Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 27/06/2002
Vraag om uitleg van de heer Dirk De Cock tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de uitstroom van leerkrachten in het onderwijs
Vraag om uitleg van de heer Luc Martens tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de vroegtijdige uitstroom van leerkrachten uit het onderwijs
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van de heer De Cock tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de uitstroom van leerkrachten in het onderwijs en van de heer Martens tot minister Vanderpoorten, over de vroegtijdige uitstroom van leerkrachten uit het onderwijs.
De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock : Mijnheer de minister, mevrouw de minister, op 10 juni meldde een krantenbericht dat uit een intern onderzoek van het departement Onderwijs bleek dat 1 op de 4 leerkrachten na 4 jaar het onderwijs voor bekeken houdt.
Er worden enorme inspanningen geleverd om de zijdelingse instroom van leerkrachten in het onderwijs te bevorderen. De resultaten daarvan zijn matig. Het lijkt ons tegen die achtergrond niet kunnen dat jonge leraren die wel over de pedagogische en vakdidactische bekwaamheid beschikken, het onderwijs laten voor wat het is.
De gevolgen hiervan zijn duidelijk. Het gebrek aan onderwijspersoneel wordt steeds acuter. In bepaalde regio´, zoals Brussel, is het tekort zelfs schrijnend. Als we deze situatie naar gender indelen, blijkt er vooral een ondervertegenwoordiging van mannen. Die is schrijnend in basisscholen en al duidelijk waarneembaar in secundaire scholen.
Een indeling naar de verschillende niveaus van onderwijs geeft aan dat meer dan de helft van de licentiaten met onderwijsbevoegdheid het schooljaar daarna geen les geeft. Voor regenten is dit 20 percent. Kleuterleidsters en onderwijzers stappen nagenoeg altijd in het onderwijs. Vooral voor licentiaten wordt het probleem steeds nijpender. Uit een vergelijking tussen het schooljaar 1996-1997 en 2000-2001 blijkt dat het aantal mensen dat zich voor een lerarenopleiding inschrijft met 16 percent is gedaald, namelijk van 1816 naar 1526. Dat is een terugval van 290 eenheden. Daarnaast stapt er ook een steeds groter aandeel van personen die de lerarenopleiding hebben voltooid, niet meer in het onderwijs. In 1996-1997 stapte 50 percent in het onderwijs, nu is dat nog maar 25 percent.
Mevrouw de minister, uit een krantenbericht van 14 juni blijkt dat u deze situatie vooral wijt aan de toenmalige conjunctuurstijging. Ook zegt u in een artikel van 11 juni dat de vervangingspool deze situatie zal verbeteren.
Mevrouw de minister, ik wil u toch enkele vragen stellen. Hebt u al zicht op de verbeteringen die de vervangingspool met zich heeft gebracht? Kunnen de leden van de commissie voor Onderwijs over die concrete cijfers beschikken? Zo niet, wanneer zullen de cijfers beschikbaar zijn? Bent u van mening dat de huidige maatregelen een antwoord kunnen bieden aan de steeds sterkere roep van het onderwijspersoneel om de werkdruk te verlagen en de uitstroom van jonge leerkrachten tegen te gaan? Bent u van oordeel dat de verontrustende evolutie binnen het onderwijs, naast de vervangingspool en de publiciteitscampagnes, bijkomende maatregelen vereist om de verankering van leerkrachten in het onderwijs te verstevigen? Welke maatregelen kunnen nog worden genomen, en wat is het mogelijk effect hiervan op een betere verankering van leerkrachten in het onderwijs?
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de heer De Cock heeft interessante vragen gesteld. Ik wil daar nog enkele aspecten aan toevoegen. Ik deel zijn mening niet dat er enorme inspanningen zijn geleverd voor zij-instromers. Dat is een grote uitdaging, maar grote inspanningen kan ik me niet herinneren. Ik weet wel dat eraan wordt gewerkt.
Mevrouw de minister, u hebt een aantal pogingen gedaan om de instroom van leerkrachten te verbeteren en ze een gevoel van zekerheid te geven. Als zekerheid ontbreekt, werkt dat demotiverend. Er zijn bijvoorbeeld heel wat leerkrachten die op teveel plaatsen moeten werken om aan een fulltime betrekking te geraken. Ze hebben geen zekerheid en raken daardoor gedemotiveerd.
