Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 17/10/2002
Interpellatie van de heer Jos De Meyer tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de kosteloosheid van het basisonderwijs
Interpellatie van de heer Luc Martens tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de kosteloosheid van het onderwijs
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde interpellaties van de heer De Meyer tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de kosteloosheid van het basisonderwijs en van de heer Martens tot minister Vanderpoorten over de kosteloosheid van het onderwijs.
De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, de leerlingen van het stedelijk basisonderwijs te Gent krijgen dit schooljaar al het lesmateriaal gratis. Dat hebben we via de media vernomen tijdens de eerste week van dit schooljaar.
Dit strookt echter niet met de regels, want die bepalen dat een gemeente die voordelen geeft aan de leerlingen van de eigen scholen, die voordelen ook moet geven aan de leerlingen van het vrij onderwijs en het gemeenschapsonderwijs op haar grondgebied. De Gentse schepen van Onderwijs geeft dus duidelijk een verkeerd signaal. De Vlaamse Gemeenschap moet de kosteloosheid van het basisonderwijs garanderen en moet voldoende werkingsmiddelen ter beschikking stellen van de basisscholen.
Artikel 24 van de Grondwet bepaalt dat de toegang tot het onderwijs kosteloos is tot het einde van de leerplicht. Gelijkaardige bepalingen zijn terug te vinden in het Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten en in het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Het is logisch dat bij het bepalen van de omvang van de werkingsmiddelen van het basisonderwijs rekening wordt gehouden met de verplichte kosteloosheid waartoe de Belgische staat en de Vlaamse Gemeenschap zich internationaalrechtelijk hebben geëngageerd.
De overheid is verplicht om de kostprijs van het basisonderwijs minimaal te financieren. Uit de studie betreffende de objectiveerbare verschillen blijkt nu reeds dat het gemeentelijk onderwijs beschikt over dermate veel extra middelen dat er van oneerlijke concurrentie moet worden gesproken. De stad Gent geeft het signaal dat de plaatselijke overheden over voldoende middelen beschikken om de verplichtingen van de Vlaamse overheid met betrekking tot de kosteloosheid van het onderwijs zelf na te komen. Vanuit het perspectief van gelijke onderwijskansen wordt geijverd voor het wegwerken van alle financiële drempels. Aangezien vrije scholen, in tegenstelling tot de gemeentelijke scholen, geen extra middelen hebben, kunnen ze bepaalde activiteiten niet meer organiseren. Dat beïnvloedt de schoolkeuze van de ouders. Een kind in het basisonderwijs kost ouders per jaar gemiddeld meer dan 300 euro volgens de berekeningen van het HIVA.
In een eerste reactie op de Gentse beslissing zei de minister van Onderwijs dat die beslissing de kloof tussen de onderwijsnetten nog zal vergroten. Het stedelijk en het provinciaal onderwijsnet zijn nu al de duurste van allemaal, aldus de minister. De koepel van het katholiek onderwijs zegt terecht dat het niet kan dat belastinggeld van alle ouders naar de leerlingen van een specifiek net gaat. Zolang de Vlaamse overheid niet elk kind financieel op een gelijke manier behandelt, zal de kloof tussen de onderwijsnetten blijven bestaan.
Mevrouw de minister, hoe zult u reageren op de maatregel van de stad Gent? Zult u enkel verbaal reageren, of zult u ook daadwerkelijk ingrijpen?
Het gaat hier immers om een vorm van oneerlijke concurrentie.
De Vlaamse Gemeenschap moet de kosteloosheid van het basisonderwijs garanderen. Welke maatregelen zullen worden genomen om die te realiseren? Binnen welke tijdspanne zullen die maatregelen worden genomen? De kostprijs van het basisonderwijs is hoger dan de kosten voor het realiseren van de eindtermen. In welke mate zal daaraan tegemoet worden gekomen?
Als steden en gemeenten of provincies extra middelen vrijmaken voor onderwijs, dan moeten die ten gunste van alle leerlingen en ouders worden gebruikt, onafhankelijk van de gekozen school. Welke beleidsmaatregelen zullen in die context worden genomen?
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Mijnheer de voorzitter, collega's, ik ga akkoord met wat de heer De Meyer zegt, maar ik wil er nog wat aan toevoegen. Mevrouw de minister, bij het begin van de legislatuur hebt u 99 miljoen frank extra uitgetrokken voor het basisonderwijs. Een van de motieven was de kosteloosheid een stapje dichterbij te brengen. Ik heb er toen op gewezen dat met hetzelfde geld niet drie keer iets kan worden gekocht. Wat is er nu al gebeurd om de kosteloosheid van het leerplichtonderwijs dichterbij te brengen?
Mevrouw de minister, als ik interviews lees en uitspraken hoor, stel ik vast dat het nog niet helemaal duidelijk is wat er moet worden verstaan onder kosteloosheid van het onderwijs. U zegt in een interview in Het Laatste Nieuws dat u wel weet waar u wenst uit te komen. Het zou te maken hebben met de invulling van de eindtermen. Die gedachte kwam trouwens aan bod tijdens de rondetafelconferentie. De werkgroep Financiering van die conferentie is met een hoge mate van eenduidigheid tot conclusies gekomen en heeft beknopt aangegeven wat moet worden verstaan onder de kosteloosheid.
