Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 10/10/2002
Vraag om uitleg van de heer Johan Malcorps tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de goedkeuring van het BPA voor het slachthuis Fonck-Dehennin te Bavegem
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Malcorps tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de goedkeuring van het BPA voor het slachthuis Fonck-Dehennin te Bavegem.
De heer Malcorps heeft het woord.
De heer Johan Malcorps : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het slachthuis van Bavegem neemt -of nam -al tien jaar lang een loopje met de regelgeving inzake milieu en ruimtelijke ordening. Men werkte jaren zonder de benodigde vergunningen. Het bedrijf is gelegen in een woon- en recreatiegebied. De gemeente Sint-Lievens-Houtem, die het slachthuis altijd ingedekt heeft, keurde een BPA goed waarbij deze zone werd omgezet in industriegebied en het slachthuis dus na jaren van overtredingen geregulariseerd werd.
Het gaat dus om een eerste belangrijke testcase voor de nieuwe regelgeving inzake zonevreemde bedrijven. Terecht stelde de minister ooit dat deze regelgeving zeker nooit mag worden aangewend voor de regularisatie van bouwmisdrijven of andere misdrijven.
Logischerwijze stuitte het voorstel van BPA van de gemeente dan ook op negatieve adviezen van de bevoegde diensten van Arohm, in Oost-Vlaanderen en vervolgens in Brussel. Ik verwijs onder meer naar het negatief advies van de heer Goedleven op 15 april 2002.
In een brief van 29 mei 2002 dringt de minister bij waarnemend directeur-generaal Hugo Beersmans echter aan op een dringend bezoek ter plaatse van Arohm en de afdeling Milieuvergunningen van Aminal, en in het verlengde daarvan op een 'aangepast besluit'. De minister vermeldt ook uitdrukkelijk dat het er niet toe doet of het om een bestaand of om een nieuw bedrijf gaat. Het feit dat bedrijven jarenlang alle ruimtelijke voorschriften overtreden, doet dus blijkbaar niets ter zake.
De heer Beersmans laat vervolgens in een schrijven van 6 juni 2002 weten dat de exploitatie van het slachthuis op de huidige locatie mogelijk is 'zonder overmatige hinder'. De dag erop reeds wordt het BPA door de minister goedgekeurd.
De minister liet mij dan ook weten, in antwoord op mijn actuele vraag over dit dossier op 3 juli laatstleden in plenaire zitting, dat zijn beslissing gebaseerd was op een hele reeks positieve adviezen, maar zonder dat hij vermeldt dat hij had aangedrongen op een uitdrukkelijke bijsturing van de aanvankelijk negatieve adviezen van zijn diensten. De ware toedracht is inmiddels gepubliceerd in de pers, meer bepaald in de krant De Morgen van 28 september 2002.
Bij dit alles heb ik de volgende vragen. Is dit een gebruikelijke manier van werken? Komt de minister wel meer rechtstreeks tussen in procedures om een herschrijving van adviezen te vragen? Waarom werd dit dossier met zoveel spoed afgehandeld? Het bedrijf is nota bene op dit moment gesloten. Hoogdringendheid kon dus moeilijk ingeroepen worden. Wilde de minister de lopende gerechtsprocedures voor de rechtbank van Dendermonde, die kunnen uitdraaien op een definitieve sluiting van het bedrijf, gezien de hele voorgeschiedenis, voor zijn? Hoe kan de minister nu nog uitleggen dat de procedure voor de zonevreemde bedrijven niet gehanteerd zal worden voor regelrechte regularisatieoperaties?
Wellicht is er nood aan een nauwere integratie van bouw- en milieuvergunningsprocedures, of van ruimtelijke en milieuregels per sector. Het bepalen van afstandsregels tussen slachthuizen en bewoning is een verantwoordelijkheid voor ruimtelijke ordening, maar ook van leefmilieu. Wordt hierover structureel overlegd tussen beide bevoegde ministers?
De voorzitter : De heer Hostekint heeft het woord.
