Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand Vergadering van 22/10/2002
Interpellatie van de heer Luk Van Nieuwenhuysen tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de conclusies van de VUB-studie aangaande de taalfaciliteiten in de Vlaamse Rand
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Van Nieuwenhuysen tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de conclusies van de VUB-studie aangaande de taalfaciliteiten in de Vlaamse Rand.
De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ongetwijfeld is het u allen bekend dat onlangs een studie aan de pers werd voorgesteld waarin onderzoekers van de Vrije Universiteit Brussel, in opdracht van de provincie Vlaams Brabant, nader zijn ingegaan op de effecten van de taalfaciliteiten in de Vlaamse Rand rond Brussel. De resultaten die in de pers zijn verschenen, zullen degenen die de evolutie volgen niet echt verbazen. Ik zal er dan ook niet dieper op ingaan. Ik verwijs naar de studie zelf en naar de cijfers die in de pers zijn verschenen.
Ik vraag me vandaag wel af of de Vlaamse regering haar beleid ten aanzien van de Vlaamse Rand zal wijzigen naar aanleiding van de studie. Dat beleid bevat tot dusver diverse elementen : de autochtone bevolking van de faciliteitengemeenten moet de kans krijgen om in haar gemeente te blijven wonen, de aanwezigheid van het Nederlands in het straatbeeld moet worden versterkt, anderstaligen moeten worden aangemoedigd om Nederlands te leren en te gebruiken, middenstanders worden aangemoedigd om hen daarbij niet te ontmoedigen en de faciliteiten moeten restrictief worden toegepast. Ik denk ook aan de toezegging van deze regering over de blijvende geldigheid van de omzendbrief Peeters en aan de aanbevelingen van professor Boes waarover de regering zei dat ze met aandacht zouden worden gelezen en toegepast.
Uit de studie blijkt nu echter dat alles een maat voor niets is geweest. Het blijkt immers dat meer dan de helft van de bevolking van de faciliteitengemeenten behoort tot een eentalig Frans gezin, dat de inwijkelingen vooral uit Brussel, Wallonië en het buitenland, met name Frankrijk, komen, dat de Franstalige inwoners het Frans blijven gebruiken in al hun contacten, en dat de overblijvende Nederlandstalige bevolking zelfs zwicht onder de sociale druk en zich geregeld in het Frans uitdrukt.
We onthouden ook uit de studie dat de gemeenten uit de Vlaamse Rand zonder taalfaciliteiten een heel ander beeld hebben. Die gemeenten blijven hun aantrekkingskracht op Nederlandstaligen ten volle behouden en trekken heel wat minder Franstaligen aan dan gemeenten met faciliteiten. Dit bevestigt onze stelling dat de faciliteiten de verfransing in de hand werken.
Tijdens deze legislatuur heeft de regering in het licht van een open en positieve strategie meer dan ooit de nadruk gelegd op het onthaal van anderstaligen. Ze gaat ervan uit dat de Franstaligen zich makkelijker zullen aanpassen als de Vlamingen vriendelijk en voorkomend genoeg zijn, bijvoorbeeld door hen uit te nodigen om hun kennis van het Nederlands bij te schaven. Dit klinkt allemaal mooi en aantrekkelijk, maar in de praktijk stellen we vast dat deze houding niet de minste indruk maakt op de Franstalige inwoners.
Mijnheer de minister, de jongste weken heb ik heel wat stoere verklaringen gehoord over het verplicht karakter van de inburgering, maar ik stel vast dat tegenover de Franstalige inwijkelingen in Vlaanderen heel wat minder stoer wordt gedaan. Ik denk ook aan de erg lauwe reactie op de oprichting van de nieuwe Conseil Consultatif des Francophones de la Périphérie. Ik denk ook aan de subsidies die nog altijd, weliswaar via omwegen, vanuit de Franse Gemeenschap worden toegestopt aan het Franstalige verenigingsleven in Vlaanderen, ondanks uitspraken van de Raad van State. Ik denk aan het dossier over de huisvuilbelasting in Wezembeek-Oppem. Ook dat kan bezwaarlijk een voorbeeld van kordaat optreden worden genoemd. Ik denk ook aan de Franstalige faciliteitenscholen. Dit onderwerp kwam vorige week aan bod in de commissie voor Onderwijs. Blijkbaar mogen die scholen afwijken van de vakantieregeling van het Vlaams onderwijs. Als ik het antwoord goed heb begrepen, zullen ze dat ook in de toekomst mogen. Ik denk ook aan het uitblijven van een regeling over het faciliteitenonderwijs. Het is een dossier dat al jaren aansleept. Ik denk aan de onverschilligheid over het feit dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in het licht van een mobiliteitsonderzoek Franstalige enquêteurs inzet, waarvan een aantal amper Nederlands kent, op de Vlaamse invalswegen naar Brussel. Ik denk ook aan de immobiliteit van het dossier over het taalgebruik bij de hulpdiensten, dat ook al jaren hangende is.
Waar staat u met uw Randbeleid? Projecten als Vlabinvest zitten al jaren in het slop. Van het actieve huisvestings- en grondbeleid waarover jaren geleden sprake was, merk ik nog weinig. Al jaren wordt een hervorming van Vlabinvest aangekondigd, maar op het terrein verandert niets. Het recht van voorkoop zou gezien het grote bevolkingsverloop in de faciliteitengemeenten nochtans een gedegen instrument kunnen zijn om die gemeenten te herbevolken met Nederlandstaligen. Het recht van voorkoop wordt door de bevoegde minister afgewezen. Over het idee van een woonvestigingsbeleid dat in het begin van de jaren '90 opgang maakte, zoals in het voorstel van de heren Suykerbuyk en Van Vaerenbergh, wordt helemaal niet meer gesproken.
De Vlaamse aanwezigheid in de Rand lijkt zelfs niet te stabiliseren, laat staan opnieuw te groeien. De aanbevelingen uit het rapport-Boes over de verfijning van de taalwetgeving, worden nauwelijks uitgevoerd. De werkgroep die zich daarmee zou moeten bezighouden, is volgens mijn informatie nooit van start gegaan.
De Vlaamse regering biedt inderdaad taallessen aan. Uit onderzoek blijkt echter dat de meerderheid van de anderstaligen ongeïnteresseerd is en dat het aanbod geenszins resulteert in een toegenomen gebruik van het Nederlands, integendeel.
Voor ons is het duidelijk dat het beleid van de Vlaamse regering voor de Vlaamse Rand, heeft gefaald. De Vlaamse regering beseft dat trouwens heel goed. Uw voorganger heeft het actualiseren van het Actieplan voor de Vlaamse Rand tot het begin van dit jaar laten aanslepen. Het gaat niet eens over een definitieve versie, want die komt er pas na het colloquium dat aanstaande zaterdag plaatsvindt. Ik veronderstel dat de gegevens die er aan bod komen, moeten worden verwerkt in het actieplan. Ik verwacht dat deze regering tegen het einde van de legislatuur misschien met een mooie nota naar buiten komt, zonder dat in de Rand sprake is van echte verwezenlijkingen.
Mijnheer de minister, is de Vlaamse regering bereid het geweer van schouder te veranderen en een assertievere houding aan te nemen? Het juridisch verweer is steriel gebleken. Zult u voortaan kordater toezien op het naleven van het territorialiteitsbeginsel, dat geregeld wordt geschonden? Zal het huisvestings- en grondbeleid worden herzien? Het dossier van de faciliteiten in het onderwijs ligt me na aan het hart. Is het niet stilaan tijd om de protocollen over het faciliteitenonderwijs -desnoods eenzijdig -op te zeggen? Men houdt ons al lang genoeg aan het lijntje.
