteindelijk niet vrijblijvend. Een staat die lid wordt van de Europese Unie offert voor een groot deel haar financiële en monetaire autonomie op. Op allerlei andere terreinen wordt de bewegingsvrijheid van die lidstaten sterk beknot. Het hele systeem kan echter slechts overeind blijven wanneer de landen zowel de politieke wil als de structuren bezitten om zich aan de afgesproken dwingende economische en begrotingsregels te houden.
Ik wil even de bevoegdheden van het Vlaams Parlement overschrijden. Ik vraag me af of wij binnen anderhalf jaar wel samen met een land als Slovakije kunnen spreken over gemeenschappelijk asielbeleid wanneer wij vandaag nog asielzoekers uit Slovakije als ontvankelijk verklaren. Ik vraag me af hoe het zit met de gemeenschappelijke buitengrenzen. We mogen wel voldoende vertrouwen hebben in de Duitse en de Oostenrijkse grensbewaking, maar kunnen we ook voldoende vertrouwen hebben in de grensbewaking van Polen of Litouwen? Nu verhoudt het inkomensverschil zich aan beide zijden van de Duits-Poolse grens van 2,5 tot 1. Aan de grens tussen Polen en Wit-Rusland zal dat echter 4 tot 1 zijn. Hoe meer die grens naar het oosten opschuift, hoe groter het spanningsveld wordt.
Ook commissievoorzitter Prodi zegt luidop dat bijna alle kandidaat-lidstaten worstelen met problemen als corruptie, mensenhandel, prostitutie, maar volgens mij ook en vooral met een gebrek aan mensen en middelen om de Europese wetgeving in nationale wetten om te zetten. Het gaat met andere woorden grotendeels over de kwaliteit van het bestuur in de landen die willen toetreden. De Commissie erkent dat probleem en is nu een soort van specifiek toezicht aan het uitwerken, waarbij de kandidaat-lidstaten voor een bepaalde periode bijna onder voogdij komen van die Europese Unie.
Mijnheer de minister, collega's, ik denk dat de hele uitbreiding steeds meer wegheeft van een sprong in het onbekende en van pure improvisatie. Dit kan er enkel toe leiden dat de EU vrij snel na de toetreding van die 10 kandidaat-lidstaten geblokkeerd zal raken. De vraag is uiteraard hoe die blokkering zal worden opgelost. Mijn vrees is dat een consortium van grote landen de zaak naar zich toe zal trekken of dat de Europese instellingen meer macht zullen krijgen.
Ik wil er evenwel op wijzen dat de vrees in bepaalde kandidaat-lidstaten al bestaat dat ze de voogdij van Moskou misschien voor de voogdij van Brussel inruilen. Veel van die landen hopen uit een EU-lidmaatschap voordeel te halen. De federalistische idee, zoals die zich in West-Europa heeft ontwikkeld, is in die landen evenwel in mindere mate aanwezig. Een citaat van de Letse president Freiberge geeft de geestesgesteldheid in die landen mooi weer : 'The European Union is and remains an organisation of and between states. We have had to fight far too hard for our own nation state to want to dispense with it now.'
Wat de publieke opinie betreft, toont de zogenaamde Eurobarometer duidelijk aan dat het enthousiasme voor de uitbreiding in West- of in Oost-Europa niet bijzonder groot is. In Frankrijk zijn er meer tegen- dan voorstanders van de uitbreiding. In Estland is slechts 39 percent van de bevolking voor de toetreding. In Malta is dit 40 percent en in Letland 47 percent. Dit bewijst dat er, naast het grote enthousiasme in bepaalde landen, ook heel wat kritische geluiden te horen zijn.
Mijns inziens zijn er voldoende redenen om voor een voorzichtiger en meer gefaseerde aanpak te pleiten. Ik hoop dat Vlaanderen zich eindelijk in dit debat zal mengen. We mogen dit niet zomaar aan de federale regering en aan minister Michel overlaten. We moeten eens nagaan wat de gevolgen van de uitbreiding voor Vlaanderen zullen zijn. Als we bepaalde zaken willen trachten bij te sturen, moet dit via een omweg langs het federale niveau gebeuren. Dit is echter geen reden om hier nog twee of vijf jaar mee te wachten. Ik zou de minister dan ook een aantal concrete vragen willen stellen.
De Waalse minister van Economie heeft een groep deskundigen de opdracht gegeven om een studie over de voor- en nadelen van de uitbreiding voor Wallonië te maken. Heeft de Vlaamse overheid al een dergelijk initiatief genomen? Mij lijkt dit alleszins een daad van goed bestuur.
Wat is het standpunt van de Vlaamse regering over het hele concept van deze big-banguitbreiding met tien lidstaten? Waarom wordt de uitbreiding zo haastig doorgevoerd? Waarom komt er geen gefaseerde uitbreiding? Een gefaseerde uitbreiding zou nochtans heel wat voordelen bieden. We zouden de zaken wat voorzichtiger kunnen aanpakken. De problemen zouden veel overzichtelijker zijn.
Heeft er enig overleg tussen de Vlaamse regering en de federale regering plaatsgevonden? Op 16 oktober 2002 heeft de Belgische regering hierover vergaderd. De Belgische regering heeft toen besloten om geen echte voorwaarden te stellen. Is de Vlaamse regering bij het totstandkomen van dit standpunt betrokken?
Welke gevolgen zal de uitbreiding op de Vlaamse economie en tewerkstelling hebben? Wat zouden de gevolgen zijn indien de uitbreiding toch niet zou doorgaan? Een vergelijking tussen deze beide mogelijkheden lijkt me bijzonder interessant.
Meent de Vlaamse regering dat de EU efficiënt zal functioneren binnen het in Nice uitgetekend kader? Zal de EU voldoende slagkracht hebben?
Wat zal de totale kostprijs van de uitbreiding zijn? In de pers circuleren in dit verband zeer verschillende cijfers. Sommigen hebben het over 40 miljard euro. Anderen maken gewag van 4.000 frank of van 1.000 frank per inwoner. Nog andere bronnen spreken over 0,08 of over 0,15 percent van het gezamenlijk BNP. Ik ben van mening dat de Vlaamse volksvertegenwoordigers hierover meer informatie moeten krijgen. Hoewel het hier om een relatief beperkt bedrag gaat, wil ik er toch even op wijzen dat de Amerikaanse steun in het Marshallplan 15 keer groter was en dat de West-Duitse steun aan de voormalige DDR 10 keer groter was. Bovendien is de Vlaamse steun aan Wallonië 12 tot 25 keer groter dan de steun aan de kandidaat-lidstaten waarin nu wordt voorzien.
