Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 17/10/2002
Interpellatie van de heer Luc Martens tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de implementatie van de studie betreffende de objectiveerbare verschillen in het onderwijs
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Martens tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de implementatie van de studie betreffende de objectiveerbare verschillen in het onderwijs.
De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de aanleiding voor mijn vraag was een interview in De Morgen van 21 september. De minister zegt : 'Wij kunnen op dit moment het financieringssysteem niet onmiddellijk aanpakken. Dat zal in een stappenplan moeten gebeuren. Op dit moment kunnen wij enkel de kloof verder dichten. Ik denk dat wij erin geslaagd zijn. Wij zullen in 2003 verder staan dan wat de vorige regering had vooropgesteld voor 2006.'
Ik ben dit nagegaan en vond een document van februari 1998 : 'Al deze extra middelen zorgen ervoor dat de verhouding 100/76 reeds bereikt wordt in 2003´ Men had dus toen reeds de optie om tegen 2003 de verhouding te realiseren en niet tegen 2006. De vraag is of de minister verder staat dan wat toen is geformuleerd. Ik citeer verder : 'Tot op dat ogenblik worden alle middelen lineair verdeeld. Van zodra de werkingsmiddelen de juiste verhouding bereiken, dus vanaf 2004, geschiedt de verdeling conform de in het decreet basisonderwijs afgesproken sleutel 100/76.'
De vorige minister had wel degelijk de bedoeling om, in uitvoering van het Tivoli-Polderakkoord, reeds in 2003 het vooropgestelde niveau te bereiken. Dit niveau zou nu met de begroting, die we straks zullen bespreken, worden bereikt. Ik ben benieuwd om te zien hoe dit zal gebeuren. Als ik de cijfers van 2002 lees, zie ik dat de werkingsmiddelen, die per leerling aan het gemeenschapsonderwijs worden toegekend, beduidend hoger liggen dan degene die het gesubsidieerd onderwijs worden toegemeten. Voor elke 100 euro die aan de werking van het gemeenschapsonderwijs worden besteed, ontvangt het gesubsidieerd vrij basisonderwijs ruim 52 euro, het vrij buitengewoon basisonderwijs 42 euro, het gewoon vrij secundair onderwijs 55 euro en het vrij buitengewoon secundair onderwijs 74 euro. Gemiddeld gaat er voor elke 100 euro 54 euro naar het vrij onderwijs. Dat is de toestand. Het is het antwoord dat altijd is gegeven.
De idee van kosteloosheid is een ambitie die tijdens de vorige regeringsperiode is gegroeid. Ook deze regering heeft ze tot de hare gemaakt. Wij steunen dit. Het wegwerken van alle niet-objectiveerbare verschillen is ook een ambitie van de vorige regering. Binnen de bevoegdheid en de tijd die haar was toebedeeld, heeft zij er alle consequenties van gedragen en vele inspanningen geleverd. Ik denk bijvoorbeeld aan de inspanning die ze van het secundair onderwijs geeft gevraagd. Deze minister heeft dit terug teniet gedaan. We kunnen alleen maar blij zijn dat u meer middelen voor het secundair onderwijs hebt. We hopen wel dat het secundair onderwijs in de toekomst over die middelen kan blijven beschikken. Welke stappen zijn er gezet in de richting van de conclusies van de studie over de objectiveerbare verschillen? Die studie heeft niet enkel betrekking op het geld en bevat 6 conclusies of aanbevelingen. Welke stappen zijn er genomen om die aanbevelingen inhoudelijk in te vullen?
Mevrouw de minister, zelf spreekt u over een stappenplan. Wij spreken over een groeipad. De resultaten van de studie zijn er nu al geruime tijd. U hebt tegen de mensen van de rondetafelconferentie gezegd dat ze ervoor moeten zorgen dat hun rapport er is voor de begrotingsbesprekingen. De heer Sannen heeft grote inspanningen gedaan om te zorgen dat het rapport van de werkgroep Financiering er zou zijn. Dit rapport steunt de kernconclusie dat het evident is dat gelijkheid ook een gelijke financiële behandeling van alle kinderen impliceert. Er kunnen natuurlijk wel specifieke correcties worden aangebracht, afhankelijk van de context waarin kinderen in het onderwijs terechtkomen.