Toch lijkt u de indruk te wekken dat daar nog geen duidelijkheid over bestaat. Er zijn nochtans al heel wat studies gemaakt over wat ouders moeten bijbetalen en over de kostprijs van het onderwijs. Wat moeten we dan nog bestuderen? Wat weet u nog niet uit de huidige studies dat zo essentieel is om tot daden over te gaan? Als u niet tot daden overgaat, wat is daar dan de reden voor?
Ten slotte zou ik ook graag vernemen wat de kostprijs bedraagt van het kosteloos maken van het leerplichtonderwijs. Wat kost dat voor het basisonderwijs en wat kost dat voor het secundair onderwijs?
De voorzitter : De heer Suykens heeft het woord.
De heer Lucien Suykens : Ik zou iets duidelijk willen maken aan de heer De Meyer. Het verbaast me eigenlijk dat hij vandaag deze vraag stelt. We zijn er ons toch allemaal van bewust dat sommige gemeenten en steden reeds jarenlang het lesmateriaal voor hun basisonderwijs gratis ter beschikking stellen. Er is dus helemaal niets speciaals gebeurd in Gent. De schepen van Onderwijs van Gent heeft dat nu wel wat uitdrukkelijker gesteld, maar dat gebeurt reeds lang zonder dat er veel heibel over was.
Als de heer De Meyer verwijst naar de sociale voordelen, weet hij heel goed dat dat iets totaal anders is en dat dat met de zaak niets maar dan ook niets te maken heeft. Dat geldt voor het hele onderwijs in Gent, zoals dat voor alle gemeenten en steden geldt. Sociale voordelen zijn bijna nominatief in de wetgeving opgesomd. Dat doet hier dus totaal niets ter zake.
Mevrouw Claes zal dadelijk ons standpunt verder verduidelijken.
De voorzitter : Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Hilde Claes : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, gezien het belang dat de sp . a-fractie hecht aan de kosteloosheid van het onderwijs, wil ik me uiteraard graag aansluiten bij deze interpellatie. Zoals reeds werd gezegd, is de kosteloosheid zowel vastgelegd in nationaalrechtelijke als internationaalrechtelijke principes. Ik denk dan ook dat we de plicht hebben om deze bepalingen uit te voeren.
In het kader van gelijke onderwijskansen is het gegeven van de kosteloosheid ongetwijfeld bijzonder essentieel. Hierbij wil ik verwijzen naar de resultaten van de HIVA-studie, die inderdaad aantoonde dat de kostprijs zowel in het basisonderwijs als in het secundair onderwijs toch wel bijzonder hoog ligt. Dat vormt voor vele gezinnen, vooral dan de financieel zwakkere, een zeer zware last.
Ik zou vandaag dus willen stellen dat niet alleen het streven naar maar ook het daadwerkelijk realiseren van de kosteloosheid in het onderwijs essentieel is. Tal van scholen hebben hiervoor in het verleden reeds vele inspanningen geleverd. Dat waren ongetwijfeld telkens lovenswaardige initiatieven. Volgens mij is het nu toch wel de taak van de Vlaamse Gemeenschap om haar verantwoordelijkheid daadwerkelijk op te nemen en effectief initiatieven te nemen. Bij die initiatieven denk ik dat het realistisch is om een stappenplan uit te werken, zowel voor het basisonderwijs als voor het secundair onderwijs. Voor het secundair onderwijs denk ik specifiek aan BSO en TSO, waar die problematiek zich eens zo scherp aftekent. Laat ons dat niet vergeten.
Ik zou durven suggereren om in dat stappenplan meer aandacht te besteden aan het stelsel van de studiebeurzen. Dit zou volgens mij zowel voor het basisonderwijs als voor het secundair onderwijs kunnen worden uitgebreid. Ik denk dat het ook belangrijk is dat wij ervoor zorgen dat iedereen die aanspraak kan maken op een studiebeurs, dat ook weet, zodat men ook effectief gebruik kan maken van die mogelijkheid.
Voor het stappenplan denk ik verder aan het invoeren van een maximumfactuur in het onderwijs, wat op tal van gezinnen ongetwijfeld een positief effect zal hebben. Tegelijkertijd zal dit ook het positieve effect hebben dat de verschillen tussen scholen die vandaag bestaan op het vlak van de kostprijs, kunnen worden weggewerkt.
Dit zijn slechts enkele voorbeelden, maar essentieel lijkt mij toch wel dat de Vlaamse Gemeenschap met een effectief stappenplan voor de dag komt om de kosteloosheid in de toekomst daadwerkelijk te realiseren.
Ik zou tot slot nog een vraag willen stellen over de resoluties over kosteloosheid die vorig parlementair jaar in dit Vlaams Parlement werden goedgekeurd. Wat is de stand van zaken in de uitvoering van deze resoluties?
De voorzitter : De heer Van Baelen heeft het woord.
De heer Gilbert Van Baelen : Ik denk dat het een positief feit is dat de betalingen die de scholen vragen vanaf dit schooljaar in het schoolreglement kenbaar worden gemaakt. Ik wil even reflecteren over hoe hierover werd gesproken in de werkgroep Gelijke Kansen van de rondetafel. Dat verschilt namelijk met wat ik hier vandaag hoor. Er werd binnen het leerplichtonderwijs een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het basisonderwijs en het secundair onderwijs. Wat wel belangrijk was, is dat alle deelnemers de definitie zoals ze vandaag wordt gehanteerd, opnieuw hebben onderschreven. Die definitie gaat over het bereiken van de eindtermen en/of ontwikkelingsdoelen.
