Commissie voor Algemeen Beleid, Financi?n en Begroting Vergadering van 12/11/2002
Vraag om uitleg van de heer André-Emiel Bogaert tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de budgettaire marges van de globale enveloppe voor de financiering van het vernieuwend beleid zoals opgenomen in het regeerakkoord
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Bogaert tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de budgettaire marges van de globale enveloppe voor de financiering van het vernieuwend beleid zoals opgenomen in het regeerakkoord.
De heer Bogaert heeft het woord.
De heer André-Emiel Bogaert : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, mijn vraag heeft betrekking op de budgettaire marges van de globale enveloppe voor de financiering van het vernieuwende beleid. In 1999 is er in het regeerakkoord terecht uitgegaan van het voeren van een vernieuwend beleid. Dat zou mede worden gefinancierd op basis van de middelen die tijdens de legislatuur ter beschikking zouden komen. Het ging uiteraard om een prognose. Er werd uitgegaan van een globale enveloppe voor de financiering van het vernieuwingsbeleid dat tot 2004 werd uitgestippeld. De samenstelling van de beschikbare middelen was gebaseerd op een aantal componenten : 121 miljard frank van de natuurlijke of automatische groei van in de financieringswet bepaalde middelen, 15 miljard frank van privatiseringsopbrengsten, 29 miljard frank uit PPS en 35 miljard frank uit verschuivingen in de begroting ten gevolge van een gewijzigd beleid. 35 miljard frank zou dus kunnen worden geheroriënteerd. Er zou ongeveer 165 miljard frank aan nieuwe middelen worden gebruikt voor het vernieuwingsbeleid.
Iets later werd in de Vlaamse regering afgesproken om, met uitzondering van de 35 miljard frank van de heroriëntering van de uitgaven, de zojuist vermelde middelen als volgt te gebruiken. 50 miljard frank zou worden gebruikt voor de verlaging van de lasten op arbeid en voor de neutralisering van de werkloosheidsval. Nog eens 50 miljard frank zou worden gebruikt voor mobiliteit, leefmilieu en duurzame landbouw. 40 miljard frank zou dienen voor het sociaal beleid en het welzijnsbeleid, de zorgverzekering, huisvesting en de creatie van 15.000 jobs in de sociale economie. 20 miljard frank zou gaan naar het onderwijs, waarvan de helft zou worden gebruikt voor infrastructuur. 5 miljard frank zou naar cultuur gaan.
Van bij de aanvang werd binnen de Vlaamse regering gewaarschuwd voor de mechanismen van de BFW die het bij letterlijke naleving van de wet onmogelijk maken rechtstreeks op groei in te spelen. Er werd bovendien gewaarschuwd voor het feit dat de nagestreefde fiscale autonomie niet automatisch leidt tot een aangroei van de middelen. Nadien kwam het Lambermontakkoord en sommige onderdelen daarvan hadden en hebben een rechtstreekse impact op de inkomsten en de uitgaven enerzijds en op de repartitie anderzijds. De voorziene privatiseringsopbrengsten van de GIMV zijn tot op heden uitgebleven. Hetzelfde geldt voor het leeuwendeel van de PPS-opbrengsten.
Het zou dus goed zijn om vanaf 1999 tot nu eens te bekijken welke de vrijgekomen middelen ten gevolge van heroriëntering zijn en welke de andere middelen voor het vernieuwend beleid zijn. Het is echt niet gemakkelijk om als lid van het Vlaams Parlement door de bomen het bos nog te zien in verband met de vastlegging van de oorspronkelijke 200 miljard frank.
In een recente ontmoeting met een eminent lid van de Vlaamse regering vernam ik dat dit alles geen onderdeel van het regeerakkoord is of dat de Vlaamse regering dat alleszins niet meer op die manier beschouwt. Ik zou daar graag wat uitleg over krijgen. Dat lid zei ook dat eventuele problemen kunnen worden opgevangen via het FFEU. Ik weet niet of dat juist is.