Als ik het debat in de pers goed heb gevolgd, wordt de discussie over de kostprijs van de uitbreiding eigenlijk vervalst. We mogen ons niet blindstaren op de eerste jaren na de toetreding. Er zijn twee goede redenen om te veronderstellen dat de kosten na enkele jaren wellicht zullen stijgen. De eerste reden betreft de structurele steun. Hierbij wordt een plafond van 4 percent van het BNP gehanteerd. Als een land lid wordt van de EU, zal dit BNP wellicht stijgen. Dit betekent uiteraard dat ook het plafond van de structurele steun zal stijgen. De tweede reden betreft het landbouwbeleid.
Hoewel aanvankelijk in een overgangsfase wordt voorzien, zullen de landbouwers in de nieuwe lidstaten in 2013 dezelfde rechten en dezelfde behandeling krijgen als de landbouwers in West-Europa. Bovendien zal de steun aan Bulgarije en aan Roemenië worden opgevoerd. Aangezien we hier momenteel weinig zicht op hebben, zou het Vlaams Parlement hierover wat bijkomende uitleg moeten krijgen.
Hoe zal het systeem van toezicht en van volmachten waarvoor de Europese Commissie pleit in de praktijk werken? Wat moeten we ons hierbij voorstellen? Heeft de Vlaamse regering dit bestudeerd? Is het werkelijk niet nodig om bijkomende, specifieke eisen aan het dossier toe te voegen? Tenslotte hebben een aantal andere lidstaten dit wel gedaan.
Welke invloed zal de uitbreiding op de Vlaamse landbouw uitoefenen? Zal de grotere concurrentie de Vlaamse landbouw in de problemen brengen? Hoe zit het met de mogelijkheid voor Vlaamse landbouwers om in Midden- en Oost-Europa gronden aan te kopen? Welk standpunt hebben de andere lidstaten in dit verband ingenomen?
We mogen verwachten dat de steun aan de arme regio's grosso modo van Zuid- naar Oost-Europa zal verschuiven. Ik veronderstel echter dat dit ook voor Vlaanderen bepaalde gevolgen zal hebben. Wat is de visie van de minister op deze verschuiving?
Zullen de buitengrenzen van de EU voldoende worden gecontroleerd? Ik denk in dit verband niet enkel aan illegale immigratie, maar ook aan de smokkel van goederen. De buitengrenzen zullen op heel andere plaatsen komen te liggen. Kaliningrad, de grens tussen Polen en Wit-Rusland en de grens tussen Polen en Oekraïne zijn heel andere grenzen dan de grens tussen Duitsland en Polen of de grens tussen Oostenrijk en Hongarije.
Wat is het standpunt van de Vlaamse regering over de mogelijke toetreding van Bulgarije en Roemenië in 2007. Wie die landen heeft bezocht, zal moeten toegeven dat ze binnen 5 of 6 jaar onmogelijk klaar kunnen zijn om volwaardige leden van de EU te worden.
Turkije ligt nog iets verder. Het moment is aangebroken om over het mogelijk lidmaatschap van Turkije de nodige duidelijkheid te verschaffen. We weten dat de Amerikaanse regering op dit vlak heel wat druk uitoefent. Willen we echter een EU die aan Syrië of aan Irak grenst? Willen we dat Turkije de grootste lidstaat van de EU wordt?
De minister zal wellicht zeggen dat dit geen Vlaamse zaak is. Ik ben er evenwel van overtuigd dat de gevolgen van de toetreding van Turkije ook in Vlaanderen voelbaar zouden zijn. Het standpunt van mijn fractie hierover is bekend. Turkije kan geen lid van de EU worden. De toetreding van Turkije zou trouwens een ongezien feit zijn. Een kandidaat-lidstaat die het grondgebied van een lidstaat, namelijk Cyprus, militair bezet, kan ons inziens geen lid van de EU worden.
Ik weet dat ik hier heel wat vragen heb gesteld. Het betreft hier evenwel een belangrijk dossier. Vlaanderen mag niet de vergissing maken om deze kwestie enkel op het Belgisch en het Europees niveau te laten behandelen. Alle Vlaamse volksvertegenwoordigers hebben de plicht om dit dossier met buitengewone belangstelling op te volgen.
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Mijnheer de voorzitter, ik zou even willen inpikken op enkele uitspraken van de vorige spreker.
De heer Van Overmeire heeft daarnet verklaard dat de kandidaat-lidstaten niet in staat zijn om de Europese regelgeving na te leven omdat ze niet over de juiste mensen beschikken. Ik weet dat een integratieproces veel tijd vergt. Ik zou echter toch graag vernemen of dat al dan niet waar is. Misschien heeft de collega een al te krasse uitspraak gedaan. Het zou echter ook kunnen dat hij gelijk heeft. Ik stel me gewoon deze vraag.
Ik heb nog een tweede vraag, over het landbouwbeleid. De heer Van Overmeire zei dat men van plan was speciale steun te verlenen aan de boeren in Bulgarije.
De heer Karim Van Overmeire : Voor landbouw geldt het volgende. Voor de huidige 10 kandidaat lidstaten voorziet Europa in een overgangsregeling tot 2013. Roemenië en Bulgarije worden pas in 2007 lid, en voor zover ik weet is er daarvoor inzake landbouw nog geen definitieve regeling getroffen.
De heer André Moreau : U hebt nochtans laten uitschijnen dat er in een speciale steun zou worden voorzien, onder meer voor Bulgarije. De huidige tendens is dat sommige van de 15 landen die momenteel deel uitmaken van de Europese Unie, de landbouwsubsidies naar beneden willen halen. Er speelt daar een spanningsconflict : sommige landen willen dat wel en andere niet. Welke landen ook tot de Europese Unie behoren, we moeten wel een landbouwbeleid kunnen voeren met één gezicht, zeker wat de landbouwsubsidies betreft. Klopt het dat er in speciale landbouwsubsidies wordt voorzien?
De heer Luc Van den Brande, voorzitter : Ik wou hier zelf nog iets aan toevoegen. Ik begrijp de bezorgdheid van de heer Van Overmeire. Ik wil voor alle duidelijkheid zeggen dat onze fractie een absolute voorstander is van het proces van uitbreiding zoals dat nu in verschillende fases naar voren wordt gebracht. Daarover mag geen enkele politieke onduidelijkheid bestaan.