We hebben gepleit voor een groeipad dat op een hoger niveau zal eindigen, en in wezen moet het uitgangspunt zijn : 100 percent voor ieder kind, behalve voor de kinderen waarvoor meer moet worden gedaan. Die benadering is de enige juiste. Voor bepaalde kinderen moet misschien iets meer worden gedaan omdat ze op een school zitten die meer kosten heeft omdat er bijvoorbeeld zedenleer en godsdienst wordt aangeboden. Het kan ook gaan om andere omstandigheden waarvan we er een aantal hebben gedefinieerd in het gelijkekansendecreet. Hoe ziet u het groeipad en hoe zult u het niveau bereiken dat moet worden bereikt?
Op een bepaald ogenblik hebt u gezegd dat het basisonderwijs naar de steden en de gemeenten moet worden overgeheveld. Die uitspraak kan niet los staan van een voldoende en objectieve financiering. U reageerde daarmee op het invoeren van de kosteloosheid van het basisonderwijs in het stedelijk onderwijsnet van Gent. Die maatregel is lovenswaardig. Iedereen moet immers kosteloos onderwijs kunnen genieten.
U zei op een bepaald moment : 'Nog nooit kreeg het katholiek onderwijs zo veel.' Dat is juist. Naarmate het begrotingsbudget stijgt, zullen alle netten meer krijgen dan vroeger. U zou bijvoorbeeld ook kunnen zeggen : 'Nog nooit kreeg het gemeentelijk onderwijs zo veel.' Zelfs zeggen dat het onderwijs in het algemeen nog nooit zo veel kreeg, is juist. Er zijn vandaag immers beduidend meer middelen. Wat is echter de waarde van uw uitspraak in het licht van de studie over de objectiveerbare verschillen en de uitvoering ervan?
Ik stel vast dat er veel ongenoegen blijft bestaan. Vandaag komt dat nog niet echt duidelijk tot uiting, maar dat zal veranderen. Er zal uiteindelijk een discussie over de netten heen op gang komen die zal gaan over het feit dat het basisonderwijs onvoldoende geld krijgt in vergelijking met de andere onderwijsniveaus. Mevrouw de minister, hoe denkt u die dreigende onrust te beheersen? Ook bij de hogescholen zal die onrust uiteindelijk tot uiting komen, zij het op een ander moment. Die onrust ontstaat niet omwille van politieke overwegingen of omwille van een satanisch genoegen. Die onrust vloeit voort uit het feit dat het water tot aan de lippen en zelfs tot aan de neusgaten staat. Indien het water tot aan de lippen staat, is het nog mogelijk te ademen door de neusgaten, maar niet voor lang. Het is immers moeilijk ademen op die manier.
U beschikt nu, zoals u had gevraagd, voor de begrotingsbesprekingen over de conclusies van die rondetafelconferentie. Wat leert u hieruit?
De voorzitter : De heer Van Baelen heeft het woord.
De heer Gilbert Van Baelen : Mijnheer Martens, ik heb een aantal bedenkingen bij uw pleidooi in het licht van de studie over de objectiveerbare verschillen. Het klopt dat er nooit meer geld naar onderwijs is gegaan dan tijdens deze legislatuur. Bovendien heeft de minister steeds gezegd dat voor haar het basisonderwijs en het hoger onderwijs prioritair waren.
De studie over de objectiveerbare verschillen werd door de minister aanvaard, maar ze werd in deze commissie nadrukkelijk in vraag gesteld op een aantal punten. De conclusie die u trekt uit de commissiebesprekingen is volgens mij niet de conclusie van de hele commissie. U zegt dat die cijfers als dusdanig moeten dienen als basis om het beleid op te enten. Ik denk dat iedereen hier op een bepaald ogenblik wel akkoord was met het feit dat de studie tendensen aanduidt, maar dat is een fundamenteel verschil. Daarmee heb ik niet gezegd dat ik de studie wetenschappelijk in vraag stel, ik zeg enkel dat dat hier gebeurde.