Gaat de Vlaamse regering nog steeds uit van een budgettaire marge van 200 miljard frank of ongeveer 5 miljard euro als globale enveloppe voor de financiering van het vernieuwingsbeleid tijdens deze legislatuur? Blijft de Vlaamse regering bij het vastgelegde gebruik van de middelen ten bedrage van 165 miljard frank of ongeveer 4,13 miljard euro? Mijnheer de minister, kunt u een overzicht geven van de reeds gebruikte en nog te gebruiken middelen in deze context? Ter waarde van welk bedrag zijn de vooropgestelde privatiseringsopbrengsten reeds gerealiseerd? Ter waarde van welk bedrag zijn de vooropgestelde PPS-opbrengsten reeds gerealiseerd? Welk percentage van de vooropgestelde middelen, gebaseerd op de groei van de in de financieringswet bepaalde middelen, werd ondertussen reeds gebruikt ter financiering van de vastgelegde doelstellingen? Welke heroriënteringen werden reeds uitgevoerd tijdens de huidige legislatuur ter aanvulling van de globale enveloppe voor de financiering van het vernieuwingsbeleid?
De voorzitter : Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen : Mijnheer de voorzitter, collega's, deze vraag komt jaarlijks terug bij de begrotingsbesprekingen. Initieel is uitgegaan van een budgettaire marge van 5 miljard euro als globale enveloppe voor de financiering van het vernieuwingsbeleid. Waar werd die beleidsruimte vandaan gehaald? Deze 5 miljard of beter 4,96 miljard euro kwam voort uit het samentellen en het extrapoleren van een aantal uitgangspunten die betrekking hebben op groei, en van een aantal geprogrammeerde bijkomende ontvangsten.
Ik geef een aantal voorbeelden van dergelijke uitgangspunten. Er was een constante BNI-trendgroei van 2,25 percent en er was gemiddeld 1,5 percent inflatie. Ik verwijs daarvoor naar de SERV-berekeningen die we bij het begin van de legislatuur hebben ontvangen. We zijn ook vertrokken van een toetsing van de ontvangstenramingen bij ongewijzigde uitgangspunten, wat betekent dat er geen rekening is gehouden met het effect van akkoorden die er in de toekomst zouden komen. Ik denk daarbij aan het Sint-Elooi-akkoord en aan het Lambermontakkoord. Er is bovendien rekening gehouden met een constante reële nulgroei van de gewestbelastingen en dus enkel met de aanpassing van de gewestbelastingen aan de inflatie. Wat de uitgaven betreft, werd uitgegaan van de op dat ogenblik gehanteerde Euromeesternorm die op dat ogenblik in de SERV-berekeningen werd opgenomen.
Deze uitgangspunten zijn de belangrijkste. Er werd bovendien nog rekening gehouden met een bepaalde vergrijzingskost. De beschikbare beleidsruimte daarvoor werd voor deze legislatuur berekend op 3 miljard euro. Het betrof hier alleen de middelenaangroei uit de federale dotaties ingevolge de uitvoering van de BFW. Daarnaast werd uitgegaan van een uitbreiding van de beschikbare budgettaire ruimte ten gevolge van een aantal beleidsmaatregelen. 0,4 miljard euro of 15 miljard frank zou worden gerealiseerd via privatiseringsopbrengsten. In deze context moet men de mogelijke opbrengsten zien van de verkoop van de GIMV-aandelen die nog in het bezit zijn van de VPM. Er was ook voorzien in een bedrag van 0,7 miljard euro uit PPS. Bovendien is er voor deze legislatuur uitgegaan van 0,9 miljard euro aan heroriënteringen. Daardoor kwam men uit op het bedrag van 4,96 miljard euro.
Hoe zijn deze uitgangspunten uit 1999 in de loop van de jaren geëvolueerd? Het is misschien interessant om de zo-even vermelde uitgangspunten gedurende het verlopen van de jaren systematisch te herzien. Op dit ogenblik bedraagt de geactualiseerde beleidsruimte ongeveer 6,676 miljard euro. Hierbij is geen rekening gehouden met de ruimte die wordt gecreëerd door de heroriënteringen en door het FFEU.