Het belangrijkste besluit uit de studie blijft dat de faciliteiten de verfransing in de hand werken. Hoe zal de Vlaamse regering de restrictieve toepassing, die ook in dit regeerakkoord werd opgenomen, doorvoeren? Uit de studie blijkt dat die faciliteiten best zouden worden afgeschaft.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, ik sluit me aan bij de interpellatie van de heer Van Nieuwenhuysen. De bewuste studie heeft heel wat aandacht gekregen, ook in de Vlaamse pers. In Het Laatste Nieuws van 10 oktober 2002 staat dat 'de verfransing in de Brusselse Rand zich onverminderd voortzet. Vlamingen trekken weg uit faciliteitengemeenten.'
In het uitgebreid onderzoek staan een aantal opmerkelijke vaststellingen. Zo staat er dat nog slechts 15 percent van de plaatselijke bevolking geboren en getogen is in de faciliteitengemeente. Voor 85 percent gaat het dus om inwijkelingen. Van dit percentage blijkt slechts 18 percent uit Vlaanderen te komen. Ook blijkt dat de Nederlandstaligen gemiddeld 8 jaar ouder zijn dan de Franstaligen, dat het Frans meestal de dominante taal is in taalgemengde huwelijken en dat 83 percent van de Franstaligen in contacten met de officiële instanties uitsluitend Frans spreekt. Opmerkelijk is ook dat 45 percent van de kleinere groep Nederlandstaligen bedenkingen heeft bij de omzendbrief Peeters.
Mijnheer de minister, welke conclusies trekt de Vlaamse regering uit dit onderzoek? Erkent ze dat de taalfaciliteiten in geen geval hebben bijgedragen tot de integratie van Franstaligen in de Rand? Uit het onderzoek blijkt dit toch duidelijk. Wat kan er worden gedaan om de Franstalige opmars in de Vlaamse Rand een halt toe te roepen? Niet alleen deze regering maar ook de vorige regeringen hebben gepleit voor een proactief grond- en woonbeleid. Welke initiatieven plant de huidige regering ter zake om het wonen in de Rand voor Vlamingen aantrekkelijker te maken? Nu ontvluchten de bewoners vaak hun gemeente omdat de prijzen de pan uitrijzen. Sommigen verkopen natuurlijk met plezier hun -dure -woning en kopen verderop een huis. Dat is nu eenmaal de economische gang van zaken. Wat is uw houding ten aanzien van de omzendbrief Peeters?
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, het is niet de eerste maal dat ik mijn zienswijze hier verduidelijk. Het probleem sleept al vele jaren aan. Iets meer dan een jaar geleden was ik verslaggever over de problematiek van het taalhoffelijkheidsakkoord. Ik heb toen met opzet een heel lange uiteenzetting gehouden in de plenaire vergadering, omdat ik het niet naleven van de wet extra in de verf wilde zetten. Ongeacht het feit of dit al dan niet zoden aan de dijk heeft gebracht, gaf het me voldoening. Ik heb toen ook aan voorzitter De Batselier gezegd waarom ik dat heb gedaan.
Bestaande taalwetten moeten strikt worden nageleefd en toegepast. Dit werd vandaag en in het verleden reeds meermaals gezegd. Het gaat niet alleen om ons recht, maar ook om onze plicht. Ik weet ook dat dit in de praktijk niet zo makkelijk is. Wat het faciliteitenonderwijs betreft, blijf ik, net zoals vele anderen, op de nagel kloppen tot er een oplossing wordt gevonden.
Men heeft me mondeling bevestigd dat er een oplossing zal komen. Dat heb ik reeds verklaard in de commissie voor Onderwijs. Maar ik ben ook niet naïef. Ik zou liever de oplossing in werkelijkheid zien, dus niet met woorden, maar in daden. Maar ik blijf aan de zijde staan van al degenen die hun uiterste best doen om een oplossing te geven aan deze zware problematiek. Ik denk dat we allemaal aan uw zijde staan, mijnheer de minister.
De voorzitter : De heer Sauwens heeft het woord.
De heer Johan Sauwens : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, ik wil ter aanvulling wijzen op enkele elementen. Het is opvallend dat de mobiliteit in deze gemeenten enorm hoog ligt. Gemiddeld verhuizen 8 percent van de inwoners van de faciliteitengemeenten jaarlijks. Dat is het dubbele van het Vlaamse gemiddelde. 15 percent van de inwoners van de faciliteitengemeenten wonen er sinds hun geboorte. Ze zijn autochtoon in de heel strikte betekenis van het woord. In totaal leefde bijna twee derde van de onderzoeksgroep in Brussel alvorens te verhuizen naar de faciliteitengemeenten. Die mobiliteit is een heel belangrijke vaststelling. Het gaat hier echt over migratiegemeenten. De stadsvlucht vanuit Brussel ontwikkelt zich in grote mate via de faciliteitengemeenten.
U kent het Vlaamse regeerakkoord en de beleidsnota's terzake. Ik heb de verklaringen gezien van de minister-president in de Randkrant. Ik ga u gewoon een aantal concrete vragen stellen. Welke conclusies trekt de Vlaamse regering uit de studie? Komt er een bijsturing van het beleid voor de Vlaamse Rand? Blijft de Vlaamse regering na de uitspraken van de minister-president vasthouden aan de omzendbrief Peeters? Is de minister het eens met de minister-president wanneer die stelt dat de omzendbrief niet geschikt zou zijn? Zal de Vlaamse regering, nu blijkt dat de taal- en onderwijsinspectie in de Franstalige scholen nog steeds niet naar behoren werkt, de financiering voor deze scholen schrappen uit de begroting 2003? Ik denk dat ik weet wat u gaat antwoorden, maar voor ons en voor dit parlement is het een grote frustratie dat uw collega van Onderwijs in dit dossier gedurende drie jaar alles aan haar laars heeft gelapt en de wet niet toepast.
De heer Joris Van Hauthem : Wij dienen al tien jaar een amendement in om dat uit de begroting te schrappen.
De heer Johan Sauwens : Wanneer wordt het definitieve actieplan voor de Vlaamse Rand ter goedkeuring voorgelegd aan het Vlaams Parlement? In deze zittingsperiode is uw voorganger er niet in geslaagd dit plan voor te leggen. Hoe zit het met de budgettaire planning en het tijdschema voor de uitvoering ervan? Wanneer worden de concrete voorstellen van de werkgroep inzake de verfijning van de taalwetgeving verwacht? Wat is de dagorde van die werkgroep? Wanneer worden de eerste resultaten op het terrein zelf verwacht? Destijds is er een sensibiliseringscampagne geweest, in het kader van de gemeenteraadsverkiezingen. De grote mobiliteit heeft zeker ook iets te maken met de aanwezigheid van de internationale gemeenschap in die gemeenten, met regelmatige korte verblijven. Dan denk ik onder meer aan de diplomaten, die drie of vier jaar op een bepaalde plaats blijven, om vervolgens elders heen te gaan. Welke nieuwe initiatieven heeft de regering momenteel in petto? Er werden immers initiatieven aangekondigd, en er zijn enkele eerste stappen geweest.
Minister Gabriels is bevoegd voor Vlabinvest. Mijn vragen met betrekking tot de huisvesting zal ik in een nieuw interpellatieverzoek tot hem richten. Het lijkt me immers logischer dat we de bevoegde minister daarmee confronteren. Het huisvestingsbeleid is hoe dan ook cruciaal terzake.