Tot voor kort leek de economische context gunstig en werd de mindere periode omschreven als een dipje dat niet lang zou duren. De beursberichten bewijzen echter het tegendeel. Die zijn een barometer van wat in de maatschappij gebeurt. Veel is een zeepbel, fake of fraude. We zien dat elke dag. Dat betekent dat we wel eens langer in de problemen zouden kunnen zitten dan we dachten.
De heer Gilbert Van Baelen : De heer Martens gaat wel heel ver door de Vlaamse economie onderuit te halen in een wereldcontext. Een beetje nuance is hier op zijn plaats.
De heer Luc Martens : De Vlaamse economie is onlosmakelijk verbonden met de wereldeconomie. Ik herhaal dat we tot voor kort de illusie hadden dat de economie zich snel zou herstellen. Dat is niet het geval. We krijgen elke dag de bevestiging van die kwetsbaarheid. De verleiding van de economie heeft in elk geval veel mensen weggelokt uit het onderwijs. We kunnen daarover veel beschouwingen maken, maar ik blijf bij de zaak.
Een belangrijke manier om mensen te behouden is ze van bij de aanvang van hun carrière te begeleiden. Hoe de lerarenopleiding er verder zal uitzien, is onduidelijk. Dat brengt onrust mee.
Op een bepaald ogenblik heeft de minister het StaP-project in de Artevelde Hogeschool opgezet. De minister zou er zelfs enthousiast over zijn. Dat is belangrijk om weten. Het project, dat nu uitdooft, zou dan kunnen verder worden gezet. Er zou in het Onderwijsdecreet XIV in mogelijkheden kunnen worden voorzien. In het hogescholendecreet moet ook voldoende aandacht gaan naar de stagebegeleiding. De lerarenopleiding moet ernstig worden genomen.
Wat zal de minister doen om de stagebegeleiding, de start van de carrière en ten slotte het hele beroep aantrekkelijker te maken? Het komt er niet meer op aan om mensen te verankeren, want we zijn allemaal zwervers geworden. Wij zijn geen pelgrim meer die achterom kijkt en weet welke weg hij voor zich heeft. Wij verdragen ook niet langer zo'n verankering. Het werk moet boeiend worden gemaakt en goed betaald.
Welke maatregelen heeft de minister genomen om de vervroegde uitstroom in te dijken? Welke maatregelen heeft zij gepland om in de toekomst de toestroom te verzekeren en de werksfeer zodanig te verbeteren dat het een plezier wordt om in het onderwijs te blijven?
De voorzitter : De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Chris Vandenbroeke : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik sluit mij vanzelfsprekend graag aan bij deze vraag. Ik wil u herinneren aan mijn vraag van vorige lente toen ik het dreigend tekort aan leraren aan de orde heb gebracht.
Ik heb toen het lerarenberoep als knelpuntenberoep onder de aandacht gebracht. Ik heb zelfs een simulatie tot voorbij deze legislatuur en de doorstroom tot 2010 voorgerekend. Er kwamen toen hallucinante cijfers aan het licht. Het bleek dat het bijna onmogelijk was om vooruit te kijken en voor een passende vervanging te zorgen. Er komen dus wel degelijk uitdagingen op ons af, zoals wij ze kennen in de buurlanden. Mensen die niet of nauwelijks zijn gediplomeerd, zorgen er voor depannage oefeningen.
Ik kreeg toen een vreemd antwoord van de minister. In 2010 zou de situatie misschien moeilijk zijn, maar tot het jaar 2004-2005, het einde van de legislatuur, zou het best nog meevallen. Kort nadien is het verhaal van TBS 55+ gekomen. In de commissie werd toen gesteld dat moest worden nagedacht over een vertraging van de uitstroom. Fundamenteel moeten echter maatregelen van financiële aard worden genomen om de instroom te activeren.
Ik heb toen ook een schriftelijke vraag gesteld over het aggregaat en over de mate waarin de geaggregeerden in het onderwijs terechtkwamen en of ze al dan niet vervroegd uitstroomden. Ik wens hier blijk te geven van mijn ongenoegen omdat iedereen perfect op de hoogte was van de situatie. Wij zitten echter in een politieke en niet in een academische wereld. Daar gebruikt men voetnoten en wordt er ook naar verwezen. In de politiek pleegt men het reinste plagiaat. De cijfers waarnaar wordt verwezen in de pers, zowel in de Metro als in De Morgen, heb ik van de minister zelf gekregen. Ik wil eerlijk zijn, maar mijn ijdelheid is hier gekwetst. Ik had hetzelfde eergevoel van minstens twee collega's hier verwacht. Ik sluit mij aan bij deze vraag.