Een tweede knelpunt dat in die werkgroep aan bod kwam, is de betekenis van het verlevendigen van die eindtermen en ontwikkelingsdoelen. Hoe wordt hieraan gewerkt? Ik wil hierbij een voorbeeld geven, namelijk een uitspraak van de schepen van Gent : 'Ik heb de reizen naar New York in het kader van wereldoriëntatie afgeschaft'. Dit is een concreet maar wel zeer extreem voorbeeld. Dan kom je namelijk ook terecht bij de bos-, zee- en muziekklassen en dergelijke. Er bestaat een hele waaier van mogelijkheden.
Over dat verlevendigen was geen eenduidigheid. De autonomie van de school werd voorop geplaatst. Er werd wel gepleit om op schoolniveau of schoolgroepenniveau te komen tot een sociale enveloppe. De school zelf zou regulerend optreden ten opzichte van gezinnen in een kansarme omgeving. Die kinderen zouden via de enveloppe bepaalde mogelijkheden krijgen.
Voor het secundair onderwijs werd gesteld dat kosteloosheid op korte of middellange termijn zeer moeilijk haalbaar is. Er werd wel gevraagd om de financiering van de diverse studierichtingen opnieuw te bekijken. Het valt op dat kansarmen vooral terechtkomen in dure studierichtingen, zoals BSO en TSO. De financiering zou opnieuw moeten worden bekeken om meer mogelijkheden te geven aan de 'dure' studierichtingen.
Er was verder een pleidooi om het kindergeld afhankelijk te maken van het gezinsinkomen om op die manier de kostprijs van het onderwijs te verlagen. Daarover is uitvoerig gediscussieerd. Uiteindelijk heeft de werkgroep beslist het middel van het kindergeld niet te gebruiken. Voor het secundair onderwijs werd wel gepleit voor een verhoging van de studiebeurzen. Inzake studiebeurzen voor het basisonderwijs bestond absoluut geen eensgezindheid.
Er werd ook gepleit voor de invoering van de maximumfactuur, maar dat gaat in tegen de autonomie van de scholen. Aan scholen kan onmogelijk worden opgelegd hoeveel iets mag kosten. Daarmee zou worden geraakt aan de vrijheid van scholen om onderwijs te organiseren.
Praten over wat er in Gent is gebeurd, brengt ons meteen in het kerntakendebat en in het debat over de plaats en rol van de inrichtende macht.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de meerderheid van de fracties benadrukt nogmaals het belang van kosteloosheid in het basisonderwijs. Het debat gaat over wat er moet worden opgenomen en over een aantal gevoeligheden, zoals theaterbezoek.
We blijven echter rond de hete brij draaien. Buitenstaanders vragen zich af wanneer de kosteloosheid eindelijk een feit zal zijn. Het antwoord is dan waarschijnlijk dat dit te duur is. Het is aan het parlement om keuzes te maken. Het heeft weinig zin om nog eens cijfers aan te halen. Ik onderschrijf de vraag van mevrouw Claes over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de resolutie die werd goedgekeurd op 27 maart 2002.
Er wordt geopperd om een aantal dingen te regelen via het kindergeld en studiebeurzen. Langs Franstalige zijde is men ook bezig met de kosteloosheid van het onderwijs. Dit is zelfs geagendeerd in de Kamer. De oppositiepartij CDh heeft een wetsvoorstel ingediend om ouders een financiële tegemoetkoming te geven bij de start van het school- of academiejaar. Het gaat om 75 euro voor het lager onderwijs, 124 euro voor secundair en 200 euro voor het hoger onderwijs. Dit zou worden uitbetaald samen met de kinderbijslag voor de maand augustus.
Twintig jaar geleden bestond zo'n systeem ook. Toen ontvingen gezinnen bij de start van het schooljaar dubbel kindergeld. De kosten van dit wetsvoorstel worden op ongeveer 155 miljoen euro geschat. Om de kosten verder te verlagen, pleit de CDh onder meer voor gratis openbaar vervoer. Ik wil alleen even opmerken dat het debat dus ook in de Kamer wordt gevoerd. We zouden liever hebben dat de problematiek van de kosteloosheid in elke gemeenschap apart op een ordentelijke manier wordt geregeld. De N-VA heeft dan ook een voorstel van decreet ingediend om werk te maken van de kosteloosheid.
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik ben blij dat dit onderwerp via de interpellaties nog eens ter sprake komt.
Het debat over de kosteloosheid van het onderwijs wordt in de pers dikwijls erg simplistisch gevoerd. Hoever gaat men in de kosteloosheid van het onderwijs en wat moeten we hieronder verstaan?
Wat ik hier vandaag hoor, wijkt af van de uitspraken die bepaalde sp . a'ers bijvoorbeeld enkele weken geleden deden. De heer Janssens stelde letterlijk dat ook het secundair onderwijs volledig kosteloos moet worden zodat de studiebeurzen kunnen worden afgeschaft. Nu hoor ik een pleidooi voor een verbetering van de studiebeurzen. Een en ander zal in een stappenplan moeten gebeuren.
Mevrouw Hilde Claes : Mijnheer de voorzitter, sta me toe hierop te reageren.
Mijnheer Sannen, u moet de berichtgeving volledig beluisteren en weergeven. Mijn partijvoorzitter stelde voor de studiebeurzen pas af te schaffen nadat de kosteloosheid van het secundair onderwijs is gerealiseerd.