De heer Patrick Hostekint : Mijnheer de voorzitter, collega's, samen met de heer Malcorps vind ik de beslissing van de minister nogal grof. Sedert jaren zijn er overtredingen gebeurd door het slachthuis in Bavegem. Met de goedkeuring van het BPA wordt dat eigenlijk allemaal geregulariseerd. Men heeft in De Morgen de vergelijking gemaakt met Opgrimbie. De titel van het artikel in De Morgen was : 'Opgrimbie -Bavegem : het is maar een kleine stap'.
Slachthuizen zijn historisch gegroeid. Ik heb vanmorgen minister Dua ondervraagd over de milieu-aspecten van de slachthuizen. In die vraag om uitleg aan minister Dua heb ik me eigenlijk in algemene bewoordingen uitgedrukt over de slachthuizen in het algemeen. Minister Dua heeft geantwoord dat er de voorbije tien jaar toch al een en ander is gebeurd. Er zijn een aantal slachthuizen gesloten, al dan niet vrijwillig. Er zijn echter nog altijd slachthuizen die werken zonder bouwvergunning en zonder milieuvergunning.
Ik heb het voorbeeld aangehaald van het slachthuis van Ruiselede. Ik vraag uw aandacht hiervoor. Dat slachthuis beschikt op dit ogenblik over een milieuvergunning die door minister Dua voor een periode van 20 jaar werd toegekend. Dit is een verwonderlijk lange tijd voor een groen boegbeeld. Intussen werd deze vergunning door de Raad van State geschorst. Binnen enkele maanden zal deze vergunning zeer waarschijnlijk ook door de Raad van State worden vernietigd.
In Ruiselede gebruikt men dezelfde handelwijze als in Bavegem. De bestendige deputatie van West Vlaanderen is bezig met de opmaak van een BPA, dat alle bouwovertredingen die sedert 20 jaar zijn gebeurd, regulariseert. Men hoopt op dezelfde welwillende houding als degene die deze minister voor het slachthuis van Bavegem heeft toegepast. Ik ga volledig akkoord met wat de heer Malcorps zegt, en ik vind de beslissing in het dossier-Bavegem afkeurenswaardig.
De heer Jacques Devolder : De vroegere provinciale adviescommissie bestaat niet meer. Er is nu een procoro. Wij zetelen niet in de deputatie zoals de heer Hostekint.
De heer Patrick Hostekint : Ik zetel niet in de deputatie.
De heer Jacques Devolder : Dan heeft hij er goede vrienden. Ik heb de procedure in de toenmalige adviescommissie meegemaakt. Er is inderdaad veel over Ruiselede gediscussieerd. Het is mijn geboortedorp, al woon ik er al twintig jaar niet meer. Ik ken wel de historische achtergrond en denk dat de bebouwingen in Ruiselede voor het overgrote deel kunnen refereren aan een BPA dat maximum tien jaar geleden werd goedgekeurd.
De voorzitter : Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen : Mijnheer de voorzitter, collega's, ik heb er geen probleem mee om de kaarten op tafel te leggen. Als de heer Malcorps mij verwijt dat ik zijn actuele vraag niet heb beantwoord, dan wil ik dat met hem grondig uitpraten. In een actuele vraag zonder papieren op 2 à 3 minuten een antwoord geven over zo'n complex dossier, is een hachelijke zaak. Ik heb de feiten weergegeven die relevant waren voor het dossier en die geleid hebben tot de besluitvorming.
Ik wil duidelijk stellen dat ik daar grondig wil over debatteren, maar het is de minister die beslist en niemand anders. Ik neem er de volle politieke verantwoordelijkheid voor, in goede en slechte tijden. Ik zal mij nooit achter een ambtenaar verbergen en mijn verantwoordelijkheid opnemen.
De waarnemend directeur-generaal, de planambtenaar van Oost-Vlaanderen en de ambtenaar die het BPA bij de administratie heeft begeleid, zijn hier aanwezig. In 95 percent van de gevallen worden de BPA's ondertekend en teruggestuurd. Ik wil dit percentage eventueel laten onderzoeken. In de meeste gevallen worden de BPA's gewoon ondertekend.