Mijnheer Martens, u hebt het over de verhouding 100/76. Veegt u dan de lineaire maatregelen zomaar van tafel? We hebben hierover ook een debat gehad in De Zevende Dag, gooit u dat zomaar weg? Hadden we dan de verhouding 100/65 of 100/76 moeten toepassen? Hadden we dezelfde maatregelen moeten toepassen als in het kleuteren basisonderwijs? Ik denk aan de verhoging van de werkingsmiddelen, hadden we dat dan op die basis moeten toepassen? Er was namelijk een politiek akkoord.
De minister heeft het volgende principe toegepast : 'elke leerling is gelijk, 100 percent is 100 percent'. Hadden we dan een ander principe moeten toepassen? Had de minister dat dan niet lineair mogen doen maar gedifferentieerd? Ik ben het volledig met u eens dat elk kind voor 100 percent telt en dat we beter spreken van 100 percent plus meer. We zullen dan het debat moeten voeren waarvoor die 100 percent staat. Dat is het debat. Is het dan een individueel rugzakje of een rugzakje gekoppeld aan een schoolgebonden toestand?
Mijnheer Martens, ik denk dat er toch wel een duidelijk groeipad is uitgetekend van het begin tot het einde van deze legislatuur. Ook in de vorige legislatuur is dat inderdaad gebeurd. Ik ben blij dat deze regering die afspraken tot op vandaag heeft gehonoreerd. Bezuinigingen die u tijdens de vorige regering persoonlijk mee hebt goedgekeurd, heeft deze regering ongedaan gemaakt. Ze heeft substantieel in bijkomende middelen voorzien en ze blijft ook de afspraken die in het verleden en tijdens deze legislatuur zijn aangegaan -ik denk aan de CAO's -honoreren.
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, in de eerste plaats wil ik zeggen dat deze regering doet wat ze heeft beloofd. Ze wil namelijk de verschillen tussen netten wegwerken, want voor zover ik weet zijn alle nieuwe maatregelen van deze regering maatregelen die lineair worden toegepast. Wat in het regeerakkoord staat, wordt dus ook uitgevoerd : elk kind telt voor ons op dezelfde manier mee, en als er specifieke behoeften en noden zijn, moeten we daarop als overheid inspelen. Het gelijkekansendecreet is daarvan uiteindelijk het voorbeeld.
De studie over de objectiveerbare verschillen is voor mij op zich niet zo belangrijk. We kunnen natuurlijk discussiëren over de wetenschappelijkheid van bepaalde cijfers en onderzoeken, maar als algemeen uitgangspunt heeft de studie een zekere waarde. Ik denk dat we het erover eens kunnen zijn dat de studie heeft aangetoond dat, als we verschillen maken tussen leerlingen, slechts beperkte elementen die verschillen kunnen rechtvaardigen. Ik denk dat we het er ook over eens zijn dat die beperkte elementen als parameters kunnen worden gebruikt bij de verdeling van de werkingsmiddelen.
We zijn het erover eens dat het basisonderwijs tegenover het secundair onderwijs ondergefinancierd werd. We zijn het hier niet allemaal eens met het uitgangspunt dat de Vlaamse overheid over het algemeen voldoende middelen aan onderwijs besteedt. De studie over de objectiveerbare verschillen werd door iedereen dus gehanteerd naargelang de filosofie en de politieke benadering die men belangrijk vindt.
Mevrouw de minister, met mijn volgende punt loop ik eigenlijk vooruit op het debat van de begroting, maar ik heb het ook al gezegd bij de Septemberverklaring. Eigenlijk vind ik de afspraak die de vorige regering heeft gemaakt, om een groeipad uit te tekenen van 100/76, achterhaald. In de werkgroep Financiering hebben we juist het algemene principe naar voren geschoven dat elk kind even veel waard is, en dat op basis van specifieke behoeften en noden in bijkomende financiering kan worden voorzien. Ik denk dat we moeten afstappen van die verhouding 100/76. Nogmaals : in die werkgroep interesseerden netten en zuilen ons niet, het enige wat ons interesseerde was het kind en de school.