Op de eerste rij van de tabel (zie bijlage 1) vindt u de groei van de SERV-norm voor de periode 2000- 2004. Op de tweede rij vindt u de afwijking ten opzichte van de HRF-norm. Samen geven die de door de SERV berekende beleidsruimte weer bij het begin van deze legislatuur. We zullen steeds van dit basisgegeven blijven vertrekken. Bij alle verdere stappen die ik zal toelichten, gaat het steeds om een netto-afwijking ten opzichte van die beginsituatie. Vervolgens is het interessant toe te lichten waar de winnaars en de verliezers zich situeren en te bekijken wat dat geactualiseerd en geconsolideerd zou kunnen betekenen.
Het is belangrijk te benadrukken dat de initiële beleidsruimte werd berekend met inachtneming van de op dat ogenblik gebruikte Euromeesternorm, die integraal is gebaseerd op beleidskredieten en dus niet op de betalingskredieten. Dat is in tegenstelling tot datgene waarvoor deze Vlaamse regering bij haar aantreden heeft geopteerd. Ze opteerde voor scenario B van de HRF, zijnde de strengste HRF-norm waarbij via jaarlijkse overschotten wordt geprobeerd versneld de schuld af te bouwen, om in 2010 met een quasi onbestaande directe schuld te komen tot een evenwichtsbegroting waarbij ontvangsten een uitgaven in evenwicht kunnen komen.
Er is nogal veel commentaar geleverd op de overschakeling op de HRF-norm. Ik denk dat we door deze overschakeling op basis van betalingskredieten kunnen werken met een meer gecorrigeerde saldonorm. Dit uitgangspunt is de HRF-methodologie an sich. Deze norm wordt door Vlaanderen binnen België en door België ten opzichte van Europa gehanteerd in de context van het Stabiliteitspact.
Door de impliciete schuld wordt aldus een bijkomende beleidsruimte gecreëerd. De impliciete schuld is uiteindelijk het verschil tussen de beleidskredieten en de betalingskredieten. Afhankelijk van de discrepantie daartussen stijgt of daalt de impliciete schuld en stijgt of daalt de beleidsruimte.
De overschakeling van beleidskredieten naar betalingskredieten leverde volgens de SERV berekeningen bij het begin van deze legislatuur een extra beleidsruimte op van ongeveer 715 miljoen euro. Bij de herberekening van de impliciete schuld vandaag op basis van de reëel uitgevoerde begrotingen, kunnen we vaststellen dat de beleidsruimte ten opzichte van de initiële berekening afneemt met 109,6 miljoen euro. Er is dus minder impliciete schuldafbouw geweest dan aanvankelijk door de SERV werd gedacht. Dat is positief. Empirisch komt nu vast te staan dat de kritiek die vaak tijdens de begrotingsbesprekingen wordt gegeven, onjuist is. Vlaanderen gaat dus bijzonder zorgvuldig te werk.
Binnen de uiteindelijk tot stand gekomen beleidsruimte is er een gunstigere middelenontwikkeling dan werd vooropgesteld in 1999. Dat is reeds genoeg aan bod gekomen tijdens de voorbije begrotingsbesprekingen. Ik zal toch een aantal dingen op een rijtje zetten.
Op basis van de middelen uit de BFW die we hebben opgenomen in de begrotingen voor 1999 tot 2003 en die conform de meerjarenbegroting 2003-2005 voor 2004 worden geraamd, kunnen we uiteindelijk de extra beleidsruimte bepalen die ten opzichte van de oorspronkelijke SERV-raming van 1999 is ontstaan. Ik overloop in dat verband even de parameters. Wat is nu uiteindelijk het effect van de parameters? Ik denk hoofdzakelijk aan 2 belangrijke parameters. De eerste is de evolutie van het BNI en de andere is de evolutie van de inflatie. Wat is daarmee gebeurd en wat is het nettoresultaat?