De heer Ludo Sannen : De kosteloosheid van het secundair onderwijs is onhaalbaar. Ik vind dit een vorm van verkeerd populisme en verkeerd gelijkekansenbeleid. De kosteloosheid van het basisonderwijs is decretaal bepaald. De heer Van Baelen sprak over de genuanceerde toon die in zijn werkgroep wordt gehanteerd. Ik denk dat dit bij ons in de werkgroep Financiering eveneens het geval is.
In de eindtermen staat dat de volledige kosteloosheid van het secundair onderwijs omwille van het kostenplaatje op middellange termijn niet kan worden gerealiseerd. Omdat de kostprijs een belangrijk element vormt in het gelijkekansenbeleid, moeten die kosten draaglijk worden. Voor diegenen die deze kosten niet kunnen dragen, moeten maatregelen worden genomen zoals een verhoging van studietoelagen en een maximumfactuur in dure studierichtingen. Bij het begin van het derde jaar TSO en BSO moet er dikwijls teveel worden betaald. Hier zouden maximumfacturen en spreidingsplannen een oplossing kunnen bieden.
Het HIVA stelt duidelijk dat de totale kosteloosheid van het onderwijs niet het antwoord is op de vaststelling dat kostprijs een element vormt in het gelijkekansenbeleid. Er wordt zelfs gezegd dat de overheid de middelen waarschijnlijk onvoldoende gericht zal inzetten. In dat kader heeft de heer Nicaise ooit zelfs nog gepleit voor studietoelagen voor het basisonderwijs. Diegenen die echt financiële compensaties nodig hebben, moeten ze krijgen.
Het pleidooi voor gratis onderwijs is een lineair verhaal. Lineaire zaken zijn niet altijd even rechtvaardig. Er mocht geen lineaire belasting komen omdat de lage en de hoge inkomens dan op eenzelfde manier zouden worden benaderd. Als gemeenschapsgeld op een dergelijke lineaire manier wordt ingezet, doet men eigenlijk hetzelfde. Dan is er geen diversificatie en worden de lage inkomens verhoudingsgewijs meer belast dan de hoge inkomens vermits het de totale middelen betreft. Ook het pleidooi voor gratis onderwijs is een lineair verhaal, dat even onrechtvaardig kan zijn als de lineaire belastingen, die inderdaad onrechtvaardig zijn.
Indien het secundair onderwijs volledig kosteloos wordt, vrees ik voor een nieuw spanningsveld inzake de kwaliteit van het onderwijs waarop we geen antwoord kunnen geven. Hoe verhouden de kosteloosheid en de kwaliteit zich ten opzichte van elkaar? In de secundaire scholen in de stad Gent worden handboeken over wetenschappen gebruikt die 20 jaar oud zijn en atlassen waarin nog steeds de Sovjet-Unie wordt vermeld. Huursystemen voor handboeken zijn ook een sociale maatregel, maar laten wel toe het leermateriaal te vernieuwen wanneer nodig.
Als de kosteloosheid wordt doorgetrokken, zullen de leerlingen nog slechts eenmaal per jaar naar het theater gaan. Indien dit in mijn secundaire school het geval was geweest, was ik geen theaterliefhebber geworden, want mijn ouders gingen nooit naar het theater. Daarom ben ik blij dat we dat met de school wel hebben gegaan en dat we ooit één keer met de opera werden geconfronteerd. Net de groepen uit sociaal-economisch zwakkere milieus moeten we daadwerkelijk die gelijke kansen geven. Als dit niet gebeurt ten gevolge van de kosteloosheid, betekent dit een verarming van het onderwijs. In sommige basisscholen durft men omwille van de kosteloosheid geen goed pedagogisch-educatief materiaal meer te verdelen. Dit leidt tot een verarming van het onderwijs. We moeten oog hebben voor dit spanningsveld, en we moeten ervoor zorgen dat de kosteloosheid niet tot een verarming van de kwaliteit leidt.
De totale kosteloosheid van het secundair onderwijs zal er niet toe leiden dat er meer kinderen uit sociaal-economisch zwakkere milieus in het ASO zullen terechtkomen. De middelen voor het gelijkekansenbeleid moeten eerst en vooral doelgericht worden gebruikt voor de begeleiding van echt sociaal zwakkeren zodat echte doorstroming mogelijk is. Echte gelijke kansen kunnen niet gerealiseerd worden door het hele pakket aan middelen voor iedereen gratis ter beschikking te stellen. Ik wil dat meer jongeren uit sociaal-economisch zwakkere milieus kunnen doorstromen naar het hoger onderwijs en het hele secundair onderwijs doorlopen zonder te blijven zitten. Dat moet de doelstelling zijn. Je bereikt die niet door alleen maar gratis secundair onderwijs aan te bieden.
De voorzitter : Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Hilde Claes : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ik wil nogmaals het standpunt van de sp . a over de kosteloosheid van het secundair onderwijs verduidelijken. We hebben de afgelopen weken duidelijk gesteld dat het ons gaat om de schoolboeken, het vervoer en het materiaal. We hebben inderdaad voorgesteld de schoolboeken en het materiaal te financieren door middel van bijvoorbeeld een praktijkfonds.
De voorzitter : De heer Van Baelen heeft het woord.
De heer Gilbert Van Baelen : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, alles tezamen hebben we zowat 3 uur gediscussieerd over het begrip materiaal en over het beruchte messenblok van de beenhouwers. Wordt het kopen of verhuren, of leasen, enzovoort. Het is immers een heel duur blok. Dit toont aan hoe moeilijk het begrip materiaal te definiëren is.