We moeten goed beseffen dat een dergelijke problematiek zich niet laat vatten door een overheid. De rol van de overheid in heel dit dossier is dan ook erg bescheiden. Men kan sturen en bijsturen, wensen en sensibiliseren, maar uiteindelijk zijn het de mensen die op zoek gaan naar een betaalbare woning op hun maat. We kunnen terzake remmende en stimulerende maatregelen nemen. Het is dus niet zo dat deze regering of de voorgaande regeringen met alle zonden Israëls moeten worden beladen. Toch heb ik het gevoel dat een deel van de Vlaamse regering en van het officiële Vlaanderen niet beseft hoe belangrijk een dergelijk actieplan wel zou kunnen zijn op het terrein. Ik verwijs opnieuw naar de minister van Onderwijs. Dan gaat het niet over pesten, maar over het aannemen van een vastberaden houding. Het gaat er over dat we het toepassen van de wet moeten vragen. We moeten als volk en gemeenschap respect afdwingen voor de wetgeving die mee aan de basis heeft gelegen van het zelfbestuur dat we ondertussen stap voor stap hebben kunnen opbouwen. Dat respect vragen van de anderen en degenen die hier komen wonen lijkt me het minimum minimorum. We moeten dat dus ook vragen van de besturen van die faciliteitengemeenten. Het is de zwakke officiële Vlaamse houding die mee aanleiding geeft tot de sociologische realiteit zoals die zich op het terrein ontwikkelt.
Een meer vastberaden Vlaamse houding, een duidelijker strategie met open vizier -zoals men die heeft trachten op te bouwen de voorbije jaren -en met meer doortastendheid op alle opgesomde terreinen kan wel resultaat bieden. Dit kan, net omwille van die grote mobiliteit. Die zaak is volledig in beweging. De bevolkingssamenstelling wijzigt voortdurend. Op 10 jaar tijd wisselt meer dan de helft van de bevolking. Dat brengt een enorme kans met zich mee. Binnen de Vlaamse beweging en dit parlement moet men er zich voor hoeden over te gaan van een proactieve houding naar defaitisme. Neen, deze studie bewijst dat er wel wat aan kan gebeuren. Maar dat betekent ook dat de Vlaamse regering, iets meer dan gisteren, een eigen, duidelijke visie zal moeten ontwikkelen, die wordt gedragen door alle leden van die ploeg.
De voorzitter : De heer Van Rompuy heeft het woord.
De heer Eric Van Rompuy : Mijnheer de voorzitter, ik wil me hierbij aansluiten. Zoals hier al is gezegd, is de perceptie over deze VUB-studie zeer nefast voor de beeldvorming over het Vlaamse karakter van de Rand. Men geeft de indruk dat de verfransing doorgaat, dat men zich eigenlijk niet aanpast, dat zelfs de Vlamingen die er wonen ook niet verwachten dat de Franstaligen zich aanpassen. De omzendbrief Peeters wordt als negatief ervaren. Deze studie geeft dus de indruk dat de Rand een verloren zaak is. Ik wil het artikel van de heer Schiltz citeren : 'De psychologische druk op Vlaanderen neemt hoe dan ook toe. Dit alles onderstreept de haast ondraaglijke onbesuisdheid waarmee in toenemende mate afbreuk wordt gedaan aan het beginsel van de territorialiteit als rechtscheppend, ordenend en vredebrengend beginsel.' Ik ben geen inwoner van de faciliteitengemeenten, maar ik ben geboren en getogen in een buurgemeente van Kraainem en Wezenbeek-Oppem. Ik ken die gemeenten dus wel. Ook in die Vlaamse gemeenten is er een enorme mobiliteit. Men is een bepaalde indruk aan het geven. De Vlaamse regering doet daar deels aan mee. Het feit dat het rapport-Nabholz is goedgekeurd door de Raad van Europa heeft die burgemeesters moed gegeven. Ze zijn opnieuw in het offensief gegaan, terwijl ze een paar jaar geleden in het defensief waren gedrongen. Zij voelen zich opnieuw gesterkt. De adviesraad voor Franstalige mandatarissen wordt opnieuw opgericht. Ze boycotten de uitvoering van Vlaamse decreten, waartegen weinig wordt gereageerd. Minister Vanderpoorten slaagt er niet in om de scholen te laten ressorteren onder de Vlaamse pedagogische inspectie. Minister-president Dewael verklaart dat de omzendbrief Peeters zijn beste tijd heeft gehad. De heer De Gucht had de brief voorheen al bestempeld als een pesterij. Minister Vanhengel komt doodleuk op Ring TV verklaren dat hij eigenlijk nog nooit heeft gehoord van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, en dat hoewel hij minister in de Vlaamse regering is. Hij vroeg zich af wie daar nu over sprak en zei dat dit een achterhaalde stelling was.
Er zijn zo veel elementen die aantonen dat we daar nu in het defensief zitten, terwijl we 2 of 3 jaar geleden psychologisch gezien nog in het politiek offensief zaten. Ik verwijs in dit verband bijvoorbeeld naar de omzendbrief Peeters, naar het betreffende Actieplan van de voormalige Vlaamse regering, naar de publicatie van de Randkrant, naar de gemeenschapscentra die gebundeld waren of naar de vele culturele activiteiten die daar ontwikkeld werden. Nu heb ik de indruk dat men de zaak laat hangen.
Mijnheer de minister, ik twijfel niet aan uw ingesteldheid, maar toch stel ik vast dat anderen niet zwaar meer tillen aan die problematiek. De VLD heeft dat dossier duidelijk opgegeven. Luister maar naar de verklaringen van de heren Dewael en De Gucht. De socialisten hebben daar zelfs nooit interesse voor betoond. Na 2 jaar is er nog steeds geen echt en gecoördineerd Actieplan voor de Rand. Het huisvestingsbeleid bijvoorbeeld is al voor de derde keer van minister veranderd. De conferentie van Vlaamse mandatarissen uit de Rand is niet langer operationeel. Dit zijn stuk voor stuk elementen die me ongerust maken.
We moeten dat klimaat dringend keren. De laatste maanden stellen we immers een zware ontmoediging vast bij de lokale Vlaamse mandatarissen die vaak in onmogelijke omstandigheden moeten werken. Er zijn zelfs een aantal Vlaamse schepenen -bijvoorbeeld in Kraainem en Wemmel -die uit de boot dreigen te vallen indien de nieuwe gemeentewet wordt toegepast waardoor het aantal schepenen wordt verminderd.
Mijn vragen sluiten dan ook aan bij de vragen van de vorige sprekers. Waar blijft dat plan? Kan er geen krachtig signaal komen dat de Vlaamse regering -na de discussie-Nabholz en na de discussie over de omzendbrief Peeters -het nog goed meent met de Rand?
Als we, zoals Hugo Schiltz het reeds stelde, aanvaarden dat men zomaar ergens komt wonen zonder dat daar enige verplichting aan gekoppeld wordt, dan zullen nog andere bevolkingsgroepen in Vlaanderen rechten voor zichzelf gaan opeisen. De heer Schiltz had het in dit verband over 'de onvoorstelbare lichtzinnigheid die zal maken dat men overal aparte structuren gaat oprichten voor alle mogelijke nationaliteiten'.
Mijnheer de minister, ik heb hier een onverdachte bron geciteerd. Ik heb Hugo Schiltz in het Vlaams Parlement altijd beschouwd als iemand die op dat vlak altijd de juiste inzichten had. Ik ben dan ook verheugd dat hij dit hier zo scherp heeft geformuleerd. Daarmee wil ik niet zeggen dat ik akkoord ga met alles wat hij heeft gezegd, maar in grote lijnen kan ik hem wel volgen. De manier waarop hij de staatshervorming heeft benaderd, heb ik altijd kunnen onderschrijven. Als hij dan zoiets zegt, dan denk ik dat dit toch als een ernstig signaal mag worden beschouwd.