De SERV ging in 1999 uit van een BNI-trendgroei van 2,25 percent en van een inflatie van 1,5 percent. Deze groei- en inflatiecijfers werden voor de begrotingen van 2000 en 2001 in positieve zin bijgestuurd. Ze waren dus beter dan de cijfers die in 1999 werden vooropgesteld. Voor de begrotingen van 2002, 2003 en ongetwijfeld ook voor die van 2004 werd ondertussen rekening gehouden met de economische terugval en is er een negatieve bijsturing geweest.
We moeten wel opletten dat we met betrekking tot het BNI geen redeneerfout maken. De gelden die zijn doorgestort voor de vorige begrotingsjaren, zijn ondertussen opgenomen in de Vlaamse begroting en daarmee kunnen we rekening houden. Een bijstelling van de BNI-parameters heeft enkel repercussies op de volgende begrotingsjaren. Ik denk dus aan 2003 en 2004. De gelden voor 1999, 2000 en 2001 zijn verworven via doorstortingen die de facto zijn gerealiseerd door de federale regering. Over de toekomstige inschatting van die BNI-parameters hebben we al een parlementair debat gehad. Die parameters verschilden op 27 september 2002 van de cijfers van de economische begroting van 6 september 2002 waarmee de Vlaamse regering rekening heeft gehouden. Het spreekt voor zich dat we zullen nagaan in welke mate het Overlegcomité daar al dan niet duidelijkheid over verschaft.
De conclusie is dat we de voorbije jaren effectief hebben kunnen profiteren van sterkere parameters, ook al zou in de toekomst kunnen blijken dat ze iets te hoog zijn voor de volgende begrotingsjaren. Het geld is binnengekomen en kon worden gebruikt al beleidsmarge. Als we dit gecumuleerd over de hele legislatuur bekijken, dan stellen we vast dat het globaal parametereffect positief is. Ik heb het dan over een bedrag van 1,246 miljard euro ten opzichte van de initiële berekeningen voor 1999.
Bij de parametereffecten werd niet alleen rekening gehouden met de economische groei en de inflatie, maar ook met 2 andere parameters die belangrijk zijn : de fiscale capaciteit die ondertussen sterk is toegenomen ten opzichte van 1999, en de denataliteit die sinds 1999 gunstig evolueert.
Ook de evolutie van de gewestbelastingen is zeer belangrijk. Initieel werd enkel rekening gehouden met de evolutie van de gewestbelastingen die bestonden voor het Lambermontakkoord van kracht was. Er werd dus enkel rekening gehouden met de aanpassing aan de inflatie. Deze gewestbelastingen waren de onroerende voorheffing, de openingsbelasting, de successierechten, de belasting op spelen en weddenschappen, de belasting op automatische ontspanningstoestellen en 41 percent van de registratierechten.
Bij de initiële raming werd dus uitgegaan van een nulgroei, wat begrotingstechnisch de enige juiste aanpak is, maar de facto is dat natuurlijk irrelevant. Iedereen beseft dat de gewestbelastingen niet enkel evolueren door een aanpassing aan de inflatie, maar dat er bijvoorbeeld ook een reële groei is van de vermogens, waardoor de successierechten stijgen. Vandaag kunnen we vaststellen dat de gewestbelastingen de jongste jaren sterk zijn gegroeid, ondanks een aantal maatregelen ter vermindering van de belastingen. Misschien speelt het doorbreken van de Laffercurve ook een rol. Uiteindelijk zal de toekomst uitwijzen of dat werkelijk het geval is geweest. De gewestbelastingen zorgen voor een bijkomende cumulatieve budgettaire beleidsruimte van 1,280 miljard euro. Dat is niet niks.
Het Sint-Elooi-akkoord dat eind 1999 werd afgesloten, kent u. Door dat akkoord werd op basis van leerlingenaantallen de doorstorting van de BTW-middelen gecorrigeerd. Dat is lichtjes negatief voor Vlaanderen omdat sinds 2001 op basis van cijfers van het Rekenhof de exacte leerlingenaantallen worden bepaald. We moeten in dat verband dus een negatief bedrag van 32 miljoen euro opnemen.