Ik zou dus graag hebben dat de minister binnen een bepaalde tijdspanne de werkingsmiddelen voor het onderwijs zo structureert dat het uitgangspunt wordt bereikt dat elk kind even veel waard is en dat specifieke behoeften en noden extra worden gefinancierd. Dat vergt decretale maatregelen, want momenteel is er voor het gemeenschapsonderwijs een ander systeem van financiering dan voor het gesubsidieerd onderwijs. Er moet een tijdpad worden uitgetekend waarbij tussentijdse maatregelen kunnen worden genomen om correcties door te voeren. Het moet duidelijk zijn tegen welke datum het principe daadwerkelijk zal worden toegepast. Wat de som is per school opgedeeld per net en zuil, interesseert me hoegenaamd niet. Het groeipad moet niet alleen te maken hebben met meer middelen, maar ook met de omschakeling van een juridisch mechanisme.
De voorzitter : De heer Suykens heeft het woord.
De heer Lucien Suykens : Mevrouw de minister, u hebt de studie aanvaard. Ik ga akkoord met de heer Van Baelen dat er vanuit de commissie nogal wat kritiek was op de wetenschappelijkheid van het onderzoek. Een persoonlijke kritiek is ook dat niet alle betrokkenen openlijk hebben geantwoord op de vragen. Die discussie hebben we echter in het verleden al gevoerd.
Ik ben voor objectieve financiering en voor een gelijke behandeling van elk kind, maar wel in de mate dat kinderen gelijk zijn en dat zijn ze niet. Netten zijn voorbijgestreefd. We hebben allemaal die evolutie in ons denken meegemaakt. Scholen verschillen ook van elkaar. Daar moet duidelijkheid over komen.
Ik treed de vraag van de heer Sannen bij om een tijdpad uit te tekenen. Ik wil me niet vastpinnen op de verhoudingen 100/76 of 100/80. Mijnheer Martens, de verhouding 100/76 gaat trouwens over een beperkt stuk van de onderwijsbegroting. Als we alle cijfers, dus ook de lonen, meetellen, dan ligt de verhouding helemaal anders. Dat mag ook eens worden gezegd.
De voorzitter : De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock : Mijnheer de voorzitter, ik vind de discussie over de netten min of meer achterhaald. De netten bestaan, maar hoelang nog? Hier werd al vaak gepraat over de manier waarop scholen meer interactief kunnen zijn, hoe ze democratischer kunnen worden en hoe leerlingen en ouders meer inspraak kunnen krijgen. Een democratische invulling van een school leidt op termijn tot het vervagen van netstructuren. We moeten ons daarop toespitsen. Het groeipad dat tijdens de vorige legislatuur werd uitgetekend, mag voor mij uitdeinen naar de verhouding 100/76. Uiteindelijk is dat op middellange termijn een achterhaalde discussie. We moeten onze scholen democratiseren, en op die manier zullen de netten vanzelf vervagen.
De voorzitter : Dames en heren, ik stel vast dat als de minister begint te antwoorden, er niet meer wordt geluisterd en onder elkaar wordt gepraat. Ik vind dat onbeleefd en zeker niet gepast voor een commissie voor Onderwijs.
Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voozitter, dames en heren, het is al te eenvoudig te stellen dat de studie van Deloitte & Touche een kant-en-klare blauwdruk zou zijn voor een toekomstige financiering van het onderwijs. De studie was niet ongecontesteerd, zo bleek ook uit de hoorzittingen in deze commissie, al acht ik ze over het geheel genomen wel bruikbaar en meen ik dat minstens de tendens correct is.
Mijnheer Martens, zelfs indien men de definitiestudie als valabel uitgangspunt neemt, blijven er tal van verschillen waarvan de onderzoekers aangeven dat ze bestaan, maar dat het niet mogelijk is ze te kwantificeren. Ik verwijs onder meer naar de aanvaardingsplicht voor het officieel onderwijs, waar het rapport erkent dat er onmiskenbaar financiële gevolgen zijn ten nadele van officiële scholen. De bespreking van het decreet gelijke onderwijskansen I toonde intussen aan dat uw fractie dit verschil hoegenaamd niet wenst te zien verdwijnen. U stuurde alvast aan op uitstel van het decreetsartikel dat een aanvaardingsplicht inhield voor de vrije scholen, ook nadat het advies van de Raad van State daarover positief was.
Het stoort me dat u de eindconclusies van Deloitte & Touche herleidt tot de samenvattende grafieken en er essentiële conclusies uit weglaat. Zo stelden de onderzoekers ook dat het niet mogelijk is een kwaliteitsvol en betaalbaar onderwijs te bekostigen zonder structurele samenwerking tussen de netten.