Bij de sectorale BPA's is er meer discussie. De voorbeelden zijn legio. Wij proberen telkens tot oplossingen te komen. Ik heb niet de intentie om veertig jaar geschiedenis ruimtelijke ordening in Vlaanderen op te lossen, maar tracht dossier per dossier te beoordelen en een keuze te maken. Ik, en niemand anders, neem de beslissing.
Dit dossier heeft een verschrikkelijke voorgeschiedenis. Er zijn ook acties ondernomen die tot een beslissing leiden. In het advies van de administratie van 15 april 2002, toen het dossier werd overgemaakt, was er een basisvraag die aanleiding gaf om voor te stellen om dit deel van het sectoraal BPA niet goed te keuren. Het ging om de afweging of het al dan niet ging om een bestaand bedrijf of om het opstarten van een nieuw bedrijf. Dat was de hamvraag.
Ik kende dat bedrijf niet. Ik ben er nooit geweest. De journalist van De Morgen was trouwens zo vriendelijk om dat ook te schrijven. De bedrijfsleiders zijn nooit op mijn kabinet geweest en hebben me nooit persoonlijk benaderd.
Is het een bestaand bedrijf? Het bedrijf is stilgevallen wegens de dioxinecrisis, en ook, zo wordt gefluisterd, omwille van slecht management. Ik kan dat niet beoordelen, en dat is ook mijn opdracht niet. Als minister van Ruimtelijke Ordening heb ik de taak om te onderzoeken of dit sectoraal BPA, dat tot stand is gekomen op basis van een gunstig planologisch attest van mijn administratie, vanuit het oogpunt van ruimtelijke ordening kan worden goedgekeurd. In dat planologisch attest waren trouwens heel wat randvoorwaarden opgenomen die nadien ook effectief zijn geïntegreerd in het BPA. Ook in deze commissie heb ik gezegd dat de knoop eindelijk moest worden doorgehakt. In dit soort dossiers zouden Ruimtelijke Ordening en Milieu een gezamenlijke inspectie moeten organiseren, om op die manier te komen tot een geïntegreerd standpunt. Ik ben vragende partij dat dit veel meer gebeurt. U bent de decreetgever om op dat vlak initiatieven te nemen.
Het dossier is als bijlage van een nota van 15 april op mijn bureau beland. Een en ander heeft vijf maanden langer geduurd dan wettelijk mocht. Normaal gesproken moet dit binnen 60 dagen zijn afgehandeld. Het ontwerp van BPA is ontvangen op 24 september 2001. Het dossier is op 22 oktober 2001 door de bestendige deputatie aangevuld. Omwille van de complexiteit van het dossier zijn bijkomende adviezen opgevraagd. Het bedrijf maakte daarop bijkomende informatie over. Op 15 april 2002, dus ongeveer zeven maanden na het ontvangen van het ontwerp, heeft mijn administratie haar definitief advies overgemaakt op basis van de ingewonnen informatie. Uiteindelijk heb ik op 6 juni een beslissing getroffen. Er was dus vijf maanden vertraging. Als u dat snel vindt, dan laat ik die mening voor uw rekening.
Na het advies van 15 april heb ik besprekingen georganiseerd. Na gesprekken met mijn medewerkers heb ik een brief geschreven waarin ik uitdrukkelijk de opdracht gaf om samen ter plaatse te gaan kijken en om een geïntegreerde visie op de milieu- en ruimtelijke-ordeningsaspecten te geven. Dit moest mij toelaten om binnen de week een standpunt in te nemen en de knoop door te hakken. Of het gaat over een bestaand of nieuw bedrijf is vanuit het oogpunt van ruimtelijke ordening niet terzake. Ik heb de mensen dus ter plaatse gestuurd. Ik moet hier verwijzen naar wat ik al heb geantwoord op uw actuele vraag.