Het begrip verlevendigen is daarom als essentieel element naar voor geschoven. Ik herhaal het standpunt waarover een ruime consensus bestond. Op het niveau van de school zou het nuttig zijn te werken met een soort sociale enveloppe, zowel in het basisonderwijs als in het secundair onderwijs. Sommige scholen doen dat trouwens al. Daarmee kan een vorm van doelgroepenbeleid worden gevoerd. Immers, zeker in het secundair onderwijs is de kosteloosheid vandaag, maar ook morgen, niet haalbaar.
Daarom werden 2 mogelijkheden voorgesteld.Voor de dure richtingen werd ervoor gepleit de wijze van financiering in het secundair onderwijs opnieuw ter discussie te stellen. Hoe moeten ASO, TSO en BSO worden gefinancierd? Bovendien werd voor specifieke doelgroepen in de dure richtingen voorgesteld, eventueel los van het systeem dat in de school wordt toegepast, te voorzien in de mogelijkheid dat de school op een of andere wijze kan tegemoetkomen. Het gaat dan om het schoolniveau.
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ik wens aan deze vragen niet veel meer toe te voegen. Ik stel vast dat de meerderheidspartijen zich met groot enthousiasme op dit onderwerp gooien. Ze blijken grote pleitbezorgers van de kosteloosheid, die wij al lang bepleiten in de verschillende werkgroepen. Ik hoor hier dus niets nieuws.
Soms hoor ik hier een zekere vorm van double-speak. Er wordt gezegd dat een gratis regeling een lineaire regeling is, en dus onrechtvaardig. Dat is ook juist, mijnheer Sannen, maar uw partij heeft tot nu toe al heel wat gratis regelingen geslikt. Wat is dan de waarde van deze kritiek.
De regering is 3 jaar bezig, en heeft er nog 2 voor de boeg. Ze heeft al veel kunnen doen, en ze zal nog veel kunnen doen. Ik zal graag luisteren naar het antwoord van de minister, en dan in de begroting nagaan hoe consequent die daarmee is. Alleen lippendienst bewijzen met grote pleidooien is goed voor de papiermolen, en jammer voor de bomen, maar we willen dat er ook iets gebeurt op het terrein. Het gaat om kinderen, het wegwerken van oneerlijke concurrentie, en het creëren van kansen.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, collega's, ik hoef eigenlijk niet veel meer te antwoorden, want ik ben het helemaal eens met de standpunten van de heren Sannen en Van Baelen. Het is ook mijn overtuiging dat een volledige kosteloosheid van het onderwijs in de eerste plaats niet rechtvaardig, maar bovendien ook niet haalbaar is, ondanks de standpunten van sommigen over het budget van Onderwijs, ook van leden van de meerderheid. Ik probeer enkele elementen aan het debat toe te voegen. Dat maakt het misschien niet eenvoudiger, maar het is belangrijk ze in overweging te nemen.
Uit de studie van de objectiveerbare verschillen, waar we straks ook nog op terugkomen, is gebleken dat bepaalde provincies en gemeenten voor de organisatie en de werking van hun onderwijs heel wat putten uit de eigen provincie- en gemeentebegrotingen. Dat is echter lang niet overal het geval. Het is de provincies en gemeenten niet verboden op die manier de werkingsmiddelen die ze van de Vlaamse Gemeenschap ontvangen, aan te vullen.
De enige restrictie die daar momenteel op bestaat, is de regelgeving met betrekking tot de sociale voordelen. Of dat een gezonde situatie is, is een andere vraag. Op dit moment behoort dit hoe dan ook tot de autonomie van de provincie- en gemeenteraden.
In Onderwijsdecreet XIII van 13 juli 2001 zijn de principes die zijn vastgelegd in internationale verdragen en de Belgische grondwet explicieter uitgewerkt. Het decreet op het basisonderwijs bepaalt nu dat in de door de gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde basis-, kleuter- of lagere scholen geen inschrijvingsgeld kan worden gevraagd, noch direct, dus bij de inschrijving, noch indirect, bijvoorbeeld door hogere kosten aan te rekenen voor dingen waarvoor een bijdrage van de ouders mag worden gevraagd. Evenmin kunnen er bijdragen worden gevraagd voor onderwijsgebonden kosten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te realiseren of een ontwikkelingsdoel na te streven. Activiteiten en schoolbenodigdheden die noodzakelijk zijn voor het bereiken van de eindtermen of het nastreven van een ontwikkelingsdoel, moeten gratis zijn voor de leerlingen. Voor datgene wat essentieel is voor het volgen van onderwijs mag er bijgevolg geen bijdrage worden gevraagd. De kosteloosheid van het basisonderwijs is dus gelinkt aan de eindtermen en de ontwikkelingsdoelen. Zo moeten schoolboeken, schriften, werkboeken, kopieën die de werkboeken vervangen, agenda's en tijdschriften waarmee in de klas wordt gewerkt, gratis zijn voor de leerlingen. Voor materialen, activiteiten en diensten waarbij dit niet het geval is, mag wel een bijdrage worden gevraagd aan de ouders. Dit moet evenwel vooraf met de ouders worden overlegd in de participatie- of schoolraad.
Ik wil toch opmerken dat er niet alleen reglementaire aanpassingen zijn geweest. Ook het werkingsbudget voor de basisscholen is de afgelopen jaren fel gestegen. Dit moet de scholen onder meer in staat stellen de kosteloosheid te garanderen. De betreffende cijfers zal ik verstrekken in antwoord op de volgende interpellatie met betrekking tot de objectiveerbare verschillen.