Initiatieven om scholen van verschillende netten te doen samenwerken, blijven veeleer zeldzaam ondanks de nobele intenties die men hierover ventileert. Het kan niet dat dit rapport selectief wordt gelezen op de punten die de overheid aanspreken en dat men blind blijft voor de aanbevelingen ten aanzien van de schoolbesturen.
Verder heeft het rapport uitgewezen dat er significante verschillen bestaan in boekhoudkundige verplichtingen. Op pagina 362 van het eindrapport bijvoorbeeld wordt aanbevolen deze boekhoudkundige en andere administratieve verplichtingen veeleer af te schaffen dan ze te verrekenen en te kwantificeren. Zoals aangekondigd in het regeerakkoord zullen aan alle scholen gelijkwaardige boekhoudkundige verplichtingen worden opgelegd.
Het gemeenschapsonderwijs werkt sedert 2000 met een economische boekhouding. Om dit ook te realiseren in het vrij onderwijs, loopt er op dit ogenblik een begeleid pilootproject met een 20-tal vrije scholen. Op basis van de bevindingen zal een eenvormig plan worden uitgewerkt voor alle vrije scholen met een bijbehorend controlesysteem.
Mijnheer De Meyer, het groeipad naar de 100/76-verhouding werd nog tijdens de vorige legislatuur vastgelegd. U hebt dit zelf reeds aangegeven. Het groeipad bepaalde dat de 100/76-verhouding in 2007 wel degelijk zou worden bereikt voor het secundair onderwijs. Het groeipad werd immers vastgelegd in artikel 100 van het decreet van 14 juli 1998 betreffende het secundair onderwijs en werd in de opeenvolgende begrotingen correct uitgevoerd. In het basisonderwijs was de verhouding in 1996 100/33. Aan het begin van de huidige regeerperiode in 1999 was de verhouding 100/44. Daarna evolueerde de verhouding in het basisonderwijs als volgt : in 2000 100/48,5, in 2001 100/53,9 en in 2002 100/57,7. In 2003 zal het 100/65,7 zijn.
In 1996 kreeg het gesubsidieerd onderwijs 9907 frank per leerling. In 2004 zal dit 21.000 frank per leerling zijn. Daaruit blijkt dat het groeipad gestaag verloopt, met zelfs een scherpere stijging dan in de periode toen u in de regering zat. Bovendien worden nieuwe initiatieven zoals ICT-coördinatoren en zorgcoördinatoren, die bij de bovenstaande berekeningen niet zijn meegeteld, steeds op 100/100-basis uitgevoerd, wat de verhouding dus meer in de richting van de gelijke verhouding brengt.
Toen ik zei dat steden en gemeenten basisonderwijs moeten kunnen blijven inrichten, liefst op basis van een verzelfstandigd agentschap, gaf ik mijn standpunt weer in de kerntakendiscussie voor steden en gemeenten. U weet dat dit debat nog aan de gang is en dat er over voorstellen kan worden gedebatteerd. Uit de studie van Deloitte & Touche is gebleken dat lokale besturen aanzienlijk veel middelen uit hun eigen begroting investeren in hun scholen. In belangrijke mate zijn die investeringen bedoeld om de kost van het onderwijs voor de betrokken leerlingen en hun ouders zo laag mogelijk te houden. Dit is zonder meer positief, maar zou alle leerlingen van het basisonderwijs ten goede moeten komen indien het basisonderwijs een kernopdracht zou worden van de gemeenten. Dit is echter louter een voorstel waarvan de eventuele uitvoering ook niet op korte termijn volledig mogelijk zal zijn.
Met de uitspraak dat het katholiek onderwijs nog nooit zoveel geld kreeg, heb ik vooral willen reageren op de negatieve toon van onder meer de affichecampagne die het katholiek basisonderwijs startte. Het is toch vreemd dat op het moment dat een duidelijke inhaaloperatie is ingezet door de regering, een campagne wordt gevoerd die laat uitschijnen dat ik het vrij onderwijs niet geef wat het toekomt. Dit staat in contrast met decennia van status quo waarin dergelijke campagnes uitbleven. Ten slotte is die uitspraak ook in absolute cijfers correct. Iedereen kan dit nagaan in de onderwijsstatistieken van de afgelopen jaren. Dit werd door de heer De Meyer daarnet trouwens onderschreven.