Het Lambermontakkoord trad in werking in 2002. In verband met de vraag die hier aan de orde is, kunnen we spreken over een aantal gevolgen van het akkoord. Op het gewestgedeelte van de samengevoegde en gedeelde belastingen is een vermindering doorgevoerd. Dat is een gevolg van bijvoorbeeld het doorstorten van 100 percent van de registratierechten. We praten hier over de gewestaftrek of de negatieve term, zoals staat geschreven in artikel 33bis van de financieringswet. Die negatieve term werd ingevoerd ter compensatie van de bijkomende gewestbelastingen. Deze nieuwe gewestbelastingen betreffen het resterend gedeelte van de registratierechten en ook de hypotheekrechten, de belasting op de inverkeersstelling, het Eurovignet en de schenkingsrechten. We moeten ook rekening houden met het kijk- en luistergeld dat van een gemeenschapsbelasting tot een gewestbelasting werd omgevormd en waarbij werd beslist om te voorzien in een compensatie ten voordele van de gemeenschappen om ervoor te zorgen dat de verandering budgettair neutraal was voor de Gemeenschappen. Vervolgens zijn er naar aanleiding van het Lambermontakkoord een aantal bevoegdheden overgeheveld van federaal naar gewestelijk niveau. Daarvoor is voorzien in extra middelen ten bedrage van 56 miljoen euro. Het Lambermontakkoord heeft aan de Gemeenschappen een aantal extra BTW-middelen toegekend. Deze extra Lambermontmiddelen zijn bedoeld voor de herfinanciering van de Gemeenschappen, ongetwijfeld geïnspireerd door de nijpende vraag voor meer middelen vanuit de Franse Gemeenschap. Het globale effect van de Lambermontakkoorden kan dus worden geschat op ongeveer 71,6 miljoen euro in 2002. Als we een en ander cumuleren over de hele legislatuur, dan loopt het effect op tot een extra beleidsruimte van 596,6 miljoen euro.
Vervolgens is er heel het debat over de herziening van de HRF-norm. Het gaat in dit verband om een negatieve correctie. In december 2000 hebben we met de federale regering een nieuw akkoord gesloten over het Stabiliteitspact waardoor we als Vlaamse Gemeenschap afzagen van het gebruik van de extra middelen die de federale regering doorstortte ingevolge de goede economische conjunctuur van het jaar 2000. Daardoor krijgen we een negatieve correctie van 250 miljoen euro in de tabel. De eerlijkheid gebiedt wel te zeggen dat het akkefietje van de BFW tot gevolg heeft dat we in de plaats van een doorstorting van 12/12 van de additionele gewestbelastingen slechts een doorstorting van 11/12 krijgen. We hebben in dat verband een positieve correctie op het behalen van de HRF-norm in 2001 gekregen van 138, 8 miljoen euro, waardoor we voor de legislatuur op een vrijwillige inkrimping van de beleidsruimte komen ten bedrage van 111,5 miljoen euro.
Met betrekking tot de schuld die werd vooropgesteld in 1999, moeten we duidelijk zeggen dat er op het ogenblik dat de SERV in 1999 de beleidsruimte ingevolge het dalen van de schuld van de Vlaamse Gemeenschap berekende, enkel werd uitgegaan van het halen van het HRF-saldo. We hebben het de afgelopen jaren natuurlijk veel beter gedaan dan de HRF-norm. Daardoor is de schuld versneld afgenomen en zijn de uitgavenkredieten voor intrestbetalingen aanzienlijk verlaagd. Voor de periode 2000-2004 geeft dit een gecumuleerde bijkomende beleidsruimte van ongeveer 107 miljoen euro.