Sinds begin dit schooljaar moet de bijdrageregeling voor het eerst -en dit kan eigenlijk worden beschouwd als de eerste stap in het stappenplan -via het schoolreglement aan de ouders op een transparante manier kenbaar gemaakt worden zodat ouders een inschatting zouden kunnen maken van de grootte van de jaarlijkse bedragen die door de school kunnen gevraagd worden. Deze nieuwe verplichting moet verhinderen dat ouders in de loop van het schooljaar voor onaangename verrassingen komen te staan.
Daarnaast moet er in de participatieraad of schoolraad een regeling uitgewerkt worden voor ouders die het financieel moeilijk hebben. Deze regeling vormt een afwijking op de bijdrageregeling en moet eveneens opgenomen worden in het schoolreglement. Ik zal dit schooljaar via steekproef een groot aantal schoolreglementen laten opvragen door mijn diensten. Aan de hand van een screening van de schoolreglementen zullen we voor het eerst een zicht krijgen op wat een basisschool werkelijk kost. Aan de hand van deze resultaten zal de regelgeving, indien nodig, bijgestuurd worden en zouden we bijvoorbeeld kunnen bepalen of er al dan niet maximumfacturen mogen zijn. Tevens zal ik onderzoeken of het toekennen van studiebeurzen aan leerlingen in het basisonderwijs een oplossing kan betekenen voor minder begoede ouders. U hebt echter reeds gehoord dat daarover geen eensgezindheid bestaat.
Ik wens u ook even te wijzen op de verantwoordelijkheid terzake van scholen, leerkrachten en ouders. Ik stel immers vast dat scholen vaak bijzonder dure materialen aankopen. Wie bijvoorbeeld vaak kleuterscholen bezoekt, zal vaststellen dat daar enorm veel materiaal en speelgoed aanwezig is. Op zich is dit niet verkeerd, wel integendeel. Toch weet iedereen dat de handel daar vaak gebruik of misbruik van maakt en materiaal aanbiedt tegen een veel hogere prijs dan ander beschikbaar materiaal dat over dezelfde kwaliteiten beschikt en dezelfde pedagogische doeleinden dient. Dit betekent dus dat er een grote verantwoordelijkheid berust bij de scholen die bijzonder kritisch moeten leren omgaan met de aankoop van materialen.
Er ligt ook een grote verantwoordelijkheid bij de leerkrachten. Omwille van het feit dat men nu voor het eerst op school moet gaan praten over die bijdrageregeling, wordt aan de leerkrachten gevraagd wat zij nu exact aan de leerlingen vragen. In het verleden deden de leerkrachten daarin een beetje hun eigen zin. Dit leidde ertoe dat men voor verschillende vakken, zeker in het secundair onderwijs, ongeveer hetzelfde moest kopen, maar toch een beetje anders naargelang de leerkracht, het studiejaar, enzovoort. Wie dan meerdere kinderen op dezelfde school had, kon vaak voor elk kind ander materiaal kopen.
Tot slot rust er ook een grote verantwoordelijkheid op de ouders. Ouders hebben immers soms de neiging om, ingaande op de wensen van hun kinderen, te dure materialen te kopen.
Het is uiteraard heel gemakkelijk te verwijzen naar de verantwoordelijkheid van de ouders en te zeggen dat de overheid alles moet oplossen. Ik zeg u heel duidelijk dat de overheid dit niet alleen kan oplossen en dat er ook een heel grote verantwoordelijkheid ligt bij scholen, leerkrachten en ouders.
De kosteloosheid van het basisonderwijs is momenteel inderdaad beperkt tot die materialen, activiteiten en diensten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te bereiken of de ontwikkelingsdoelen na te streven. De kostprijs van het basisonderwijs bedraagt uiteraard meer dan de noodzakelijke kosten en kan sterk verschillen van school tot school. Zo zal de ene school bijvoorbeeld meer uitstappen organiseren dan de andere. Alle schooluitstappen kunnen een opvoedende waarde hebben, alhoewel ook hieromtrent heel wat interpretaties bestaan. Vandaar dat lokaal overleg tussen school en ouders in deze van cruciaal belang is. Directie, personeel en ouders moeten samen bepalen of en hoe uitstappen georganiseerd en betaald kunnen worden.
Het zou best kunnen dat in een aantal scholen ouders zullen pleiten voor meer uitstappen en er ook geheel of gedeeltelijk de financiële gevolgen kunnen en willen van dragen. In andere scholen zal mogelijks beslist worden om uitstappen en de kostprijs ervan te beperken.
Ik ben van oordeel dat de kosteloosheidregel hoe dan ook niet mag ingrijpen in de door de scholen gehanteerde methodieken. In het participatiedecreet is dienaangaande een belangrijke passage terug te vinden. Daarin wordt uitgelegd hoe dat overleg tot stand moet gebracht worden en hoe ver dat overleg kan gaan.
De vraag die we ons in eerste instantie moeten stellen is of de gemeente zelf als organisator van onderwijs moet blijven optreden. Alhoewel ik ervan overtuigd ben dat een gemeente zelf onderwijs moet kunnen blijven inrichten, ligt een mogelijke oplossing in het verzelfstandigen van het gemeentelijk onderwijs door haar onderwijs onder te brengen in een verzelfstandigd agentschap met een eigen beheersorgaan. Op die manier staat het gemeentebestuur even onafhankelijk tegenover alle scholen op zijn grondgebied en zou het een zelfde ondersteunende rol kunnen spelen voor alle onderwijsverstrekkers. Ik zal dus ook in dit geval niet onmiddellijk maatregelen treffen, maar de conclusies van het kerntakendebat afwachten.