De voorzitter : De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de studie heeft mijns inziens aangetoond dat we niet alleen de gevolgen ondergaan van een sociologische ontwikkeling, maar ook dat de Vlaamse regering, met de mogelijkheden die ze eventueel ter zake heeft, op dit vlak tekortschiet. Deze regering heeft veel te weinig aandacht gehad voor het Randbeleid. We wachten nu al 4 jaar op een ernstig actieplan. Bij zijn aanstelling kwam minister Anciaux af met een beleidsbrief van amper 10 pagina's. Dat was dan nog omzeggens een kopie van het Actieplan van de vorige regering van november 1996. Eigenlijk werd daar enkel nog het Bruegelproject aan toegevoegd en daarmee was de kous af.
En dan zijn er de uitspraken van bijvoorbeeld de heer De Gucht die zegt dat die omzendbrief een pesterij is, of van minister-president Dewael die zegt dat de omzendbrief niet leidt tot een bevordering van de integratie van anderstaligen. Dat zijn dus duidelijke politieke signalen die van de overheid uitgaan.
Ik weet dat de aandacht van dit Vlaams Parlement voor communautaire problemen in het algemeen en voor de Rand in het bijzonder, en dit in tegenstelling tot enkele jaren geleden, sterk gedaald is. Dit weerspiegelt zich nu helaas ook in de Vlaamse regering. Zo kregen we in dat verband een Actieplan van amper enkele velletjes waarin absoluut niets nieuws te lezen staat. En dan zijn er nog de politieke signalen die regeringsleiders uitgestuurd hebben over de omzendbrief Peeters. Voor sommigen in dit parlement is dit blijkbaar niet belangrijk, maar aan de andere kant van de taalgrens is dat wel zo. Daar zal dit op gejuich onthaald zijn.
Ik ga het verhaal van Wezembeek-Oppem hier niet opnieuw volledig uit de doeken doen, maar op een bepaald ogenblik hebt u zelf gezegd dat we moeten opletten. Doen we dat niet, dan worden we in de Raad van Europa geblameerd. Welnu, ondanks uw voorzichtige houding is dat gebeurd. We zijn daar inderdaad geblameerd. In de Raad van Europa is geschied wat volgens de Franstaligen moest geschieden.
Toen ik u enkele weken geleden vroeg wat daarvan het gevolg zou zijn voor het aantal Vlaamse schepenen in de faciliteitengemeenten naar aanleiding van uw gemeentedecreet dat een algemene maatregel is, antwoordde u dat onze strategie erop gericht moet zijn om de Franstaligen in de Rand thuis te brengen in het Vlaams huis. De dag nadien werd echter in Straatsburg het rapport-Nabholz goedgekeurd. Iedereen zat te applaudisseren en men viel elkaar ontroerd in de armen alsof nu eindelijk het grote onrecht dat de Vlamingen steeds aan de Franstaligen in de Rand hadden aangedaan, internationaal als dusdanig erkend werd.
Sinds de goedkeuring van het rapport-Nabholz is er dus duidelijk wat aan het bewegen.
Mijnheer Platteau, u hebt waarschijnlijk reeds gesurft naar de website van de Franstaligen in Dilbeek. Daarop is het logo te zien 'Dilbeek, waar Vlamingen thuis zijn', met daaronder 'ou la honte d'une commune extrémiste'. Volgens die heren is de heer Platteau dus burgemeester van een 'commune extrémiste'. Stel u voor!
Tegenover die studie die sociologisch bevestigt wat we al lang wisten, staat een Vlaamse overheid die nu al 3 jaar lang totaal apathisch staat tegenover een Randbeleid. Minister Anciaux heeft er zich nooit echt mee beziggehouden. Hij heeft zich er trouwens nooit mee willen bezighouden op een manier die dat gebied verdient. Zullen, naar aanleiding van deze studie, uw ogen en die van de Vlaamse regering eindelijk opengaan? Zult u eindelijk wakker schieten?
De voorzitter : De heer Platteau heeft het woord.
De heer Stefaan Platteau : Mijnheer de voorzitter, omdat mijn naam en die van mijn gemeente weliswaar zacht en vriendelijk vernoemd werden, wil ik even het woord nemen.
Ik wil erop wijzen dat de Franstaligen bij de laatste verkiezingen 1 zetel hebben verloren en ondertussen nog verder achteruitgaan. Dit betekent dat de UF-fractie terugvalt van 6 naar 4 zetels. Voor de Vlaamse zaak lijkt een en ander mij dus niet zo dramatisch. Ik heb mijn conclusies daar reeds 'avant la lettre' uit getrokken. Ik ben namelijk van oordeel dat we er in gemeenten waar Vlamingen op een normale, correcte en democratische wijze de dienst uitmaken, geen belang bij hebben veel beroering te maken. Ik verwijs in dit verband bijvoorbeeld naar die website. Het is niet de eerste keer dat daar een dergelijke smeerlapperij op terug te vinden is. We mogen daar niet in trappen. We moeten rustig verder werken in die gemeenten waar de Vlamingen de dienst uitmaken.
De heren Van Hauthem en Van Rompuy hebben wel gelijk als ze zeggen dat we heel actief en strijdvaardig moeten zijn in de andere gemeenten waar we terrein aan het verliezen zijn, een tendens die reeds geruime tijd aan de gang is. Ik verwijs daarbij naar de situatie in Wezembeek-Oppem. In Brussel gaat de Vlaamse zaak er al jaren op achteruit.
Ik heb 20 jaar in Brussel gewoond. In 1959 was de situatie zeer slecht voor de Vlamingen. De Vlamingen waren toen de knechten en meiden. Daarna is de 'Mars op Brussel' gevolgd. De toestand voor de Vlamingen is vanaf toen steeds verbeterd. We moeten dat ook durven toegeven. Nadien hebben de Franstaligen weerwerk geleverd via het FDF en de UF. In Brussel ziet de evolutie er nu belabberd uit. Dat is echter niet de schuld van de huidige of van de vorige Vlaamse regering. Het gaat om een tendens.
Het klopt dat het er slecht uitziet in de faciliteitengemeenten. De studie bewijst dat. We moeten daartegen reageren. Hoe dat moet gebeuren, is een andere vraag. Ik heb daarover al meermaals mijn mening gewijzigd. Er moet in ieder geval kordaat en op een pro-actieve wijze worden opgetreden. Het zou echter spijtig zijn dat we de toestand, die nu nadelig uitvalt voor de Vlamingen, politiek zouden vertalen om weerwerk te bieden aan de huidige Vlaamse regering. De regering is toch niet de hoofdschuldige! Indien we als goede Vlamingen de Vlaamse zaak willen dienen, dan moeten we solidair samenwerken. Ik pleit ervoor deze ernstige situatie niet aan te wenden om oppositie te voeren tegen de regering. (Opmerkingen van de heer Joris Van Hauthem)
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Mijnheer de voorzitter, ik sluit me aan bij de heer Platteau. Hij woont zelf in de Rand, weliswaar niet in een faciliteitengemeente. Indien de Franstalige vertegenwoordiging daar van 6 naar 4 is geslonken, dan wil dat zeggen dat hij de zaak zeer goed heeft aangepakt.