Vanzelfsprekend hangt deze uitbreiding samen met het ogenschijnlijke onderscheid tussen verdieping en verbreding van de Europese Unie. Die verbreding kan slechts lukken in de mate dat de verdieping ook lukt. Dat zijn twee processen die samen moeten gaan. Daarom is van groot belang wat in de Europese Conventie naar voren wordt gebracht en wat de basis zal vormen voor het tot stand brengen van de intergouvernementele conferentie in 2004 : de besluitvormers moeten van de commissie de initiatiefmogelijkheden krijgen om een communautair Europa uit te bouwen en geen intergouvernementeel Europa. De regionale gehelen moeten steeds meer aan belang winnen. Dat er een aantal knelpunten zullen zijn in verband met de plaats van de constitutionele legislatieve regio's, spreekt natuurlijk voor zich.
Ik ga nu niet in op de hele problematiek van de landbouwpolitiek. Grof geschetst is de vraag de volgende : zal het landbouwbeleid een onderdeel blijven vormen van het algemene Europese beleid of zal er bij voorbaat een extra inspanning worden gedaan ter integratie van een aantal Centraal Europese landen? Op het politieke vlak is het van het grootste belang dat dit proces van uitbreiding tot een goed einde wordt gebracht. Daarvoor moet dan de politieke wil aanwezig zijn om dit zo te organiseren dat de besluitvorming in de Europese Unie goed overeind kan blijven. Dat moet op een doelmatige manier gebeuren. Het gaat dan ook over het gemeenschappelijk optrekken van de levensstandaard in alle huidige en toekomstige lidstaten.
CD&V is dus absoluut een voorstander van een gebonden benadering tussen verbreding en verdieping van de unie.
Minister Gabriels heeft het woord.
Minister Jaak Gabriels : Ik wil in de eerste plaats aan de heer Moreau zeggen dat we de zaken niet moeten compliceren door te spreken in conditionele termen. Ik hoop dat we al een afdoend antwoord kunnen geven op de vragen die uitgaan van de huidige stand van zaken. Dat moet een optimistisch antwoord zijn, waaruit blijkt dat we geloven in het Europa van morgen. Het Europa van morgen zal inderdaad veel groter zijn dan het Europa van gisteren.
Ik wil eerst even een algemene bedenking maken : al de angstbeschouwingen die hier vandaag naar voren werden gebracht, kwamen ook aan de orde bij alle vorige uitbreidingsoperaties. Als u wilt, kunt u dat nagaan, mijnheer Van Overmeire. Telkens opnieuw dachten sommigen dat we, met die of die landen erbij, ongetwijfeld tot een onbestuurbaar Europa zouden komen. Wie gelooft in Europa, moet ervoor zorgen dat de Conventie een goed institutioneel antwoord geeft op de moeilijkheden inzake bestuurbaarheid en beheersbaarheid in Europa. Men moet niet bij voorbaat vertrekken van een pessimistische visie, want dan was er nooit een Europese Unie geweest.
Ik wil nu even proberen om een systematisch antwoord te geven op uw concrete vragen. Nadat de Europese Raad van Kopenhagen in juni 1993 het startschot gaf voor de toetreding tot de Europese Unie van de landen van Midden- en Oost-Europa, heeft de Europese Commissie de onderhandelingen met die 12 kandidaat-lidstaten aangevat. Deze onderhandelingen zijn ondertussen ver gevorderd. Met uitzondering van Roemenië en Bulgarije, waar respectievelijk 13 en 22 hoofdstukken werden afgesloten, werden de onderhandelingen met deze kandidaat-lidstaten ondertussen provisioneel afgesloten voor 25 tot 28 van de in totaal 31 hoofdstukken van het zogenaamde 'acquis communautaire'.
Op 9 oktober 2002 heeft de commissie voor elk van de 13 kandidaat-lidstaten het jaarlijkse vooruitgangsrapport voorgesteld met betrekking tot het nakomen van de toetredingsvoorwaarden door kandidaat-lidstaten. De commissie heeft toen ook een algemeen strategisch document gepubliceerd waarin de belangrijkste conclusies worden opgesomd met het oog op het verdere verloop van het toetredingsproces.
Het is de bedoeling om de toetredingsonderhandelingen vóór de Europese Raad van Kopenhagen in december 2002 af te sluiten met de kandidaat-lidstaten die er klaar voor zijn. Het Deens voorzitterschap spant zich in om het uitbreidingsproces, dat in Kopenhagen aanving, ook in Kopenhagen te voltooien. Over de moeilijkste en meest gevoelige hoofdstukken, zoals landbouw en de financiering van de Unie na de uitbreiding, moet echter nog worden onderhandeld. Binnen de Unie is momenteel dan ook een debat aan de gang om ter zake een gemeenschappelijk standpunt uit te werken dat aan de kandidaat-lidstaten zal worden voorgelegd. Om deze timing te halen, zal de Europese Raad van Brussel op 25 oktober 2002 belangrijke knopen moeten doorhakken.
Algemeen beschouwd kan ik me terugvinden in de bevindingen van de Europese Commissie. Zo deel ik in de eerste plaats de mening dat van 10 kandidaat-lidstaten mag worden aangenomen dat zij in het algemeen voldoende vooruitgang hebben geboekt om de toetredingsonderhandelingen eind 2002 te kunnen afsluiten, met name Estland, Letland, Litouwen, Polen, Hongarije, Tsjechië, Slovakije, Slovenië, Cyprus en Malta. De commissie gaat voor deze 10 landen uit van een effectieve toetreding, ten vroegste in 2004, nadat het toetredingsverdrag door alle lidstaten en door de respectievelijke kandidaatlanden werd geratificeerd. Aangezien het een gemengd verdrag betreft, zal het toetredingsverdrag in België overigens ook door het Vlaams Parlement moeten worden goedgekeurd.
Wat Cyprus betreft, hoopt de Commissie dat de Grieks-Cyprioten en de Turks-Cyprioten er alsnog in slagen om, onder VN-toezicht, voor eind 2002 tot een akkoord te komen met betrekking tot de hereniging van het eiland. Zoals echter reeds duidelijk werd gesteld op de Europese Raad van Helsinki in 1999, moet duidelijk zijn dat de hereniging niet geldt als voorwaarde voor de toetreding van Cyprus tot de Unie. Dat was trouwens ook niet het geval voor het toenmalige West-Duitsland, toen het in 1951 aan de basis lag van wat later de Europese Unie zou worden.