Wat de vragen van de heer Martens betreft, kan ik nog dit toevoegen. Binnenkort zal de commissie zorgvuldig bestuur worden opgericht. Deze onafhankelijke commissie wordt bevoegd om klachten te behandelen die verband houden met de kosteloosheid van het onderwijs. Men kan bij de commissie klachten indienen per eenvoudig aangetekend schrijven, binnen 60 dagen na kennisname van de feiten waarover een klacht wordt ingediend. De commissie moet dan binnen 60 dagen een beslissing nemen en die eveneens per aangetekend schrijven meedelen. Deze commissie zal de huidige commissie laakbare praktijken vervangen. Zolang de commissie zorgvuldig bestuur niet operationeel is, blijft de commissie laakbare praktijken eventuele klachten behandelen.
Specifiek voor het secundair onderwijs zijn er nog nieuwigheden in het systeem van de studietoelagen. Zoals u ongetwijfeld weet, kan elke leerling die minstens 2 jaar met zijn gezin in België verblijft en aan de financiële voorwaarden voldoet, een studietoelage ontvangen. Rekening houdend met het feit dat nog teveel mensen de weg naar de studietoelagen niet vinden, loopt er op dit ogenblik een nieuwe campagne om het systeem van studietoelagen ruimer bekend te maken. Alle relevante informatie over studietoelagen staat op de onderwijswebsite.
De reglementering van het systeem van studietoelagen voor het secundair onderwijs is doorgelicht. Op basis hiervan zullen prioriteiten worden bepaald. De huidige wetgeving zal worden aangepast en zo veel mogelijk worden vereenvoudigd. Daarnaast worden ook de inspanningen ter bevordering van de administratieve vereenvoudiging voortgezet en zullen verdere acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat diegenen die recht hebben op een studietoelage, die ook aanvragen.
De resultaten van het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek over 'Studiekosten in het secundair onderwijs' en 'Studiekosten in het basisonderwijs' zijn al enige tijd vrijgegeven. Zij liggen mee aan de basis van de beleidsmaatregelen die we hier hebben besproken.
In het door de overheid gefinancierde wetenschappelijk onderzoek dat in 2002 zal worden opgestart, is geen verder onderzoek over kosteloosheid opgenomen. Wel heeft de administratie de opdracht gekregen om een onderzoek uit te voeren over de opvolging van de verplichting om de te voorziene kosten ten laste van de ouders op te nemen in het schoolreglement. Verder moet een overzicht worden opgesteld van de aard van de kosten, opgedeeld in grote rubrieken. Daartoe zullen dit schooljaar steekproefsgewijs een aantal schoolreglementen worden gescreend. Zo kunnen we een inzicht verwerven in wat basisscholen aanrekenen, en de regelgeving eventueel bijsturen. Tevens werd gevraagd te onderzoeken welke bijdrage studiebeurzen voor leerlingen in het basisonderwijs kunnen leveren aan de kosteloosheid van het onderwijs. Er zullen simulaties worden doorgevoerd, die zullen variëren in functie van de kostencategorieën die in aanmerking worden genomen.
Op de rondetafelconferentie werd gevraagd de onderwijsuitgaven tot 5 percent van het bruto regionaal product op te trekken. 1 percent van het BRP komt overeen met een bedrag van 1,5 miljard euro.
Als lid van de centraal-technische werkgroep en als lid van de werkgroep Financiering van de rondetafelconferentie weet de heer Martens dat de voorstellen voor het verder streven naar volledig kosteloos leerplichtonderwijs slechts een deel van de vele voorstellen voor het toekomstige onderwijsbeleid vertegenwoordigen. Het is bijgevolg niet zozeer een kwestie van het vooruitschuiven van deze beleidsprioriteit, maar het afwegen van de verschillende onderwijsprioriteiten, en de afweging ervan binnen de Vlaamse regering.
De HIVA-studie bevat interessante informatie. Het HIVA berekent de kosten door gewoon alle uitgaven van de ouders op te tellen. Een kritische opstelling van ouders, leerkrachten en directies ontbreekt. We moeten onderzoeken wat er van de ouders wordt gevraagd, en of dat nu al dan niet terecht is. Zo'n debat moet bij alle actoren het verantwoordelijkheidsgevoel aanscherpen. Het Onderwijsdecreet XIII is in dat verband belangrijk, want het is de eerste stap in het stappenplan waarover ook sp . a het heeft. Ik herinner me in dat verband dat een journalist aan sp . a-voorzitter Janssens vroeg of het de bedoeling was dat ook de boekentassen zullen worden betaald, maar dat hij daarop niet onmiddellijk een antwoord gaf. Wat mij betreft, kan het toch niet de bedoeling zijn dat iedereen altijd hetzelfde materiaal moet gebruiken. We keren toch niet terug naar de tijd van de uniformen en dergelijke? Het stappenplan waar sp . a voor pleit, bestaat. Als men echter wenst dat dit nog meer wordt geconcretiseerd, dan kan dat. Ik heb daar geen problemen mee.
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Ik dank de minister voor haar vrij uitvoerig antwoord. Ik wil dat antwoord op papier nog eens rustig herlezen, en alle informatie eruit goed verwerken.