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Ik ervaar dat een klein percentage dat opgeleid is om in het onderwijs te stappen, uiteindelijk niet instroomt. Dat zou eigenlijk niet mogen. Ik heb de voorbije weken eveneens vernomen dat mensen die wel zijn ingestroomd, na 5 à 7 jaar weer uitstromen. Het is een moeilijke situatie, maar we moeten trachten er iets aan te doen. Ook vandaag bestaat die situatie nog steeds.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, collega's, uit verschillende cijfers blijkt dat de instroom in het onderwijs relatief hoog ligt. Veel jonge, pas afgestudeerde leerkrachten komen ook effectief in het onderwijs terecht. Daartegenover staat dat heel wat van hen in de eerste jaren van hun loopbaan het onderwijs verlaten. Maatregelen om het lerarentekort aan te pakken moeten er dus niet zozeer op gericht zijn om de instroom te verhogen, dan wel om de uitstroom zoveel mogelijk tegen te gaan.
Een belangrijke verklaring voor de vroegtijdige uitstroom is het gebrek aan werkzekerheid en financiële zekerheid voor beginnende vervangleerkrachten. Daarom werd in het schooljaar 2000-2001 de vervangingspool in het leven geroepen om het tekort aan tijdelijke leerkrachten op te vangen en de arbeidsomstandigheden van vervangende leerkrachten te verbeteren. Het effect van de vervangingspool op de arbeidsmarktsituatie en op het uitstroompercentage wordt momenteel geëvalueerd en zal in het Arbeidsmarktrapport Onderwijs worden verwerkt. Hierin wordt de volledige arbeidsmarktsituatie met betrekking tot het onderwijs in kaart gebracht. Het cijfermateriaal voor het arbeidsmarktrapport wordt nog verzameld en geanalyseerd. Het rapport geeft een zeer goed overzicht van de huidige situatie en van de situatie die in de toekomst zal ontstaan.
Het lerarentekort kan ook worden tegengegaan door de uitstroom op hogere leeftijd aan te pakken. In dit verband werd beslist de uitstapleeftijd op te trekken van 55 naar 58 jaar. Deze maatregel treedt in werking op 1 september 2002. De gevolgen ervan zullen dus vanaf dan voelbaar en meetbaar worden.
Ik ben me ervan bewust dat werkdrukvermindering en een verhoging van het werkcomfort voor de leerkrachten noodzakelijk zijn om de aantrekkelijkheid van het beroep op termijn te verhogen. Ik moet echter ook rekening houden met de arbeidsmarkt. Omwille van de situatie op de arbeidsmarkt moest ik mijn beleidsintenties om de werkdruk te verlagen en het comfort te verhogen aan een aantal belangrijke maatregelen koppelen om het lerarentekort aan te pakken. U kent de discussie : de werkdruk verlagen betekent meer leerkrachten, maar die moeten er dan wel eerst zijn. Het is een vicieuze cirkel.
Maatregelen om het lerarentekort aan te pakken zijn bijvoorbeeld het oprichten van de vervangingspool ; het stimuleren van herindiensttreding ; leerkrachten die hun onderwijsopdracht definitief of tijdelijk onderbreken, opnieuw in actieve dienst laten komen, ook na een terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen ; het inschakelen van kinderverzorgsters in het kleuteronderwijs sinds 1 september 2001 ; de toekenning van een premie voor wie lesgeeft in Brussel en slaagt in een taalexamen vanaf september 2002 ; de versoepeling van de cumulatieregeling ; het opzetten van een mediacampagne ; de verhoging van de leeftijd om vervroegd uit het onderwijs te stappen naar 58+.
Verder zijn er maatregelen om het comfort te verhogen : het geleidelijk verminderen van de maximumprestatie van de klastitularis in het kleuteronderwijs en het lager onderwijs, en van de maximumprestaties van de praktijkleraars in het secundair onderwijs ; het inschakelen van kinderverzorgsters in het kleuteronderwijs ; de beperking van het aantal plage-uren in het secundair onderwijs ; de toekenning van extra uren-leraar aan de scholengemeenschappen in het secundair onderwijs ; de verhoging van de omkadering in het buitengewoon basis- en secundair onderwijs door het optrekken van de richtgetallen voor paramedici ; het inzetten van ICT-coördinatoren in de verschillende onderwijsniveaus vanaf 1 september 2003. Sommige maatregelen zijn al van kracht, andere worden in september van kracht.