Een ander voorbeeld betreft de subsidiëring van de vrije internaten. De vorige regering heeft pas in het laatste jaar van de legislatuur een bedrag toegevoegd van 80 miljoen frank. Deze regering was bereid een inspanning te doen overeenkomstig de regeringsverklaring. Dit is gebeurd bij de budgetcontrole 2002, waarbij een bedrag van 280 miljoen frank structureel werd toegevoegd. Door deze toevoeging komt men aan een verhouding van bijna 100/76 voor het geheel van middelen ten aanzien van de vrije internaten. De inspanning van deze regering richtte zich tot entiteiten die door de grondwetgever niet worden beschouwd als onderwijsinstellingen. Ik sta volledig achter deze operatie, maar men moet ze dan ook in zijn volheid erkennen.
Een minister en een regering hebben de verantwoordelijkheid een beleid te voeren zoals werd afgesproken in het regeerakkoord. Ik neem die verantwoordelijkheid op en probeer over dat beleid te communiceren met alle belanghebbenden. Andere belanghebbenden hebben eveneens het recht standpunten in te nemen inzake het onderwijsbeleid, maar ik stel vast dat over het onderwerp van de onderwijsfinanciering onrust wordt gezaaid. Een minister kan alleen maar hopen dat iedereen zich eerlijk en constructief opstelt, maar kan weinig ondernemen als sommigen dit dossier gebruiken om een negatieve sfeer te scheppen in het onderwijsveld. Onrust wordt gecreëerd door desinformatie, en niet zozeer door nieuwe initiatieven die op til zijn.
De rondetafelconferentie, waarvan ik niet meer weet of CD&V er nog aan deelneemt of niet, wordt in haar geheel tijdens dit najaar afgerond. De werkgroep Financiering heeft reeds in juli haar werkzaamheden beëindigd. U weet echter ook dat er in totaal 5 werkgroepen zijn en dat de 5 rapporten een geheel vormen.
Om gerichte discussies te kunnen voeren over bepaalde domeinen van het onderwijsbeleid, zijn meerdere werkgroepen opgericht. De werkgroep Financiering pleitte voor een objectieve financiering op basis van leerlingenkenmerken. Dit betekent dat ook de conclusies van de werkgroep Gelijke Kansen en de werkgroep Kwaliteit een belangrijke rol spelen. Leerlingen die op relevante criteria verschillen, zullen daarom ongelijk worden gefinancierd. Opleidingen die op relevante criteria verschillen, zullen per leerling verschillend moeten worden gefinancierd.
Hoe dan ook, een systeem uitwerken voor de financiering van de scholen, zowel qua werkingsmiddelen als qua omkadering, kan niet onmiddellijk. Er zal een langetermijntraject voor moeten worden uitgetekend, met verschillende benaderingen van het basis- en het secundair onderwijs. Tegelijkertijd moet er ook worden gepraat over de voorwaarden waaraan scholen moeten voldoen, bijvoorbeeld de boekhoudkundige verplichtingen.
In de loop van de volgende weken zal ik een visietekst voorstellen. Wellicht al volgende week doe ik dat voor het basisonderwijslandschap, en binnen een week of drie voor het secundaironderwijslandschap. Zeker in de visietekst over het basisonderwijslandschap zal reeds een aanzet worden gegeven voor een discussie over wat die werkingsmiddelen nu eigenlijk zijn. Een traditionele opdeling in personeel, werkingsmiddelen en infrastructurele middelen is intussen immers achterhaald. Een groot deel van het budget gaat zoals gezegd naar lineaire initiatieven, die er bij de huidige traditionele definitie tussenuit vallen. In de visietekst zullen we een poging doen om daar komaf mee te maken.
Daarmee ga ik ook in op de hier gestelde vraag naar een nieuw debat over de financiering. Bij de bespreking in de commissie zullen de fracties daarop kunnen ingaan.
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord, al klinkt het niet helemaal van harte. U gebruikt een paar onjuiste elementen. U kent perfect onze argumentatie aangaande de aanvaardingsplicht. Wat u binnenskamers zegt, moet u ook buitenskamers durven zeggen. Ik gebruik niet graag het woord intellectuele oneerlijkheid, maar nu doe ik het toch. We hebben altijd gezegd dat het om de haalbaarheid in de praktijk gaat.