In zijn brief van 6 juni 2002 meldde de directeur-generaal van Arohm me het volgende : 'Na overleg met de afdeling Milieuvergunningen van Aminal werd het gecoördineerd standpunt ingenomen dat het exploiteren van het slachthuis Fonck-Dehennin op de huidige locatie vanuit milieutechnisch standpunt zonder overmatige hinder mogelijk is.' In die brief wordt verwezen naar een brief van 4 juni 2002 ondertekend door de heer De Gryze, directeur van de afdeling Milieuvergunningen Oost Vlaanderen, waarin wordt verklaard dat 'het exploiteren van het slachthuis Fonck-Dehennin op de huidige locatie vanuit milieutechnisch standpunt zonder overmatige hinder mogelijk is'. Daarbij zijn de woorden 'zonder overmatige hinder' onderstreept.
Bij Ruimtelijke Ordening werd bij de aanvraag van een planologisch attest verklaard dat dit kon, onder bepaalde voorwaarden. Op basis van dat attest heeft de gemeente een sectoraal BPA gemaakt, dat het hele besluitvormingsproces heeft doorlopen. Het is dus via de gemeenteraad en de bestendige deputatie gegaan. Bij Ruimtelijke Ordening rees dan de vraag of niet moest worden afgewogen of dit nu een bestaand of een nieuw bedrijf is. Ik heb daarop gezegd : laten we ter plaatse gaan kijken, om vast te stellen of op die plaats die activiteit een vergunning kon krijgen. De afdeling Milieuvergunningen heeft geoordeeld dat dit kon. Daarna heb ik mijn standpunt ingenomen.
Ik wil u helemaal geruststellen. Ik moet de auteur van het artikel in De Morgen tegenspreken : als de heer Beersmans vindt dat iets niet kan, dan krijg ik meestal een nota van hem met de mededeling dat hij bij zijn oorspronkelijk besluit blijft. Ik heb er zo verschillende getekend. In zo'n geval volg ik dat oorspronkelijk besluit. De heer Beersmans heeft hier geoordeeld dat er een aangepast besluit zou komen. Dat is zijn verantwoordelijkheid, het is mijn verantwoordelijkheid om te ondertekenen. Ik meen niet dat hij staat te beven als hij me ziet.
De voorzitter : De heer Malcorps heeft het woord.
De heer Johan Malcorps : Mijnheer de voorzitter, ik heb zelf gepleit voor een coördinatie tussen de diensten van Leefmilieu en die van Ruimtelijke Ordening, maar we kunnen er niet onderuit dat er negatieve adviezen waren van Rohm Oost-Vlaanderen en Brussel. Dat wist ik niet voor de vakantie, toen ik de vraag aan u stelde. Dat kon ik ook niet opmaken uit uw antwoord, maar dat is alleszins een gegeven.
U hebt toen gevraagd dat men ter plaatse zou gaan kijken, samen met de afdeling Milieuvergunningen. Die afdeling, die ressorteert onder minister Dua, heeft dan een advies opgemaakt, en is daar in eerste instantie verantwoordelijk voor. Luidens het advies was er geen overmatige hinder, maar het bedrijf ligt stil. Ik grijp terug naar de discussie van deze voormiddag : wat is hinder? Vervuiling kan men gemakkelijk meten, maar wat is hinder? Hoe kan men overmatige hinder vaststellen als een bedrijf al maanden stil ligt? Dat vind ik een moeilijk punt.
Doet het ertoe of dit een bestaand bedrijf is of niet? Formeel niet : wat dat betreft, hebt u overschot van gelijk, mijnheer de minister. Maar ik vind dat er af en toe ook wel eens een aantal milieumisdrijven die al jaren aanslepen, moeten worden vervolgd en bestraft. Dat zou ook tot uiting moeten komen in het vergunningenbeleid. Terzake ben ik aan een soort kruistocht bezig. Dit zou mee in overweging moeten worden genomen. Nu negeert men wat er in het verleden is gebeurd. Men bekijkt het dossier 'sec', op zich, en gaat alleen af op het planologisch attest. Dan knaagt er iets aan mij. We moeten nadenken over de vraag hoe het kan dat bepaalde bedrijfsleiders, die alle wetten aan hun laars lappen, steeds opnieuw carte blanche krijgen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.