De toestand in de 6 faciliteitengemeenten is echter anders. De studie wijst uit wat we reeds eerder wisten. Vorige zaterdag heeft de Vlaamse VLD-schepen in Kraainem me gezegd dat de Vlaamse aanwezigheid in zijn gemeente op een dramatisch dieptepunt zit. Er wonen nog 19 percent Vlamingen. Dit wil zeggen dat er 81 percent anderstaligen zijn. Dat zijn vaststellingen. We moeten ons bezinnen over dat probleem en concrete acties voeren. Stel dat de aanwezigheid in Kraainem nog verder achteruitgaat tot 8 percent. Hoe moeten we dan een gesprek over Kraainem voeren?
De voorzitter : Mijnheer de minister, geachte collega's, natuurlijk moeten de faciliteiten restrictief worden geïnterpreteerd en eventueel worden afgeschaft. Natuurlijk moet er een Actieplan komen. Natuurlijk moet er een onthaalbeleid zijn. Natuurlijk moet er een huisvestingsbeleid worden gevoerd. Als echter het probleem-Brussel niet wordt opgelost, dan is dit dweilen met de kraan open.
We voeren hier een hallucinant debat. Als we de functiewijzigingen van de hoofdstad niet verwerken, de kwaliteit van de huisvesting er niet verbeteren, de financiering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet verhogen om een beleid mogelijk te maken, het mobiliteitsprobleem er niet aanpakken, dan blijven de problemen bestaan. Waar vieren we de feesten van de Grieken, de Italianen, de Spanjaarden? In het domein van Huizingen, in het recreatiecentrum in Itterbeek, in Westland in Dilbeek! Daar worden de feesten gevierd met de internationale gemeenschap.
Weten we nog wel waarover we het hebben? We voeren hier een mooi debat. De verzuchtingen inzake de Rand worden terecht aangekaart. Het probleem moet echter ook worden gesitueerd daar waar de overloop zit. Als men de looninstroom en -uitstroom in Brussel en de financiën van de Brusselse gemeenten bekijkt, dan stellen we vast dat sommige gemeenten geen beleid kunnen voeren. De mensen zoeken naar kwaliteit.
Het probleem moet in zijn geheel worden bekeken. De louter strikte toepassing van de wet zal niet verhinderen dat men dag na dag zal worden geconfronteerd met het probleem, dat hier terecht wordt aangekaart. Er is echter een fundamentelere aanpak nodig dan die via actieplannen, de strikte toepassing van de wet of de afschaffing van een aantal regels.
Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, ik sta noch apathisch, noch onverschillig, noch hooghartig, noch pessimistisch, noch euforisch tegenover dit probleem. Dit probleem raakt me. Ik ben lid van de Vlaamse regering. Men moet maar eens trachten uitspraken van mij te vinden waarin ik deze problematiek zou hebben weggevaagd. Ik heb dat nooit gedaan en zal dat ook nooit doen. Alle verklaringen die ik daarover heb gedaan, hadden de taalwetgeving en de toepassing van de omzendbrief-Peeters als basis. Ik heb daar nooit enige twijfel over laten bestaan. Zelfs het verwijt dat men mij toestuurt inzake Wezembeek- Oppem is ongegrond. Ook daar werd de wet toegepast. Ik ben enkel hoffelijk geweest ten aanzien van de burgers. Ik wil hierover echter niet polemiseren. Net zoals alle interpellanten ben ik zeer bekommerd over de faciliteitengemeenten en de resultaten van de VUB-studie.
Dit onderzoek naar de impact van bijna 40 jaar taalfaciliteiten in de Rand, gebeurde in opdracht van de provincie Vlaams-Brabant en de Vlaamse Gemeenschap. Het was de bedoeling uit deze wetenschappelijk studie conclusies te distilleren om een gefundeerd beleid mogelijk te maken. Mijnheer Van Rompuy, ik begrijp u als u het hebt over defaitisme. We moeten echter niet ingaan op die perceptie. We moeten wel nuchter omgaan met het cijfermateriaal om een efficiënt beleid te kunnen voeren.
Het is de eerste keer dat de impact van de faciliteiten op een wetenschappelijke basis in kaart werd gebracht. Als er kritiek komt op deze studie, dan zal het wetenschappelijke moeten zijn. Het is goed mogelijk dat die ontstaat vanuit een andere invalshoek, maar politieke kritiek op de studie als dusdanig is niet geloofwaardig. Alleen vanuit wetenschappelijke hoek kunnen de resultaten worden aangevochten.
Er werden 1.029 inwoners uit 9 gemeenten bevraagd zodat een analyse kon worden gemaakt van de houding van de Nederlandse, de Franse en anderstalige inwoners van de randgemeenten tegenover het faciliteitenstelsel. De studie focust voornamelijk op het taalgebruik binnen het gezin, de vriendenkring en het verenigingsleven en geeft ook enkele indicaties over de relatie tussen taal en politieke en culturele identiteit.
De studie bevestigt de resultaten van een eerder onderzoek naar de attitudes van de Franstaligen in de Vlaamse Rand rond Brussel. Mijn voorganger, toenmalig minister Anciaux, gaf in 2001 aan het studiebureau INRA de opdracht om een duidelijk beeld te schetsen van de attitudes en motivatie van de Franstaligen in de Vlaamse Rand rond Brussel. Toen werd bij 904 Franstaligen en 661 Nederlandstaligen, verspreid over 13 gemeenten in de Vlaamse Rand, gepeild naar de achterliggende motivatie van de Franstaligen om zich in de Vlaamse Rand te vestigen, de perceptie die ze hebben over de Vlamingen, de Vlaamse overheid en de Vlaamse Rand. Daarnaast werd ook gepeild naar hun algemene tevredenheid of ontevredenheid en hun houding tegenover de taalfaciliteiten.
Wat zijn de eerste conclusies uit beide studies? De eis van de Franstaligen om als een historische minderheid te worden gedefinieerd is wetenschappelijk onjuist, want 85 percent van de Franstaligen zijn geen autochtone inwoner van de Vlaamse Rand. De heer Sauwens bracht ook de grote mobiliteit onder de aandacht. Die versterkt het feit dat de Franstalige bewering een historische minderheid te zijn, wetenschappelijk niet correct is. Dit argument zullen we voortdurend moeten gebruiken bij acties die we ondernemen, onder meer in het licht van het rapport-Nabholz.
De Franstaligen die zich in de Vlaamse Rand zijn komen vestigen en meer bepaald in de faciliteitengemeenten, zijn georiënteerd op Brussel voor vrije tijd, werk, welzijnsvoorzieningen en scholing van hun kinderen. Het is een sociologische werkelijkheid dat mensen in een dorp kunnen komen wonen, maar er absoluut geen sociale verbondenheid mee voelen. De mensen hebben hun computer, hun internet en hun wagen. Ze wonen wel in het dorp, maar leven in feite ergens anders. De heer Van Rompuy en anderen die in de Rand wonen, stellen dit probleem wellicht vast. Het gaat over inwoners die zich niet mengen in het normale sociaal-culturele leven van de oorspronkelijke, autochtone bevolking. Ze hebben een totaal andere benadering. Ook de recente studie van professor Elchardus waaruit een soort indeling in lagen van de bevolking blijkt, bewijst dit feit voor de Rand.
De faciliteiten, bedoeld als een inschakelingsinstrument in Vlaanderen, hebben het wij-gevoel van de Franstaligen onder elkaar versterkt. Vanuit het oogpunt van de Vlaamse Gemeenschap schieten de faciliteiten hun doel voorbij. Ze bevorderden de integratie in de Nederlandstalige Gemeenschap niet.