Dan zijn er de heroriënteringen. Ik denk dat het in 1999 een correct uitgangspunt was om te zeggen dat er bijkomende beleidsruimte moet worden gemaakt door heroverweging van een aantal uitgavenkredieten. Het uitgangspunt was op dat ogenblik dat op jaarbasis ongeveer 1 percent van de globale uitgaven -of 35 miljard frank over de ganse legislatuur -uit heroverweging zou moeten voortvloeien. Het laatste rapport van de SERV bij de begroting 2002 gaat bij de initiële opmaak van de begroting 2002 uit van een totaal bedrag ten gevolge van de heroriëntering van 2,1 miljard euro. Ondertussen is dat opgelopen tot 2,72 miljard euro. Het gaat om grote heroriënteringen die we gemakkelijk kunnen afleiden uit de begrotingstabellen. Binnen de begroting van Cultuur zijn er ook tal van bedragen die uiteindelijk binnen de begroting zijn verschoven tengevolge van heroverwegingen. Ook voor andere begrotingen is dat het geval. Het is zeer moeilijk om die bedragen te berekenen. Ik heb de administratie ook niet de opdracht gegeven om zich daarmee bezig te houden. Onze initiële doelstellingen in verband met heroriënteringen zullen we kunnen invullen, zeker als we daar het gebruik van het FFEU bijtellen.
Het FFEU is een nieuw instrument dat in het begrotingsbeleid van de Vlaamse regering is gecreëerd. Het is het vertalen van het systeem van de koptabel in een gemeentebegroting naar de Vlaamse begroting. Het niet-gebruikte gedeelte van de beschikbare kredieten hebben we kunnen doorstorten naar het FFEU zonder dat we afbreuk hebben gedaan aan de schuldafbouw. We hebben dus ongeveer 786 miljoen euro vrijgemaakt voor eenmalige investeringen.
Globaal mogen we concluderen dat de totale geactualiseerde beleidsruimte over de volledige legislatuur neerkomt op een bedrag van 9,734 miljard euro. Dat is aanzienlijk meer dan het vooropgestelde bedrag van 4,96 miljard euro. Er is bij deze bedragen geen rekening gehouden met de privatiseringsopbrengsten en met de PPS-constructies.
We hebben steeds vooropgesteld wat minister-president Dewael als minister van Financiën ooit de kwadratuur van de cirkel noemde. We zouden dus proberen de bijkomende beschikbare middelen op 4 manieren te gebruiken. Ze zouden worden gebruikt voor het wegwerken van een aantal maatschappelijke noden. De voorbeelden daarvan zijn legio, vooral in de welzijnssector en het onderwijs. Het was bovendien onze ambitie te sparen voor de noden van morgen. Voor de Zorgverzekering naderen we een reservebedrag van 17 tot 18 miljard frank. Het was ook de bedoeling de mensen geld terug te geven voor de inspanningen die ze in het verleden hebben geleverd. Ik heb het dan over dat beruchte bedrag dat was uitgetrokken voor de verlaging van de lasten. Voor het Lambermontakkoord was er de verlaging van de 2.500 en de 5.000 frank afcentiemen en na de Lambermontakkoorden is het tarief van het kijk- en luistergeld op nul gezet. De vierde beleidsoptie was dat we systematisch zouden verderwerken aan de schuldafbouw om onze toekomst financieel veilig te stellen.
U vroeg a rato van welk bedrag de privatiseringsopbrengsten reeds werden gerealiseerd. U bent beter geplaatst dan ik om te weten dat de verdere verkoop van ons pakket van 70 percent van de GIMV-aandelen dat de VPM aanhoudt, is afgeblazen ten gevolge van de beursconjunctuur in de zomer van het jaar 2000. Ondertussen zijn we naar aanleiding van de beslissing van de onderzoekscommissie bezig met de vereffening van Gimvindus en dat zal vanzelfsprekend middelen opleveren. We moeten proberen over die vereffeningsoperatie nauwgezet te rapporteren aan het parlement. Door de versnelde privatisering hebben we een aantal middelen in de Vlaamse begroting ingebracht. Ik geef een voorbeeld. Op 10 december 2001 heeft Gimvindus 20 miljoen euro overgemaakt aan de PMV, die we toen hebben opgestart en autonoom hebben gemaakt. Zo heeft de PMV kapitaal verworven. Eenzelfde operatie is nog eens doorgevoerd op 23 augustus 2002. Ook de verdere verkoop van de aandelen die Gimvindus aanhoudt binnen Arcelor, de grote Europese staalgroep, hebben een aantal middelen opgeleverd die we in de begroting trachten op te nemen.