De nauwgezette en langdurige onderhandelingen met deze 10 kandidaat-lidstaten zijn gebaseerd op het differentiatieprincipe. Elke kandidaat-lidstaat wordt beoordeeld op zijn eigen merites, los van de dossiers van de andere kandidaat-lidstaten. Ze worden nu gekoppeld aan een scrupuleuze monitoring door de Europese Commissie van de vooruitgang die deze landen nog moeten boeken voor de toetreding in 2004. Samen met de extra garantieclausules, die in het toetredingsverdrag worden ingebouwd voor de eerste periode na de toetreding, vormt deze monitoring de best mogelijke garantie dat deze unieke en zeer belangrijke uitbreiding een nieuw succesverhaal wordt.
Een tweede vaststelling die de Commissie in haar rapport van 9 oktober jongstleden maakte, kan ik onderschrijven. Bulgarije en Roemenië hebben vooralsnog onvoldoende vooruitgang geboekt om de toetredingsonderhandelingen reeds eind dit jaar af te ronden. Voor hen schuift de Commissie voorlopig en louter ten indicatieven titel 2007 naar voren als streefdatum voor toetreding. Om hun Europese roeping te bestendigen en om het inclusieve karakter van het uitbreidingsproces te bevestigen, stelt de Commissie voor om de 'pretoetredingsstrategie' voor Bulgarije en Roemenië te intensifiëren. De Commissie wil dit doen via onder andere het uitwerken van roadmaps voor de verdere onderhandelingen en door het verhogen van de 'pretoetredingssteun'. Uit reacties van de betrokken landen blijkt dat ze de situatie waarin ze zich bevinden, erkennen en zich kunnen terugvinden in verdere, door de Commissie uitgestippelde scenario's.
Turkije werd door de Europese Raad van Helsinki in december 1999 formeel erkend als kandidaat lidstaat maar werd nog niet rijp bevonden om toetredingsonderhandelingen aan te vatten. Alhoewel de Commissie belangrijke vooruitgang vaststelt, voldoet Turkije nog steeds niet aan de politieke voorwaarden om toetredingsonderhandelingen effectief aan te knopen. Sommige basisrechten en vrijheden worden in Turkije immers nog steeds beknot. De recent doorgevoerde hervormingen zijn nog niet effectief op het terrein voelbaar. Er zijn nog steeds problemen met martelpraktijken en mishandeling. Bovendien blijft de rol van het leger in maatschappij en politiek vragen oproepen.
Ook bepaalde economische criteria worden in Turkije duidelijk niet gehaald. Zo werd bijvoorbeeld te weinig vooruitgang geboekt op het vlak van de privatisering en zijn de gevolgen van sterk destabiliserende crisissen nog steeds voelbaar in de Turkse economie. Daarom is zelfs het aangeven van een datum waarop de toetredingsonderhandelingen met Turkije kunnen worden aangevat op heden nog voorbarig. Turkije wordt dan ook aangemoedigd verdere inspanningen te leveren. Wel stelt de Commissie voor om de pretoetredingsstrategie voor Turkije te intensifiëren via onder meer een verhoogde financiële steun vanaf 2004.
Het moet onderstreept worden dat de Europese Gemeenschap reeds sinds 1963 een associatieverdrag gesloten heeft met Turkije. In dit verdrag wordt EU-lidmaatschap uitdrukkelijk in het vooruitzicht gesteld. Dit werd in 1999 door de Unie bevestigd door Turkije formeel als kandidaat lidstaat te erkennen. Bijgevolg wordt de Turkse kandidatuur op dezelfde objectieve manier en volgens exact dezelfde criteria en voorwaarden als alle andere kandidaat-lidstaten geëvalueerd. De evaluatie staat dus los van geografische, godsdienstige of culturele beschouwingen.
De Commissie benadrukt in haar rapport dat de Unie werk moet maken van een nieuw en meer gestructureerd beleid ten aanzien van Rusland, Oekraïne, Moldavië en de Balkanlanden. Deze landen zullen zich na de uitbreiding aan de nieuwe buitengrens van de Unie bevinden. Ik deel ook deze analyse met de Commissie.
Niets doet vermoeden dat de kandidaat-lidstaten na hun toetreding niet tegen hun taak opgewassen zouden zijn om de nieuwe buitengrens naar behoren te bewaken. Ze hebben er zich immers toe verbonden het gehele Schengenverdrag over te nemen. De Unie en haar lidstaten zijn bereid hen hierbij de komende jaren te helpen. Verder wordt door de Commissie gecontroleerd of deze verbintenis door de kandidaat-lidstaten wordt nageleefd.
De Commissie kan trouwens geen naïviteit verweten worden. Alhoewel ze oordeelt dat 10 kandidaat-lidstaten over het algemeen klaar zijn om de toetredingsonderhandelingen succesvol af te sluiten, geeft zij terecht aan dat deze landen op tal van terreinen nog ingrijpende inspanningen moeten leveren. Zo bijvoorbeeld moeten alle kandidaat-lidstaten blijvend inspanningen leveren om te verzekeren dat zij administratief en juridisch in staat zijn om het 'acquis communautaire' toe te passen en af te dwingen. Zo ook worden in de vooruitgangsrapporten voor elke kandidaat-lidstaat een variabele reeks van tekortkomingen blootgelegd waarvoor bijkomende maatregelen zich opdringen. Naast de ontoereikende administratieve en juridische capaciteiten kampen diverse kandidaat-lidstaten bijvoorbeeld nog steeds met problemen als corruptie en mensenhandel.
Bovendien werden bij de toetredingsonderhandelingen met elke kandidaat-lidstaat een aantal overgangsmaatregelen afgesproken. Hierdoor krijgen deze landen waar nodig ook na de toetreding enig uitstel om bepaalde aspecten van het acquis geleidelijk om te zetten. Deze uitzonderingsregimes gaan dan wel steeds gepaard met duidelijke afspraken omtrent onder meer timing en te nemen maatregelen. De Commissie zal de navolging van deze afspraken nauwgezet blijven opvolgen. Zes maanden voor de effectieve toetreding, wellicht dus medio 2003, zal de Commissie een uitvoerig "monitoring report" uitvaardigen. Hierin wordt nagegaan of de kandidaat-lidstaten hun afspraken zijn nagekomen. Aldus kan nog een laatste keer naar de paraatheid van de kandidaatlanden worden gepeild.