Mijnheer Van Hauthem, u denkt nu 'ziet u wel' en doet meesmuilend. Daaraan doe ik niet mee. Het instrument van de faciliteiten werd ons 40 jaar geleden in de maag gesplitst. Het was eerst met een tweederde meerderheid in een bijzondere wet opgenomen en daarna in de Grondwet. Nu kan er vanalles over worden gezegd en kan er meesmuilend over worden gedaan, maar daarmee komen we geen stap vooruit.
Het perverse effect van de faciliteiten is dat het gebruik van het Nederlands in de faciliteitengemeenten achteruit gaat in vergelijking met de andere gemeenten in de Vlaamse Rand. Ik beweer daarmee niet dat in de andere gemeenten van de Vlaamse Rand, zoals in Dilbeek, geen Franstaligen wonen. Ook zij spreken Frans in hun huiselijke en familiale kring. Een deel van die mensen gebruikt in het openbaar echter steeds meer het Nederlands. Ik durf me er niet over uit te spreken of dit een definitieve ommekeer is. Het is een danig gevoelige verandering. Over een paar jaar kan de situatie opnieuw helemaal zijn veranderd, onder meer omwille van de mobiliteit.
Uit de studies blijkt ook dat de Franstaligen een negatief beeld hebben van Vlaanderen en de Vlamingen. We moeten ons afvragen wat daarvan de oorzaken zijn. De Vlamingen worden gepercipieerd als intolerant en onverdraagzaam. Wij geloven niet dat we zo zijn, maar uit de studie blijkt duidelijk dat de Franstaligen ons als dusdanig beschouwen.
De Vlaamse regering zal de resultaten van beide studies onderzoeken en in samenspraak met de provincie Vlaams-Brabant zal er worden bekeken welke concrete acties de Vlaamse Gemeenschap en de provincie kunnen nemen en welke invloed die kunnen hebben op het gevoerde beleid. Ik wil u niet de indruk geven dat ik met oplossingen op zak zit. Het probleem is daarvoor te ernstig. Het is heel moeilijk om verandering te brengen in de situatie.
Ik ben wel van oordeel dat de Vlaamse Gemeenschap geen beleid van afschrikking en bestraffing kan voeren ten aanzien van de Franstaligen in de Vlaamse Rand. Repressie werkt averechts. De Vlaamse regering moet blijven vasthouden aan haar beleid zoals uitgestippeld werd in het regeerakkoord. De basisprincipes ervan werden trouwens niet vastgelegd door deze Vlaamse regering, maar door de vorige die een andere meerderheid kende. Over de principes is er dus geen tegenspraak.
Tot nader order -ik ben me heel bewust van mijn woordkeuze -kunnen we aan de faciliteiten zelf weinig veranderen. Ik ontken echter niet dat er op bepaalde vlakken, zoals op dat van het onthaalbeleid, inclusief het aanbod taallessen NT2 (Nederlands Tweede Taal) en huisvesting, duidelijkere stappen kunnen worden gezet. Ik zal het dan ook niet nalaten om hierop aan te dringen bij mijn bevoegde collega´. Ik ben als minister wel bevoegd voor de Rand, maar in feite zijn ook alle andere collega's bevoegd. Ik denk vooral aan de bevoegdheden onderwijs en huisvesting. Als minister bevoegd voor Monumenten en Landschappen, probeer ik een aantal landschappen als erfgoed te catalogeren zodat op die stukken grond geen sprake meer kan zijn van wilde verkavelingswoede of andere ruimtelijke plannen.
De Vlaamse regering heeft haar nieuw Actieplan voor de Vlaamse Rand rond Brussel reeds enkele maanden geleden neergelegd en voorgesteld in deze commissie. Ik heb toen uitdrukkelijk gesteld dat dit document de basis moet vormen van verdere discussies in deze commissie en dat er bijkomende acties voor onderzoek kunnen worden voorgelegd.
Dit is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid. Dit is geen probleem dat alleen de meerderheid en de beleidsverantwoordelijken aanbelangt. De oplossingen ervoor moeten worden gedragen door iedereen. Elk inzicht dat kan bijdragen tot een kentering moet onze aandacht krijgen. De problematiek overstijgt de grenzen tussen meerderheid en oppositie, en tussen de uitvoerende en de decreetgevende macht.
Op het vlak van Binnenlandse Aangelegenheden zet ik de politiek gevoerd door mijn voorganger voort, en blijf ik nauwkeurig toezien op de naleving van de wet en de taalwetgeving in het bijzonder. Er is geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt om de omzendbrief Peeters in te trekken. Later zal er een arrest terzake komen. We zullen zien wat dat arrest inhoudt. Het is nog niet zeker dat dit arrest er vrij snel komt. Het kan nog wat duren. Ik zal geen signaal geven dat deze omzendbrief een pesterij is. De omzendbrief bestaat. Hij is op een bepaald ogenblik door de regering ingevoerd, op initiatief van minister Peeters. Het kan wel zijn dat de Nederlandstaligen en de Franstaligen in de faciliteitengemeenten daar een bepaalde indruk over hebben, maar die omzendbrief is er en blijft er, tot het bewijs van het tegendeel, namelijk wanneer een arrest de omzendbrief ongeldig zou verklaren.
Wat het element van het onderwijs betreft, weet ik dat u daarover besprekingen voert met minister Vanderpoorten. Hier wordt soms geïnsinueerd als zou ze geen oplossing willen terzake. Ik heb daar vorige week nog met haar over gesproken, en ze wenst wel degelijk een oplossing. Ze wil een oplossing in de zin van de in het Vlaams Parlement goedgekeurde resolutie. Ik ga haar dus niet afvallen terzake. Wat huisvesting betreft, weet ik dat Vlabinvest, dat reeds jaren bestaat op het terrein, daar vrij moeilijk of zelfs geen invulling heeft gekregen.
In het verleden was er het voorstel van de heren Suykerbuyk en Van Vaerenbergh. Het probleem daar was steeds dat dit zou worden aangegrepen als uiting van een discriminatiepolitiek. Als ik me niet vergis -en de heer Van Vaerenbergh weet het waarschijnlijk -meenden we ons te kunnen baseren op een in Nederland in bepaalde gemeenten ingevoerde reglementering. Daar wou men de sociologische en maatschappelijke invulling op een bepaalde wijze leiden. Uiteraard was dat niet gekoppeld aan de taal, maar wel aan een maatschappelijke problematiek. Het probleem in de faciliteitengemeenten was dat men daar wel regels kon opstellen op het maatschappelijke vlak, maar dat die geen enkele invloed konden hebben op de taal of andere persoonsgebonden elementen. Dit heeft men nooit kunnen oplossen.
Er werd gevraagd welke initiatieven er ter bevordering van het Nederlands werden genomen. Er is de uitbreiding van het aanbod NT2 en het installeren van de Huizen van het Nederlands door minister Vanderpoorten. Ook is er de sensibiliseringsactie tegenover winkels om er het Nederlands te gebruiken. Dan is er de werkgroep in verband met de vernederlandsing van het straatbeeld. Dan heb ik het over de studie-Boes. De juridische interpretatie daarvan kan leiden tot een tweede omzendbrief Peeters. De Vlaamse regering wil geen strategie van afschrikking voeren.
U weet dat er discussies zijn over die vernederlandsing van het straatbeeld. Op een bepaald ogenblik zullen we terzake conclusies moeten trekken. Dit zou inderdaad kunnen leiden tot een tweede omzendbrief Peeters. Natuurlijk mogen we niet lichtzinnig zijn. Verdere regels moeten het beoogde resultaat naderbij brengen. Als een omzendbrief dit resultaat veeleer verder verwijdert, dan moet het aan de minister worden overgelaten om dat te beoordelen. U kunt mij op die beoordeling aanspreken en me verwijten maken. Maar dat is dan een politieke inschatting die ik zelf moet maken en waarvoor ik de verantwoordelijkheid neem.