Gelukkig is een en ander uitgesteld. Volgens uw voorstel zou het al in voege zijn geweest. We kunnen ons afvragen waar we staan met al die overlegcommissies en werkgroepen die het moeten volgen. Zonder uitstel had u een juridische onzekerheid gecreëerd. U hoeft dus niet de indruk te wekken dat we niet bereid waren ons te engageren voor de kosten die uit de aanvaardingsplicht zouden voortvloeien. Dat is immers onjuist. Ik blijf het herhalen, maar u kunt blijven weigeren het te horen.
Sommigen zijn geneigd te suggereren dat er hoogst duistere boekhoudingen zullen bestaan, maar de federale wetgever helpt u. In de nieuwe wet op de VZW's is namelijk een nieuw kader aangegeven. Zelfs als u het niet doet, komt het er vanwege de federale overheid. Men is daar helemaal niet bevreesd voor. Bedrijfsrevisoren zullen hun werk moeten doen, waardoor een en ander sowieso wordt verduidelijkt. Van zodra de nieuwe wet op de VZW's in werking treedt, zal ook deze kritiek zonder voorwerp zijn.
Uw antwoord overtuigt me dus niet, ook niet de cijfergegevens. U geeft niet altijd hetzelfde antwoord op dezelfde vraag. Het cijfer verandert weleens. Ik zal eens de moeite nemen uw antwoorden te verzamelen. Bij de bespreking van de begroting kunnen we het er opnieuw over hebben. U zult wel aan de 65/100-verhouding geraken met wat u er al hebt ingepompt, bijvoorbeeld voor schoolzwemmen, of bijvoorbeeld de 399 miljoen frank voor administratieve omkadering, de 2 maal 250 miljoen frank, de 800 miljoen frank voor administratieve omkadering, de beleidsondersteuning, enzovoort. Als u uit het referentiecijfer, met name het cijfer voor het gemeenschapsonderwijs, het vastbenoemd onderhoudspersoneel en de rekenplichtige correspondenten uitlicht, dan zult u er inderdaad wel komen.
Ik bedoel hiermee dat u tegelijkertijd met de opgang naar de verhouding 76/100, die naar mijn inzicht en dat van anderen vandaag achterhaald is, begroting na begroting hebt ingegrepen om op een andere manier tot dat referentiecijfer te komen. U kunt weigeren te luisteren naar het ongenoegen, maar het bestaat, en het heeft een draagvlak. Uiteindelijk zult u moeten uitvoeren wat duidelijk voor ons ligt, namelijk dat alle kinderen op voet van gelijkheid moeten worden behandeld.
Minister Marleen Vanderpoorten : We zullen inderdaad uitvoeren waar u nooit in geslaagd bent.
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen : Mijnheer de voorzitter, ik sluit me aan bij de minister. Ik betreur deze sfeerschepping, en ik begrijp ze ook niet. Deze regering heeft bijzonder veel inspanningen gedaan. Mijnheer Martens, ik ben het met u eens dat de vorige regering de aanzet heeft gegeven, maar deze regering heeft de lijn meer dan consequent doorgetrokken. Alle nieuwe maatregelen zijn lineair. Ik heb niets tegen belangenverenigingen, en tegen het feit dat mensen voor hun belangen opkomen, maar de sfeerschepping alsof deze regering een stap achteruit zet, is ongehoord. De heer Martens zei echter dat zondigen in de katholieke wereld mag, anders zouden de katholieken niet weten wat ze missen.(Gelach)
Vergeven kan echter ook. Ik vraag aan degenen die het katholiek onderwijs steunen, en deze campagne voeren, om opnieuw te praten over de manier waarop die omslag op termijn moet worden gerealiseerd. Het is bezig, en het moet verder gaan. De visietekst is een eerste aanzet om dat debat te voeren. Dat is een veel constructievere benadering. Wat nu aan de gang is, is sfeerschepping en politieke actie, veeleer dan een actie die gebaseerd is op feiten. Dat valt ten zeerste te betreuren, want zo kunt u moeilijk een terechte eis op een constructieve manier realiseren.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door de heer Martens werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.