Ook na de uitbreiding wil de Commissie over de nodige veiligheidsgrendels beschikken om te verzekeren dat het acquis na de uitbreiding niet verwatert of niet door de nieuwe lidstaten met de voeten wordt getreden. Daartoe werden ten eerste een reeks concrete veiligheidsmechanismen samen met de overgangsmaatregelen onderhandeld. Dit gebeurde bijvoorbeeld op het vlak van het Schengenverdrag. Ten tweede dringt de Commissie aan om niet minder dan drie algemene 'safeguard clauses' in het toetredingsverdrag in te schrijven. Dit is verschillend van eerdere uitbreidingen waarbij enkel een algemene economische clausule werd ingeschreven.
Ik licht de drie algemene safeguard clauses (vrijwaringsclausules) toe. De Algemene Economische Clausule laat de Commissie toe om gedurende twee jaar na de toetreding alle nuttige maatregelen te nemen om tegemoet te komen aan ernstige moeilijkheden die zich voordoen in een bepaalde economische sector of in de economische toestand van een bepaalde regio. De Interne Markt Clausule laat de Commissie toe om gedurende twee jaar na de toetreding alle nuttige maatregelen te treffen om een ernstige schending van de interne markt te verhinderen of om hieraan te verhelpen. De Derde Pijler Clausule laat de Commissie toe om gedurende twee jaar na de toetreding maatregelen te nemen wanneer een nieuwe lidstaat ernstig tekortschiet op het vlak van wederzijdse erkenning en samenwerking op justitieel of politioneel vlak. Deze maatregelen zouden desnoods zelfs langer dan de eerste twee jaar na de toetreding kunnen doorlopen.
Niettegenstaande de moeilijkheden die er noodgedwongen mee gepaard gaan, is de toetreding van deze 10 kandidaat-lidstaten een afspraak met de geschiedenis, die we niet uit de weg kunnen noch mogen gaan. Het is een historische hereniging van het Europese continent waartoe we ons sinds 1993 reeds herhaaldelijk hebben geëngageerd. We zetten hiermee een bijzonder belangrijke stap in de wordingsgeschiedenis van de Europese Unie en kiezen daarmee resoluut voor meer vrede, stabiliteit en democratie in Europa.
De uitbreiding zal van de Europese Unie de grootste economische markt ter wereld maken en dus onmiskenbare voordelen opleveren. Bovendien bezitten de nieuwe lidstaten een zeer groot groeipotentieel in de Unie. We kunnen dus besluiten dat de kosten, die onlosmakelijk verbonden zijn aan een uitbreiding, totaal niet opwegen tegen de enorme politieke, economische en maatschappelijke kost die de Unie op termijn zou betalen voor een niet-uitbreiding. Trouwens, de twee wereldoorlogen waarmee we in de 20ste eeuw werden geconfronteerd, hebben Europa zo ver achteruitgedrongen dat het tot stand brengen van een vreedzame unie in Europa zeker opweegt tegen de nadelen die er eventueel aan gekoppeld zouden kunnen zijn.
De belangrijkste kosten die de uitbreiding onrechtstreeks dan wel rechtsreeks met zich mee zal brengen, situeren zich voornamelijk op het vlak van de structuurfondsen en van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Er moet opgemerkt worden dat de structuurfondsen voor Vlaanderen (die passen in een uitdovingsscenario) ook zonder de uitbreiding aanzienlijk zouden verminderen. De mogelijke verschuiving van de Europese financiële steun aan armere regio´ in de nieuwe lidstaten vormt in eerste instantie een probleem voor die lidstaten en regio´ die op heden de voornaamste begunstigden van het Europees structuurbeleid zijn.
Vooral het toekennen van directe landbouwsteun aan de nieuwe landbouwintensieve lidstaten ligt bijzonder gevoelig. De Commissie stelt voor de nieuwe lidstaten geleidelijk recht te verlenen op directe landbouwsubsidies. Ze zullen dus pas tegen 2013 ten volle meedraaien in het gemeenschappelijk landbouwbeleid. De nettobetalers in de EU, met name Duitsland, Nederland, Groot-Brittannië en Zweden hebben het hier zeer moeilijk mee. Voor hen moet het landbouwbeleid hervormd worden vooraleer de nieuwe lidstaten directe steun kunnen ontvangen. Daarom loopt parallel met de uitbreiding ook een discussie over de hervorming van het landbouwbeleid. Deze discussie werd ingegeven door de onhoudbare kostprijs van het huidige beleid en vanzelfsprekend ook door de druk vanuit de WTO en de ontwikkelingslanden om een einde te stellen aan de buitensporige subsidiëring van de Europese landbouw. De Europese commissie wil de directe marktgebonden steun op termijn in toenemende mate door indirecte inkomenssteun aan de boeren voor onder andere plattelandsontwikkeling vervangen. Hierbij zou bijzondere aandacht aan een milieuvriendelijker landbouw worden besteed.
Minister Dua kan zich tot op zekere hoogte in dit voornemen terugvinden. Minister Happart verzet zich daarentegen voorlopig tegen de hervorming van het bestaande landbouwbeleid. Zo heeft het Waals Gewest, in tegenstelling tot Vlaanderen, samen met Frankrijk, Spanje, Portugal, Griekenland, Oostenrijk en Luxemburg een open brief ondertekend waarin in essentie het status quo wordt bepleit. Het is belangrijk dat Vlaanderen en het Waals Gewest erin slagen een gezamenlijk standpunt over de landbouwhervorming in te nemen. Indien we hier niet in slagen, zal minister Neyts zich in de Europese Raad van ministers bij de stemming en bij de discussie over een dermate belangrijk dossier moeten onthouden.
Het feit dat Vlaanderen zijn steentje bijdraagt tot de uitbreiding lijkt me een logisch gevolg van het belang dat Vlaanderen aan de ontwikkeling van de EU, aan het behoud van de positieve gevolgen van de EU op alle geledingen van onze samenleving en aan de betrekkingen met de landen in Midden- en in Oost-Europa hecht. Het staat buiten kijf dat de uitbreiding ook voor Vlaanderen een ingrijpend, maar voordelig gebeuren is. Zo heeft een door de Vlaamse overheid bestelde studie van de KU Leuven al in september 2001 aangetoond dat de economische groei die de uitbreiding van de EU naar Oost-Europa zal teweegbrengen tevens de krachtigste motor van de verdere groei van de handel tussen Vlaanderen en Midden- en Oost-Europa zal zijn. Ik heb overigens ter plaatse vastgesteld dat die gedachtegang ook in de betrokken landen leeft.