Het Kenniscentrum PPS is opgericht in september 2002. De eerste projecten worden nu opgestart. Uit internationale vergelijkingen blijkt dat PPS-constructies een kostenbesparing van 10 tot 15 percent opleveren. Dergelijke projecten lopen natuurlijk wel over 10 tot 20 jaar en het duurt dus nog wel even vooraleer ze vruchten afwerpen. Daarom hebben we in deze tabel geen rekening gehouden met de PPS-constructies. E-VRT is een PPS-constructie die we hebben opgezet met de openbare omroep, en waaraan Belgacom, Siemens en een aantal softwarebedrijven participeren. We kunnen op termijn eens bekijken wat die samenwerking concreet betekent en oplevert. Het Kenniscentrum PPS zal in dat verband kennis moeten opbouwen.
U had ook een vraag over het percentage van de vooropgestelde middelen gebaseerd op de automatische groei van de financieringswet. Ik denk dat we wat dat betreft de facto de vergelijking moeten maken tussen enerzijds de geactualiseerde beleidsruimte van 9,7 miljard euro die we hebben vooropgesteld en anderzijds de totaal berekende uitgavenkredieten in de meerjarenbegroting tot en met 2004. Ik wil hier een duidelijke beleidsimplicatie aan toevoegen : wat daar staat, is uiteindelijk het beleid dat werd uitgestippeld tot en met 2004. Het is normaal dat we het beleid dat we voorop hebben gesteld ook minutieus in overeenstemming brengen met de meerjarenbegroting, ook voor de begroting 2003. Dat is allemaal niet zo gemakkelijk.
Ik geef het voorbeeld van het decreet op de basismobiliteit : er is een groeipad voorzien en de implementaties van CAO IV, CAO V en CAO VI en ook de uitvoering van de non-profitakkoorden werden in rekening gebracht. Als het gaat over de bruto-gecumuleerde beleidsruimte, dan komen we op een bedrag van 9,734 miljard euro. Als dat wordt gecorrigeerd, rekening houdend met de reële uitgaven die we nu in de begroting kunnen detecteren, dan zitten we aan 9,268 miljard euro. Er is dus een bedrag van ongeveer een half miljard euro dat na heroverweging uiteindelijk nog zichtbaar zou moeten worden in de loop van de volgende maanden en jaren met betrekking tot datgene wat aan beleid werd doorgevoerd.
Ik denk dat mijn administratie en ik op deze manier minutieus hebben geantwoord op uw vraag, mijnheer Bogaert. Het was een moeilijke, maar tegelijk ook een nuttige oefening. Ik zal die tabel laten kopiëren, want die vormt een interessante verduidelijking.
De voorzitter : De heer Bogaert heeft het woord.
De heer André-Emiel Bogaert : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreid en met cijfers gestoffeerd antwoord. Uw antwoord is belangrijk. In 1999 is men met een nieuw beleid begonnen. Ik heb dat nieuwe beleid gesteund, en doe dat nog steeds. Het is echter zeer moeilijk om doorheen de opeenvolgende begrotingen de verwezenlijking ervan vast te stellen. Deze oefening was daarom erg nuttig. Mijnheer de minister, de zittingsperiode is voor twee derden afgewerkt. In de periode die ons nog rest, zullen we kunnen terugvallen op uw tabellen om op dat vlak de verwezenlijking van het beleid beter te kunnen controleren.
Minister Dirk Van Mechelen : Wat het cijfermateriaal betreft, wil ik ook de administratie bedanken. Men heeft daar hard aan gewerkt.
De heer André-Emiel Bogaert : Ook ik dank de administratie voor haar inbreng.
Minister Dirk Van Mechelen : Het belangrijkste is wel dat we nu over een model beschikken. Het komt er nu op aan de resultaten geregeld te updaten, en er dan beleidsmatig rekening mee te houden.
De voorzitter : Het incident is gesloten.