Toch wil ik benadrukken dat het onderwerp van de kosteloosheid en de gratis toegang al tijdens de vorige zittingsperiode aan de orde is geweest. U hebt dat onderwerp toen trouwens ook aangekaart. Bij het begin van deze zittingsperiode heeft de huidige regering van dit thema een belangrijk aandachtspunt gemaakt. Dat is zo op papier gezet. Het kan dus niet dat men vandaag een stap achteruit zet en stelt dat dit slechts een van de vele aandachtspunten is. Deze regering heeft gezegd dat het een van haar centrale ambities is om de kosteloosheid van het onderwijs -en dan in de eerste plaats van het basisonderwijs -te organiseren.
Kosteloosheid moet gelden voor elke kind. Het is misschien een boutade, maar die kosteloosheid moet nog meer voor het ene dan voor het andere kind gelden. Alle kinderen hebben recht op die kosteloosheid, maar de ongelijkheid in de samenleving maakt dat het ene kind er nog meer recht op heeft dan het andere. Een aantal bijkomende, maar gerichte maatregelen moeten ervoor zorgen dat kinderen met een kwetsbare achtergrond er zeker gebruik van maken. Mevrouw de minister, u hebt gelijk met uw stelling over een gedeelde verantwoordelijkheid, maar die ontslaat de overheid niet van haar taak om ervoor te zorgen dat scholen en kinderen allemaal dezelfde startposities innemen.
Vandaag worden transparante rekeningen gevraagd, en er wordt ook gevraagd dat scholen van bij het begin van het schooljaar met de ouders goede en duidelijke afspraken maken. De ouders moeten weten waar ze aan toe zijn. We zijn voor goede afspraken. Daardoor komt aan het licht in welke ongelijke positie scholen zich bevinden. Degenen die over beduidend minder werkingsmiddelen beschikken, zullen bij een kwalitatief gelijk aanbod, noodzakelijkerwijze een hogere factuur moeten doorschuiven dan degenen die over meer middelen beschikken. Vandaag zou dat dus een ontradend effect hebben. Voor een zelfde aanbod zal in de ene school de factuur beduidend hoger liggen dan in de andere school. Dat kan niet. In die zin is het debat over de kosteloosheid niet los te koppelen van de gelijke financiering. Ik zal daar straks nog op terugkomen.
Wat de gemeente als organisator betreft, dit aspect komt ook aan bod in onderwijsdecreet XIV. Ik hoor u graag zeggen dat u hierover het kerntakendebat wenst af te wachten. Dan hoeft u immers op dit punt niet in te grijpen op de bestaande regelgeving. Dan zou het evenwel consequent zijn om voor andere punten op dezelfde manier te reageren. Ik ben benieuwd wat de laatste versie van het onderwijsdecreet XIV zal zijn.
We zijn er voorstander van dat de gemeenten een sleutelrol spelen bij de organisatie van het basisonderwijs. We zijn ook voor de gedachte van een zelfstandig agentschap, welk statuut dat ook krijgt, op voorwaarde dat er een gelijke en voldoende financiering is voor deze scholen. Als het een operatie wordt waarbij de problemen naar de gemeenten worden doorgeschoven, zoals dat voor andere problemen al eens gebeurt, zonder de budgettaire consequenties in rekening te brengen, dan is dat geen correcte operatie. We zullen ons hiertegen dan ook verzetten.
We gaan ermee akkoord dat de gemeenten een sleutelrol spelen in het vervullen van het basisonderwijs in een zelfstandige situatie, waardoor zij niet langer zelf rechter en partij moeten zijn, maar op een open manier kunnen werken met alle scholen op het grondgebied van de gemeente. Dat is alleen maar mogelijk, als de kosteloosheid op een gelijke manier wordt gegarandeerd. Wat voorheen bestond, is een gevaarlijke operatie.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de voorzitter, het is essentieel dat het begrip kosteloosheid voor alle kinderen, ongeacht de school, op dezelfde manier wordt ingevuld. Ik ben het met de heer Suykens niet eens als hij zegt dat hetgeen in Gent door de schepen van Onderwijs werd voorgesteld, niets met sociale voordelen had te maken. De minister was in haar eerste reacties in de pers omtrent de maatregelen in Gent, duidelijker dan vandaag.
Het zou interessant zijn om de uitvoeringsbesluiten en de omzendbrieven in verband met sociale voordelen te kennen, van zodra ze er allemaal zullen zijn, en om te weten welke we nog kunnen verwachten. Het zou goed zijn als deze aan het verslag worden toegevoegd. Deze discussie is vandaag immers nog niet afgerond.
De heer Gilbert Van Baelen : Ik ben blij dat de heer Martens akkoord gaat met de transparantie van kosten en een gelijkekansenbeleid. Ieder kind is inderdaad niet gelijk. Ik ben het eens met de plaats en de rol van het officieel onderwijs en de rol van de gemeenten wat de organisatie van het basisonderwijs betreft. Ik ben het fundamenteel oneens met de heer Martens dat elke school gelijk is wat het aspect kosteloosheid betreft. Dat is onjuist. Hij zegt dat de kosteloosheid voor elke school dezelfde moet zijn. Ik zeg dat niet iedere school gelijk is. Met de werkingsmiddelen alleen bereikt men geen volledige kosteloosheid. Men gaat dan immers voorbij aan het begrip verlevendigen en het bereiken van de eindtermen.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door de heer De Meyer werd tot besluit van deze interpellaties een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.