De onvermijdelijkheid van de uitbreiding van de EU wordt op zich niet of nauwelijks betwist. Het is duidelijk dat de EU zich ook op het institutionele vlak degelijk moet voorbereiden op de uitdaging die deze ingrijpende uitbreiding vormt. In dit verband verheugt het me ten zeerste dat 63 percent van de Ierse bevolking met de ratificatie van het Verdrag van Nice heeft ingestemd. Deze ratificatie biedt ons de kans om de meest essentiële institutionele afspraken door te voeren en om het uitbreidingsproces onverkort voort te zetten. De Verklaring van Laken en de oprichting van de Europese Conventie hebben het startschot gegeven voor een diepgaand debat over de toekomst van de EU. Op termijn zullen de louter institutionele basisafspraken in het Verdrag van Nice immers niet volstaan om de EU efficiënt te laten functioneren. Bijkomende ingrepen zijn noodzakelijk om een degelijk bestuur in de toekomst te garanderen.
Eerdere verklaringen van mijn voorganger en van de minister-president over de Europese Raad van Nice, over het Verdrag van Nice, over de Europese Conventie en over de regio's met wetgevende bevoegdheden tonen aan dat Vlaanderen ervan overtuigd is dat een grotere participatie van het subnationale beleidsniveau en van de regio's met wetgevende bevoegdheden aan het Europese besluitvormingsproces de kwaliteit van Europese beleid ten goede zal komen.
Vlaanderen neemt, onder meer in het kader van de volgende intergouvernementele conferentie, nu reeds in verschillende fora op het federale en op het Europese niveau actief deel aan het Europees toekomstdebat. Een interuniversitaire en interdisciplinaire onderzoeksgroep heeft de opdracht gekregen om de mogelijkheden te onderzoeken om Vlaanderen een grotere inbreng in de Europese besluitvorming te verschaffen. Op deze manier bouwen we gestaag aan een groot en sterk Vlaanderen in een grote en sterke EU.
De voorzitter : De heer Van Overmeire heeft het woord.
De heer Karim Van Overmeire : Ik zou de minister vooreerst willen bedanken voor zijn uitvoerig antwoord. Desondanks zou ik nog enkele opmerkingen willen maken.
Ik vind niet dat mensen die kritische vragen over het uitbreidingsproces durven te stellen onmiddellijk bij het kamp van de tegenstanders van Europa of van het uiteindelijk lidmaatschap van de kandidaat-lidstaten moeten worden gerekend. De onderliggende vraag van mijn interpellatie peilt naar de meerwaarde van een big-banguitbreiding in 2004. Zou een gefaseerde uitbreiding niet verstandiger zijn? Zouden we ons niet beter aan de eerder gemaakte afspraken over het differentiatieprincipe houden? Zouden we de kandidaat-lidstaten niet beter laten toetreden wanneer blijkt dat ze aan de gestelde criteria voldoen?
Ik heb het genoegen gehad om heel wat van de betrokken landen te bezoeken. Ik ben ervan overtuigd dat die landen bij Europa horen. Ik vind dat we op dit vlak een ereschuld te vereffenen hebben. Ik vind echter ook dat de EU een zeer fragiele constructie is.
Naar aanleiding van de begrotingsbesprekingen heeft de Franse regering besloten om de afspraken die in het kader van het stabiliteitspact zijn gemaakt te negeren. Blijkbaar gaan de Franse belangen nu even voor. Als de EU straks 25 landen telt, hoop ik dat niet al teveel landen dezelfde houding zullen aannemen.
Mijnheer de minister, uw optimisme en uw voluntarisme sieren u. Ik wil hier evenwel enkele kritische geluiden laten horen. Volgens u komen de door mij verwoorde bekommernissen bij elke uitbreidingsronde aan bod. Ik wil er echter op wijzen dat een uitbreiding van 6 naar 9 of van 10 naar 12 lidstaten niet met een uitbreiding van 15 naar 25 lidstaten kan worden vergeleken. Nu komen er maar liefst 10 lidstaten ineens bij.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer Van Overmeire, ik zou hier toch even op de schaal van de uitbreiding willen wijzen. U hebt het over 10 nieuwe lidstaten. Estland, Letland, Litouwen, Slovenië, Cyprus en Malta zijn echter kleine landen. Ik heb de meeste van die landen bezocht. De regeringen van die landen kunnen zich trouwens ook zeer wel in het regionaal gegeven terugvinden. Hoewel deze landen zich als volwaardige lidstaten zullen beschouwen, zullen ze zich ook met de besluitvorming op het regionale niveau verwant voelen. Vlaanderen heeft er bijgevolg alle belang bij om deze kleine lidstaten in de EU op te nemen.
De heer Karim Van Overmeire : De nieuwe lidstaten tellen in totaal 75 miljoen inwoners. Waar het mij vooral om gaat, is dat al die nieuwe lidstaten op bepaalde vlakken over een vetorecht zullen beschikken. Dit betekent dat ze de intergouvernementele aangelegenheden binnen de EU kunnen blokkeren.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer Van Overmeire, u moet de resultaten van de Europese Conventie afwachten alvorens institutionele besluiten te trekken. Zoals ik daarnet al heb verklaard, zal het besluitvormingsproces worden aangepast. Het is evident dat de EU anders effectief onbestuurbaar zou worden. U zou beter geen voorbarige besluiten trekken alvorens de Europese Conventie haar werkzaamheden heeft voltooid.
De heer Karim Van Overmeire : Mijnheer de minister, bedoelt u dat de besluiten van de Europese Conventie al voor de uitbreiding zullen worden toegepast.
Minister Jaak Gabriels : Neen.
De heer Karim Van Overmeire : 1 januari 2004 is nog maar 15 maanden van ons verwijderd.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer Van Overmeire, er is een lijst van voorwaarden opgesteld. Alvorens tot de EU te kunnen toetreden, moeten kandidaat-lidstaten aan die voorwaarden voldoen. We hebben vastgesteld dat deze 10 kandidaat-lidstaten aan deze voorwaarden voldoen. Met overweging van de uitdagingen waarmee een land wordt geconfronteerd, wordt geoordeeld of een kandidaat-lidstaat tot de EU kan toetreden.
De heer Karim Van Overmeire : Vele mensen vinden dat de Europese Commissie haar eigen rapporten onder politieke druk heeft bijgestuurd. De politieke druk om geen differentiatie tussen de kandidaat-lidstaten te maken, is bijzonder groot.