Het oprichten van de vervangingspool vormde een eerste aanzet voor het verbeteren van de situatie van tijdelijke leerkrachten. Recent werden nog meer maatregelen genomen. In Onderwijsdecreet XIV wordt de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur in alle onderwijsniveaus ingevoerd. Dit eenvormig voorrangssysteem heeft tot doel meer zekerheid te bieden voor tijdelijke leerkrachten. Het is een tussenstap naar een vaste benoeming.
Uit de loonstudie van Hay Management is gebleken dat de financiële situatie voor tijdelijke starters weinig aantrekkelijk is. Een van de aanbevelingen luidt dat de grote verschillen tussen tijdelijken en vastbenoemden moeten worden weggewerkt via bijvoorbeeld een snellere salarisgroei in het begin van de loopbaan als compensatie voor andere op dat moment nog niet toegekende voordelen. Op dit ogenblik is de tweede fase van de loonstudie opgestart. Hierin zal worden nagegaan hoe een nieuw beloningsbeleid er zou kunnen uitzien en hoe deze aanbeveling kan worden ingevuld. De resultaten van deze loonstudie worden afgewacht om te kijken welke verdere maatregelen met betrekking tot de verloning kunnen worden genomen. Het rapport van de tweede fase wordt verwacht voor de tweede helft van december.
Uit verschillende cijfers blijkt dat de instroom in het onderwijs relatief hoog ligt. Na enige jaren ontstaat dikwijls een probleem omdat bijvoorbeeld van school moet worden veranderd. De redenen zijn uiteenlopend. Over de cijfers waar de heer Martens naar verwijst, kunnen enige verklaringen gegeven worden. Ik denk hier aan de hoogconjunctuur en de snelle economische groei in diezelfde periode ; de stijgende vraag naar hoogopgeleide arbeidskrachten buiten de onderwijssector ; de arbeidsomstandigheden van beginnende leerkrachten, namelijk het gebrek aan werkzekerheid en financiële zekerheid.
Vlaanderen staat hier niet alleen. In het Verenigd Koninkrijk, bijvoorbeeld, stapt 30 percent van de afgestudeerden van de lerarenopleiding niet in het onderwijs. Drie jaar na het behalen van het diploma is 60 percent uit het onderwijs verdwenen. We horen hetzelfde verhaal in bijna alle Europese landen. Te weinig mensen kiezen voor de loopbaan. Het is echter een schrale troost.
Niettemin moeten we ook vaststellen en erkennen dat er een steeds groter wordende discrepantie ontstaat tussen de opleiding en het uitgeoefende beroep. Studies leiden niet meer automatisch naar één bepaald beroep, maar vormen veeleer een brede basis van waaruit opnieuw keuzes worden gemaakt en waarop verder wordt gebouwd. In het Verenigd Koninkrijk werd trouwens vastgesteld dat de discrepantie tussen de lerarenopleiding en de job van leraar niet groter is dan in andere opleidingen en de traditioneel daaraan gekoppelde beroepen.
De discrepantie tussen het basis- en het secundair onderwijs kan verklaard worden door de uiteenlopende evolutie in de werkgelegenheid. Tussen 1993 en 1999 is de werkgelegenheid in het basisonderwijs met 5,5 percent toegenomen, in het secundair onderwijs is die gedurende diezelfde periode met 0,05 percent afgenomen. In het secundair onderwijs kent alleen het vrij gesubsidieerd onderwijs de jongste jaren nog een kleine toename van het aantal jobs. De verschillen in werkomgeving, arbeidsvoorwaarden en werkdruk tussen het basisonderwijs en het secundair onderwijs, maar ook de grotere versnippering van lesopdrachten in het secundair onderwijs kunnen hierbij een rol spelen. Leerkrachten met een diploma voor het secundair onderwijs beschikken over alternatieven voor een job buiten het onderwijs.
Ik wil de gemaakte opmerkingen evenwel nuanceren. Er is van bij het begin gezegd dat deze zomer knopen zouden worden doorgehakt op het vlak van de lerarenopleiding. De maatregelen zouden in september worden voorgesteld. Het is begrijpelijk dat dit voor onrust zorgt. Ik heb wel gemerkt dat alle wijzigingen voor commotie zorgen. Nietsdoen is echter geen alternatief. Ik heb mij bij deze situatie neergelegd. Eerdaags wordt een beslissing genomen over het StaP-project. Ik was en ben daar inderdaad heel enthousiast over.