In het ontwerp van gemeentedecreet worden alle gemeenten in Vlaanderen op dezelfde wijze beschouwd. Door de regionalisering van de gemeente- en provinciewet behoort de Rand tot Vlaanderen. Hoewel het door een aantal omstandigheden een speciaal gebied is, beschouw ik dit als Vlaanderen. Dat lijkt me de correcte benadering. Als het gemeentedecreet aanleiding zou geven tot een politieke inschatting in de faciliteitengemeenten waarbij afbreuk zou worden gedaan aan de democratische inbreng van Vlaamse schepenen en gemeenteraadsleden, dan moet dit worden aangepast. Dat is duidelijk. Dat behoort tot de discussievrijheid in het parlement. Velen zeggen dat het aantal schepenen in de gemeenten moet dalen nadat de diverse operaties zijn doorgevoerd. Dat is duidelijk. Maar dan moeten we kiezen. Als het klopt dat dit de politieke verdwijning zou betekenen van de Vlamingen uit het beleid en de gemeenteraden, dan houd ik daar uiteraard rekening mee. Maar we moeten alles afwegen. Het ontwerp van gemeentedecreet zal in dit parlement worden besproken, met alle elementen. U zult het geheel beoordelen.
De voorzitter : De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen : Ik denk dat de voorzitter gelijk had toen hij in zijn betoog stelde dat de problematiek van de Vlaamse Rand niet los kan worden gezien van de behandeling van de problematiek van Brussel. Alleen ziet het er terzake in Brussel niet zo goed uit. Als Vlamingen van buiten Brussel hebben we haast niets meer te zeggen in Brussel, en het is onze beoordeling dat Brusselse Vlamingen ook niet zoveel wegen op het Brusselse beleid. Anderzijds is er wel degelijk een verschil tussen de toestand in de faciliteitengemeenten van de Vlaamse Rand rond Brussel, en de andere gemeenten van de Vlaamse Rand. De studie toont dat aan. De studie ging wel degelijk over de faciliteitengemeenten.
Mijnheer de minister, u zegt dat u steeds duidelijke taal hebt gesproken en dat u nooit een blijk van zwakheid hebt getoond ten aanzien van de Vlaamse Rand. Dat klopt. U hebt immers in het verleden -en tot op de dag van vandaag -kordate uitspraken gedaan. Wij zijn evenwel meer geïnteresseerd in de daden op het terrein om de huidige situatie daar te veranderen.
De voorbeelden die ik in mijn interpellatie heb aangehaald, slaan trouwens niet alleen op uw beleid, maar ook op dat van heel wat van uw collega's in de regering. Ik meen duidelijk aangetoond te hebben dat we terzake op zijn minst kunnen spreken van een gebrek aan aandacht voor de problematiek in de Vlaamse Rand. En dan druk ik me nog zacht uit.
U zegt bijvoorbeeld dat minister Vanderpoorten blijk heeft gegeven van goede wil. Goede wil volstaat echter niet. Ik denk dat minister Vanderpoorten -indien ze dat zou willen -wel degelijk over de nodige wapens beschikt om zaken af te dwingen inzake het faciliteitenonderwijs, wapens die ze nu niet gebruikt.
Ik verwijs in dit verband ook naar het hele dossier van de sociale huisvesting. U hebt terzake verwezen naar het destijds door de heren Suykerbuyk en Van Vaerenbergh geformuleerde voorstel. Er zijn mijns inziens inderdaad criteria die gehanteerd konden worden in het kader van dat voorstel. Dit wordt trouwens bewezen door het feit dat deze thans gehanteerd worden als Vlabinvest-criteria.
U bent ook zo wijs geweest het niet meer te hebben over het recht van voorkoop, nochtans een belangrijk instrument voor het voeren van een beleid dat ervoor zorgt dat niet alleen de Nederlandstaligen uit de regio daar kunnen blijven, maar ook dat Vlamingen van elders zich in die randgemeenten kunnen vestigen. U weet echter net zo goed als ik dat de huidige minister van Huisvesting geen voorstander is van dat recht van voorkoop.
U hebt ook een aantal positieve zaken uit de studie proberen te halen. Ik denk vooral aan het feit dat hiermee wordt aangetoond dat er in de Rand geen historische Franstalige minderheid is. Eigenlijk is dat iets dat we al lang wisten. Om dat te weten volstaat het de bevolkingscijfers van het NIS te raadplegen.
U hebt ook beaamd dat de faciliteiten contraproductief zijn, iets wat moeilijk te weerleggen is. Ik kan in dit verband enkel verwijzen naar bepaalde uitspraken van bepaalde belangrijke leden van deze regering, in het bijzonder van de minister-president, over onder meer de omzendbrief Peeters. Deze uitspraken doen bij mij het vermoeden rijzen dat niet iedereen daarvan doordrongen is. Het is evenwel de toekomst die belangrijk is en in dit verband moeten we ons de vraag stellen wat het gevolg zal zijn van deze studie.
U hebt eigenlijk mijn vrees bevestigd, met name dat de zaak nog moet worden bekeken en dat, met andere woorden, misschien tegen het einde van deze legislatuur de eerste voorstellen op papier zullen staan. Het zal dan aan de volgende regering zijn om die eventueel uit te voeren. Dat is nu precies mijn kritiek. Men had deze studie niet nodig om een beleid te voeren. Op een paar details of wetenswaardigheden na, doet deze studie niets anders dan bevestigen wat iedereen reeds wist over de Vlaamse Rand.
Ik ben het met u eens als u zegt dat we geen repressie willen voeren. Een repressief beleid is uiteraard iets helemaal anders dan een kordaat beleid. Als er voor deze regering, in de 2 jaar die haar nog rest, uiteindelijk sprake zal zijn van een kordaat beleid, dan zal dat kunnen bestempeld worden als een hele ommezwaai in vergelijking met de eerste 3 jaar die we achter de rug hebben. Helaas kunnen we aan de faciliteiten inderdaad wettelijk niets veranderen. U hebt zich trouwens altijd heel legalistisch opgesteld. Toch wens ik even te verwijzen naar een uitspraak die u vorige week in De Standaard hebt gedaan. Het ging daarbij echter over een totaal ander dossier, namelijk het toelaten van allochtonen in overheidsdiensten. U hebt in dit verband gezegd dat we desnoods tijdelijk een mouw moeten passen aan de Grondwet. Mijnheer de minister, als dit kan voor de problematiek van de allochtonen in overheidsdiensten, dan moet dat toch ook kunnen voor de problematiek van de Vlaamse Rand rond Brussel.
De voorzitter : De heer Platteau heeft het woord.
De heer Stefaan Platteau : Mijnheer de voorzitter, ik wens even kort te reageren op 2 elementen uit het antwoord van de minister.
Zo heeft de minister verklaard dat er heel wat mensen -en met name Franstaligen -zijn die in de Rand slapen, maar voor de rest volledig op Brussel afgestemd zijn. Dat is juist en ook wij kunnen dat dagelijks vaststellen. Daar ligt precies het actieterrein van zij die lokale verantwoordelijkheid dragen. Zij moeten daarop inspelen om ervoor te zorgen dat zij hun computer, auto, kinderen, enzovoort niet op Brussel afstemmen. Zij moeten daarentegen in onze randgemeenten voorzien in een lokaal aanbod voor die mensen om hen in de Nederlandse cultuur te integreren. De bal ligt daarbij in ons kamp, althans in het kamp van zij die verantwoordelijkheid dragen.