Minister Jaak Gabriels : De Europese Raad van 25 oktober 2002, die overigens in Brussel doorgaat, zal het probleem van de zetelverdeling moeten oplossen. We moeten nagaan hoe de nieuwe zetelverdeling op het toekomstige besluitvormingsproces zal wegen.
De heer Karim Van Overmeire : Dit neemt niet weg dat er om politieke redenen van de oorspronkelijke principes inzake conditionaliteit en differentiatie wordt afgeweken. Deze handelwijze heeft allicht voor- en tegenstanders. Sommige mensen menen misschien dat het juiste moment is aangebroken om een grote uitbreiding door te voeren. Deze mensen vrezen allicht dat het binnen een paar jaar niet meer zou lukken. Tenslotte is het enthousiasme om tot de EU toe te treden in heel wat kandidaat-lidstaten aan het tanen.
Dit is een politieke keuze. Ik vind dan ook dat politici de eerlijkheid moeten hebben om toe te geven dat ze oorspronkelijke afspraken niet langer wensen na te leven. Het is me niet duidelijk waar dit politiek avontuur ons uiteindelijk zal leiden. Het standpunt van de minister is haast identiek aan het standpunt van de Europese Commissie. Blijkbaar laten noch België, noch Vlaanderen in dit verband enig kritisch geluid horen. Landen als Nederland, Duitsland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Frankrijk hebben nochtans de eigen belangen mee in beschouwing genomen. Blijkbaar gaat de Belgische regering ervan uit dat de uitbreiding enkel positieve gevolgen zal hebben.
De minister heeft daarnet naar twee studies verwezen. De eerste studie stelt dat de uitbreiding de Vlaamse export zal stimuleren. Dit wil ik gerust geloven. Er is ook de studie die moet onderzoeken hoe Vlaanderen een belangrijker stem kan krijgen. Wat echter ontbreekt, is een totaalstudie over het Vlaamse belang. Er moet worden onderzocht op welke vlakken Vlaanderen erop vooruit gaat, en op welke vlakken achteruit, bij de verschillende fases van uitbreiding. Zo wordt het Vlaamse belang duidelijk in kaart gebracht, want dat is iets wat in uw antwoord ontbreekt.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer Van Overmeire, de KU Leuven heeft in 2001 vooral onderzocht wat de weerslag is op de export. U weet dat onze industrie voor 80 percent is afgestemd op export. Uit die studie blijkt onmiskenbaar dat de uitbreiding een enorm voordeel voor de exportpositie van Vlaanderen zal hebben. Ik denk dat het antwoord daarmee toch werd gegeven.
De heer Karim Van Overmeire : Niet op alle terreinen, mijnheer de minister, niet inzake landbouw.
Minister Jaak Gabriels : Ik heb daarstraks reeds gezegd dat landbouw het tweede knelpunt vormt. Het landbouwbeleid zal onderhevig zijn aan veranderingen. Ik heb daarstraks ook verwezen naar de wereldhandelsconferenties en de wereldhandelsorganisatie. Waarschijnlijk moeten we komen tot een soort van inkomstenvergoeding zoals die ook in de Verenigde Staten bestaat. Uit een Amerikaanse studie is trouwens gebleken dat de landbouwsteun in de Verenigde Staten veel hoger ligt dan in Europa. We moeten dus afstappen van de exportsubsidie die een doorn in het oog is van alle ontwikkelingslanden, omdat zij daardoor hun producten niet kwijtraken in de Europese Unie. Dat is de situatie. We moeten ook durven zeggen waarover het gaat. Dit betekent niet noodzakelijk dat de boeren minder zullen krijgen, het geld voor de boeren zal enkel op een andere manier worden besteed.
Eerst volgen nog de jaren van voorbereiding van de uitbreiding, het duurt tot 2013 voor de volledige impact duidelijk is. Ik weet dat de uitbreiding voor bepaalde landen, bijvoorbeeld Polen, grote problemen met zich zal meebrengen. In Polen is bijna 50 percent van de landbouwbedrijven kleiner dan 2 hectare. Al die landbouwbedrijven zijn gedoemd tot de ondergang. Zo eenvoudig is het. We moeten dat niet onder de mat vegen, zo zal het zijn. Dat zal dus in een aantal landen ook politieke consequenties hebben. In Polen vormt de Boerenpartij namelijk een belangrijke politieke factor.
Ik vermijd die discussie dus niet. Wij zullen die stap niet kunnen zetten zonder knelpunten tegen te komen, maar ik wil nogmaals zeggen dat de landen waarmee de Unie wordt uitgebreid, in 2004 nog 10 jaar tijd hebben om ook op het vlak van de landbouw de Europese regels te volgen.
De heer Karim Van Overmeire : Mijnheer de voorzitter, ik wil hier nog een laatste punt aan toevoegen. De Vlaamse regering is blijkbaar van mening dat Turkije uiteindelijk lid van de Europese Unie moet kunnen worden. Dat is in elk geval niet het standpunt van onze fractie. Ik denk dat de Vlaamse regering in deze een zeer grote vergissing maakt, en dat men de zaken zeer zwaar onderschat. Blijkbaar spelen hier andere belangen.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer Van Overmeire, u mag echt de zaken niet verdraaien. Ik heb uitdrukkelijk gezegd wat ook de mening van de Europese Commissie is : zelfs al is Turkije erkend als kandidaat-lidstaat, het land is op diverse vlakken bijlange niet klaar om te worden erkend als lidstaat. Met andere woorden : wij onderschrijven dit standpunt en wij aanvaarden de conclusies die de Europese Commissie heeft getrokken.
De voorzitter : De heer Denys heeft het woord.
De heer André Denys : Ik wil nog kort op deze kwestie ingaan, mijnheer de voorzitter, omdat ik na de kritische vragen van de heer Moreau niet de indruk wil wekken dat de VLD-fractie die uitbreiding van de Europese Unie niet genegen zou zijn. Het tegendeel is waar : wij geloven voor 100 percent in het Europese project. Kritische vragen doen daar geen afbreuk aan. Wij zijn bijzonder tevreden met het antwoord van de minister.
Ik zou nog wel het volgende willen zeggen : iedereen die al in de gewezen Oostbloklanden en de Baltische staten is geweest, weet hoe belangrijk het is voor de volkeren in die landen om tot de Europese familie te behoren. Ik denk dat dat een belangrijke politieke opdracht is, die vergelijkbaar is met de hereniging van de Duitslanden. Met andere woorden : als men dit bekijkt binnen de context van de laatste 50 jaar, is het van het allergrootste politiek-geschiedkundige belang.