Voor alle maatregelen die we in de komende jaren zullen nemen met het oog op werkdrukverlaging zullen we ook met dat lerarentekort rekening moeten houden. Om die reden besteden we nu reeds de nodige aandacht aan de zorgcoördinatoren voor 2003. We bekijken nu reeds welke andere bekwaamheden daarbij een belangrijke rol kunnen spelen. We denken er bovendien alvast aan dit ook uit te breiden naar bijvoorbeeld een aantal paramedische beroepen die, mits een bijkomende opleiding, daarvoor bijzonder geschikt zouden kunnen zijn. Immers, indien we dit alleen aan onderwijsmensen zouden overlaten en we er pakweg duizend nodig zouden hebben, is de kans klein dat we die op korte termijn zouden vinden en zouden we van een maat voor niets kunnen spreken.
-De heer André Van Nieuwkerke treedt als voorzitter op.
Als we beslissingen nemen over werkdrukverlaging waardoor we nieuwe mensen nodig hebben, dan moeten we er tegelijkertijd voor zorgen dat die mensen er op de een of andere manier ook zijn. Om die reden moeten we dit wat opentrekken naar eventuele andere bekwaamheden.
De voorzitter : De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord. Met betrekking tot de begeleidende maatregelen om het fenomeen wat te keren, stel ik vast dat er al heel wat gebeurd is en dat er nog heel wat op stapel staat.
Er is ook de vaststelling dat het hier om een algemeen Europese kwestie gaat waar alle Europese ministers van Onderwijs wat mee geplaagd zitten.
Sta me toe even terug te komen op de 'verankering' waar de heer Martens het over had. Ik heb gezegd dat we moeten proberen om onze jonge leerkrachten in het onderwijs te verankeren. Ik heb dus zeker niet gezegd dat we ze in een school moeten verankeren.
Mijnheer Martens, ik zou trouwens graag hebben dat u met dat flagrante verhaal eens naar de vakbond van uw eigen geleding zou gaan. Ik heb het geluk gehad vijf vergaderingen bij te wonen waarop onder meer die mensen aanwezig waren. Mijns inziens staan ze erg op vaste benoemingen en dat soort zaken. Dat flagrante verhaal zou bij hen dus wel eens in het verkeerde keelgat kunnen schieten.
De heer Martens heeft wel gelijk als hij zegt dat ik heel gevoelig ben voor de aanvangsbegeleiding van beginnende leraren en om dit complementair te maken en te koppelen aan de stagebegeleiding van de derdejaars in de lerarenopleiding. Ik heb daarover trouwens een gesprek gehad met de minister die daar, naar ik meen, eveneens bijzonder gevoelig voor is.
Mijnheer Vandenbroeke, ik wil u nog verduidelijken dat ik me gebaseerd heb op een krantenartikel zonder bronvermelding. Had ik die bronvermelding gehad, dan zou ik die zeker vermeld hebben. Ik heb naar de administratie gebeld om dat onderzoek te pakken te krijgen. Helaas bleek dit niet zo eenvoudig te zijn. Indien ik u in uw ijdelheid heb gekwetst ben ik bereid u ter compensatie een glas wijn aan te bieden in de koffiekamer van het parlement.
Ik meen mij te herinneren dat deze hele problematiek ongeveer een jaar geleden door de geachte collega werd aangehaald, zij het in het licht van een andere discussie. We zaten toen in het debat rond TBS 55+.
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Luc Martens : Op zich is er geen probleem met betrekking tot het aantal mensen dat een studierichting volgt die kan leiden tot het onderwijs. Ik zou zelfs het tegendeel durven beweren. Hier en daar zwelt de stroom zelfs aan.
De grote uitdaging is om van het onderwijs een boeiende plek te maken waarin jonge mensen, met al hun creativiteit en inventiviteit en met hun verlangen naar vrije ruimte, zich kunnen waarmaken. Om die reden is het mijns inziens belangrijk een aantal primaire en secundaire omstandigheden te creëren die niet alleen met verloning te maken hebben, maar ook met de aangeboden infrastructuur, met de aangeboden uitrusting, met de graad van participatie, met het al dan niet in isolement verrichten van de opdracht, met de beschikbare begeleiding en coaching, met de carrièreperspectieven, enzovoort. Dit alles betekent dat we van de school een moderne werkplek moeten maken die de vergelijking kan doorstaan met de andere plaatsen in de samenleving die door jonge mensen als boeiend worden ervaren.