Daarnaast hebt u ook verklaard niet ongevoelig te zijn voor het argument dat het aantal Vlaamse mandatarissen zou kunnen dalen. Deze reactie stemt mij gelukkig.
Het ontwerp van gemeente- en provinciedecreet is vatbaar voor discussie en amenderingen. Als men het mij vraagt, dan moet dat niet alleen zijn voor die gevallen in de Rand of in de faciliteitengemeenten, maar ook meer algemeen voor wat het aantal schepenen betreft.
De voorzitter : De heer Van Rompuy heeft het woord.
De heer Eric Van Rompuy : Mijnheer de voorzitter, ik lees nog dagelijks Le Soir en luister nog vaak naar het nieuws op de RTBf. Daarbij stel ik vast dat, wanneer het over de Vlaamse Rand gaat, de Franstalige politici in hun agressiviteit en alertheid vaak een grote eensgezindheid aan de dag leggen. Zo vergaderen de burgemeesters van de faciliteitengemeenten vaak met de heer Moureaux, de heer Maingain of mevrouw Milquet waarbij meerderheid en oppositie het dikwijls roerend eens blijken te zijn. Een mooi voorbeeld daarvan is de affaire-Nabholz.
Daartegenover staat dat de Vlaamse regering, bij monde van de minister-president, de indruk geeft dat er geen tegenstellingen meer zijn. Toen ik onlangs aan de heer Van der Kelen van Het Laatste Nieuws vroeg wat volgens hem het nieuwe is aan minister-president Dewael, antwoordde hij mij dat het nieuwe lag in het feit dat er opnieuw met de Franstaligen wordt gepraat. De heer Van der Kelen had het in zijn antwoord over een Dewael die erin slaagt opnieuw bruggen te bouwen. Het is echter gemakkelijk bruggen te bouwen als er geen eisen worden gesteld en als er naar de andere kant duidelijke signalen worden gegeven. Ik verwijs in dit verband niet alleen naar de omzendbrief Peeters, maar ook naar het feit dat de federale regering het rapport-Nabholz heeft geparafeerd. Dat het nog moet uitgevoerd worden, is een andere zaak. Dat is een zaak op Vlaams niveau waarvoor hier een meerderheid moet worden gevonden, een meerderheid die er echter niet is. Maar die signalen werden wel uitgestuurd. Als er geen tegenbeweging op gang wordt gebracht, vrees ik dat de toestand nog zal verslechteren. Franstaligen komen in de faciliteitengemeenten wonen omwille van de faciliteiten.
Uit de studie blijkt dat de verfransing zich doorzet. Dat zal de Vlamingen er nog minder toe aanzetten om daar te gaan wonen. Mijnheer de minister, ik pleit er niet voor dat u agressief zou reageren. Het Vlaams Blok bewijst de Vlamingen geen dienst door een separatistisch discours te voeren. Dat kweekt bij heel wat Franstaligen een negatief imago. (Rumoer)
Het Vlaams Blok draagt ook een deel van de verantwoordelijkheid.
De heer Joris Van Hauthem : Mijnheer Van Rompuy, u doet nu net hetzelfde als minister-president Dewael. Als regeringsleider zegt hij dat de omzendbrief Peeters werkt als een rode lap op een stier. (Rumoer)
De heer Eric Van Rompuy : De omzendbrief gaat ervan uit dat mensen zich moeten aanpassen aan bepaalde staatsrechtelijke zaken. U wilt Brussel echter opblazen. Dat is iets anders. U draagt ook een deel van de verantwoordelijkheid. U zult er ook de gevolgen van moeten dragen. De heer Platteau zal me gelijk geven als ik stel dat het separatistisch discours dodelijk is voor de Vlamingen. (Rumoer)
Mijnheer de minister, na de nefaste verklaringen van minister-president Dewael en VLD voorzitter De Gucht heeft nu ook het rapport-Nabholz de Franstaligen opnieuw moed gegeven. De conferentie van Vlaamse mandatarissen moet opnieuw een politiek gewicht krijgen. De band tussen de Vlaamse mandatarissen in de Rand, de Vlaamse parlementsleden en de Vlaamse regering moet worden versterkt.
Deze legislatuur duurt nog anderhalf jaar. Mijnheer de minister, u moet het Actieplan voor de Rand finaliseren. U moet de draad opnieuw opnemen. De ontmoediging is groot. In Brussel is dat ook het geval. Daar kan men echter nog terugvallen op structuren en waarborgen. In de faciliteitengemeenten heerst het gevoel dat men blijft aanmodderen en dat de Vlaamse regering geen duidelijke houding aanneemt.
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Mijnheer de voorzitter, ik heb lang geleefd en gewoond in Wallonië. Ik heb daar veel vrienden, waaronder een aantal ministers. Ook aan die mensen moeten we zeggen wat we denken. Zij moeten hun cultuur verdedigen zoals wij dat met de onze doen. We moeten voor elkaar respect hebben. Veel culturen moeten naast elkaar kunnen bestaan. Hoe meer dat het geval is, hoe rijker men als persoon wordt.
De voorzitter : De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem : Mijnheer de voorzitter, er is een fundamenteel verschil in perceptie tussen Vlaanderen en Wallonië. Ook vanuit politiek oogpunt ligt men in Vlaanderen niet meer wakker van het probleem. Dat geldt ook voor de Vlaamse regering. Mijnheer de minister, u ligt daar wel wakker van. U zegt zelf dat het Randbeleid te maken heeft met huisvesting, mobiliteit en alle mogelijke deelaspecten. U komt hier een brevet van goede bedoelingen afleveren. Tegelijkertijd toont u echter uw onmacht omdat u er niet in slaagt om bij uw collega's in de Vlaamse regering hetzelfde gevoel over te brengen.
Het kan immers niet dat een minister-president de omzendbrief Peeters afschiet terwijl u die verdedigt. Studies bewijzen dat de faciliteiten de integratie van Franstaligen absoluut niet hebben bevorderd, wel integendeel. Het beleid van de regering is op dat gebied helemaal niet coherent. Aan Franstalige kant is de politieke visie over de Rand wel coherent. Ze aanvaarden niet dat de Rand tot het Nederlandse taalgebied behoort. Dat is het verschil in politieke opstelling.
Aan de heer Van Rompuy wil ik nog opmerken dat het klopt dat we separatisten zijn. Dat is toch ons recht in een democratie? (Opmerkingen van de heer Eric Van Rompuy)
Het gevolg daarvan is dat de Vlaamse partijen in Brussel er dankzij het Vlaams Blok op vooruit zijn gegaan.
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Als het nieuwe gemeentedecreet wordt uitgevoerd zoals het nu op tafel ligt, dan komt de invoering van het kiessysteem-D'hondt er. Dat systeem houdt een verbillijking van de vertegenwoordiging in. Het gevolg ervan zou een vermindering van het aantal schepenen zijn. Kraainem zou door de invoering van het systeem haar ene Vlaamse schepen verliezen en Sint-Genesius-Rode 1 van de 2 Vlaamse schepenen, maar er zouden ook 8 extra Vlaamse gemeenteraadsleden bijkomen. Het systeem-D'hondt heeft immers vooral een positief resultaat op het aantal gemeenteraadsleden. Dit is echter gedeeltelijk nog wishful thinking. De invloed is nooit volledig berekenbaar, want er zijn veel taalgemengde lijsten.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de heer Van Nieuwenhuysen, door de heren Van Rompuy en Sauwens en door de heer Moreau werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.