Iedereen weet dat de heer Moreau en ikzelf gevoelig zijn voor de landbouwproblematiek. We weten dat de uitbreiding ongetwijfeld haar gevolgen zal hebben, maar ik denk in alle eerlijkheid dat wij daar in Vlaanderen vrij goed tegen gewapend zijn. De landbouwproducten die we in Vlaanderen produceren, worden namelijk het minst gesubsidieerd. Laten we eerlijk zijn : de varkenssector, de pluimveesector en de groentensector wegen in Vlaanderen het zwaarst door, en deze sectoren genieten geen Europese subsidies. Voor de suikerbiet- en de melksector zouden er zich eventueel problemen kunnen voordoen, maar voor de sectoren die het grootste deel uitmaken van onze Vlaamse landbouw, bestaat er zeker en vast geen gevaar. Daarom steun ik voor 100 percent de visie van de Vlaamse regering en in het bijzonder van minister Dua. De Europese landbouwherstructurering, zoals voorgesteld door Europees Commissaris Fischler, moet worden gesteund. Er moet met name een grotere toelage zijn voor rechtstreekse inkomenssteun en er moet meer worden gewerkt aan de tweede pijler, namelijk plattelandsontwikkeling. Dat vinden wij een zeer goede aanpak.
Wij hopen dat er een overeenkomst zal komen tussen de Waalse en Vlaamse landbouw om in deze tot een unaniem standpunt te komen. Ik heb echter nog liever geen standpunt dan een standpunt waarbij de landbouwhervormingen niet zouden worden gesteund, want daar hebben we geen baat bij. Het enige antwoord dat we kunnen geven is een zo snel mogelijke hervorming om ervoor te zorgen dat de problemen die uit deze uitbreiding voortvloeien, worden opgelost. Ik denk dat wij daarvoor in Vlaanderen zeker en vast geen schrik moeten hebben. Ik aanvaard kritische opmerkingen over de uitbreiding, maar ik aanvaard niet dat er schrik is. Uw optimisme is goed, mijnheer de minister. We moeten inderdaad optimisme uitstralen, omdat dit project al te belangrijk is, vanuit politiek-geschiedkundig standpunt.
Minister Jaak Gabriels : Ik onderschrijf volledig de thesis van de heer Denys. Ik vind dat er bij ons geen meningsverschillen mogen bestaan over de uitbreiding naar Oost-Europa, want die kan ons alleen maar voordelen bieden. Het biedt natuurlijk ook voor Oost-Europa voordelen, maar ook nadelen. Ik kom net van een Hongaarse conferentie, waarnaar ik dadelijk trouwens opnieuw vertrek. Daar benadrukt men dat men momenteel extra voordelen geeft aan bedrijven, die in de toekomst, als het land behoort tot de Europese Unie, niet meer toegelaten zullen zijn. Ze weten dus dat het lidmaatschap nadelen met zich meebrengt.
Alles bij elkaar vormt de Europese uitbreiding echter een fantastische stap vooruit. Ik ben het eens met de opmerkingen van de voorzitter en anderen, dat dat institutioneel in goede banen moet worden geleid. Wij verwachten veel van de Conventie en van onze deelname daaraan met onder meer de heer Dehaene. Ik wil heel duidelijk stellen dat het heel belangrijk is dat we het Europese institutionele proces een nieuw élan moeten geven. Dat is absoluut nodig. Twijfelen aan de doeltreffendheid van wat Europa moet worden, is werkelijk nefast.
Ik wil nog even ingaan op het hoofdstuk landbouw, waarnaar de heer Denys verwijst. Uit de statistieken van de afgelopen jaren blijkt dat België op de derdelaatste plaats staat wat het verwerven van subsidies voor landbouw betreft. Wij krijgen nu al bijna het minste van Europa en we zullen dat dus ook het minst hard voelen. Het zijn namelijk vooral de sectoren die niet subsidieerbaar zijn, waarin Vlaanderen zich gelukkig heel sterk heeft ontplooid. Landen zoals Frankrijk en Duitsland, die na de afspraken van de Top van Berlijn in 1999 te veel op puur en alleen subsidies hebben vertrouwd, zullen nu hun rug moeten krommen, want daar zal zich een ander probleem stellen. Ook zij zullen echter die stap moeten nemen en we rekenen erop dat ze daarin slagen. Ik herhaal nogmaals dat men daarom voor landbouw een overgangsperiode tot 2013 heeft ingebouwd, vooraleer de volledige stap moet worden gezet. Dat moet niet vroeger gebeuren, want dat is niet haalbaar.
We moeten echter duidelijk zijn : voortdoen zoals we bezig waren, is eigenlijk ook niet eerlijk. In 1999 heeft de heer Chirac de heer Schröder namelijk zowat in zijn binnenzak gestoken. De Franse subsidies liggen minstens 15 percent hoger dan de Duitse, omdat de heer Schröder in 1999 nog een neofiet in de politiek was, terwijl de heer Chirac als gewezen minister van Landbouw de politiek heel goed kende. De heer Chirac heeft dus in Berlijn in feite de voordelen voor de Franse landbouw enorm kunnen opdrijven. Het is evident dat Frankrijk nu ook meer zal moeten betalen.
We moeten ook hierin duidelijk zijn : als we niet ombuigen naar een landbouwbeleid dat is afgestemd op de wereld, als wij onze markt niet openstellen voor derde landen, dan zijn we onrechtvaardig bezig. Dat moeten we ook durven zeggen. De boerenorganisaties weten ook dat we onrechtvaardig bezig zijn. Het beleid moet dus worden bijgestuurd, maar zoals de heer Denys zei zal dat ons minder pijn doen dan Frankrijk of andere landen die zich te lang en eigenlijk ook buiten proportie hebben opgetrokken aan de landbouwsubsidies.
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Ik ga akkoord met wat de heer Denys zegt, maar dat we kritische vragen stellen, betekent niet dat we tegen de uitbreiding zijn. Ik wil immers dat er duidelijkheid over bestaat. Ik ben voorstander van de uitbreiding. Kritische vragen stellen moet kunnen, zeker in een parlement.
De voorzitter : Op 12 november 2002 zullen we het in deze commissie waarschijnlijk over de Conventie kunnen hebben en over een aantal andere zaken die met elkaar en met Europa als politiek project zijn verbonden.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door de heer Van Overmeire werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.