Als het gaat over de zij-instroom, wil ik benadrukken dat het onvoorstelbaar belangrijk is dat de mensen die opnieuw willen binnenkomen, met de rijke ervaring die ze hebben opgedaan, worden gevalideerd. De huidige criteria zijn zeer strikt, en werken veeleer ontradend dan bemoedigend.
Ik werd in de voorbije dagen geconfronteerd met een concreet geval. Een classicus die in het begin van de jaren 80 zeven jaar in het onderwijs had gestaan, kreeg geen vaste benoeming. Hij is overgestapt naar de banksector, heeft daar carrière gemaakt en heeft zich goed kunnen ontwikkelen. Hij is ondertussen 42 en zegt : 'Ik heb het nu wel bekeken. Als commercieel verantwoordelijke van een grote bank moet ik elke dag gaan eten, kijk naar mijn pens, dat is niet meer gezond. Ik heb een dochter, mijn vrouw werkt, ik wil kwaliteit in mijn leven en wil eigenlijk terug naar het onderwijs. Maar ik val terug op die zeven jaar anciënniteit, net alsof ik ondertussen niets heb gedaan.'
De wetgever zegt dat hij immers geen dag langer Latijn en Grieks heeft gegeven. Maar hij heeft wel het leven gezien, hij heeft dus wel iets te vertellen over wat er in de samenleving gebeurt. Als ik directeur was, dan zou ik iemand met zo'n ervaring een premie geven. Maar nee, als zo iemand wil terugkeren, wordt zijn huidige wedde gehalveerd. Hij zegt dat hij wel wat wil inleveren, omdat hij kwalitatief zal winnen, maar niet dermate dat hij maar op zeven jaar anciënniteit kan rekenen.
Dat is een aberrante situatie. Dat is één voorbeeld, ik kan er zo tien geven. Het toont aan dat we op dit vlak tekortschieten. Zo verliezen we een enorm interessant potentieel.
Minister Marleen Vanderpoorten : Voor sommige mensen is het onderwijs dan toch interessant. Is het niet voor de wedde, dan toch voor de kwaliteit van het leven. Enerzijds wordt gezegd dat mensen uit het onderwijs vertrekken omdat de werkdruk te hoog is en het allemaal kommer en kwel is. Anderzijds wordt gezegd dat mensen die het financieel goed hebben in de banksector, voor de kwaliteit van het leven en de jobinvulling terug willen keren naar het onderwijs. Het zijn altijd de negatieve aspecten, die vaak voor iedereen verschillend zijn, die altijd op de voorgrond treden. Dat ergert mij enorm.
We hebben het ook al gehad over waarom de lonen na zoveel jaren niet zijn opgetrokken. Journalisten zeggen mij vaak dat ze willen terugkeren naar het onderwijs, maar dat ze hun anciënniteit niet kunnen meenemen. We kunnen dat wel regelen, maar daar hangt een hoog prijskaartje aan. Op een bepaald moment zullen we moeten beslissen of dat onze prioriteit is. Als dat niet zo is, dan krijgen andere zaken de voorkeur. We kunnen daar een debat over voeren. Wat gebeurt er dan met mensen die de overstap in het verleden hebben gemaakt en die geen hoger loon hebben gekregen? Die dingen moeten allemaal worden afgewogen.
Er is heel veel verschil tussen de scholen. Het is gemakkelijk om te zeggen dat de overheid betere arbeidsomstandigheden moet creëren. De overheid moet wel het kader en de randvoorwaarden creëren, maar er kan ontzettend veel gebeuren in de scholen zelf. Er zijn scholen waar de leerkrachten met ongelooflijk veel plezier werken. Dat hangt in de eerste plaats af van de sfeer die wordt gecreëerd door de directie en het team. Er moet meer aandacht worden geschonken aan de manier waarop in de scholen met leerkrachten wordt omgegaan, met de manier waarop leerkrachten ernstig worden genomen en worden betrokken bij allerlei zaken. Brussel kan dat gedeeltelijk oplossen, maar niet alleen.
De voorzitter : Ik verwijs ook naar de interessante discussie op de rondetafelconferentie in de werkgroep Personeel en Directies, waar al deze elementen overvloedig werden besproken en die in de verslaggeving te vinden zijn. Herhaling is een goede pedagogische methode.
Het incident is gesloten.