Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 27/06/2002
Vraag om uitleg van de heer Jos De Meyer tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de begrotingsmiddelen van de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs
Vraag om uitleg van mevrouw Marijke Dillen tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de wachtlijsten voor bouwwerken aan scholen
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van de heer De Meyer tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de begrotingsmiddelen van de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs en van mevrouw Dillen tot minister Vanderpoorten, over de wachtlijsten voor bouwwerken aan scholen.
De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, vorig jaar heb ik de minister ondervraagd over de lange wachtlijst naar aanleiding van het verschijnen van het jaarverslag van de Dienst voor Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs. Eind mei ontvingen we het jaarverslag 2001 van de DIGO. Het aantal dossierbehandelingen is vrij constant, en ook het aantal principeakkoorden bleef ongeveer gelijk in vergelijking met vorig jaar. Het aandeel van de gewone dossiers blijft dalen. Het grotere succes van de verkorte procedure valt op.
Door de kleinschaligheid van de DIGO kan er gericht worden gewerkt en kan de werking worden afgestemd op de noden van het werkveld. Hierdoor is de DIGO zelfs in staat om in de subsidiëringsprocedures zeer gericht in te spelen op de eigenheid en specifieke noden en mogelijkheden van de beide onderwijsnetten, die door deze dienst worden bediend. Terecht stelt de DIGO dat een adequaat investeringsbudget nodig is. Indien de centrale overheid deze rol niet op zich neemt, loopt men op termijn het risico dat de kwaliteit van het gebouwenpark als geheel te zeer gefragmenteerd raakt, en dat de schaarse overheidsmiddelen onvoldoende doelmatig en efficiënt worden ingezet.
De Vlaamse regering hecht veel belang aan partnerships, zowel publiek-publieke als publiek-private partnerships. De DIGO stelt dat het verzekeren van de huidige klantvriendelijke en efficiënte werking, en het inspelen op de toekomstige uitdagingen en samenwerkingsverbanden, het best wordt gegarandeerd onder de vorm van een extern verzelfstandigd agentschap. Het trof me dat in het jaarverslag nogmaals wordt gesteld dat er een verband bestaat tussen kansarmoede en gebrekkige schoolinfrastructuur. Schoolgebouwen in achtergestelde buurten worden minder geschikt bevonden om les in te geven dan schoolgebouwen in meer welgestelde buurten.
Er wordt ook verwezen naar het rapport over de kwantificering van de objectiveerbare verschillen : 'Met minder dan 3 percent van het beschikbare budget slorpen de investeringsmiddelen slechts een fractie van de middelen op.' 'De nood aan bijkomende middelen voor schoolgebouwen en uitrusting is groot.' 'Analyse van beschikbare schoolinfrastructuur onderstreept nogmaals dat de staat van de schoolgebouwen in Vlaanderen vaak onvoldoende is, en dat de huidige investeringskredieten niet volstaan om de actuele noden te lenigen.'
De DIGO onderschrijft die vaststellingen, en stelt bovendien dat : 'uit internationaal vergelijkend indicatorenonderzoek -OESO, EU... -blijkt dat Vlaanderen zich, op het vlak van overheidsinvesteringen in infrastructuur, in de staart van het peloton bevindt.' 'Een relatief groot aantal scholen zijn gehuisvest in "slechte" schoolgebouwen. Dit blijkt niet enkel uit een eigen behoeftestudie van de DIGO (1998) maar wordt eveneens bevestigd in de doorlichtingsverslagen van de onderwijsinspectie.'
De jaarlijkse begrotingsmiddelen waarover de DIGO kan beschikken, bedragen slechts een fractie van wat nodig is om de zogenaamde 'wachtlijsten' weg te werken. De kloof neemt nog toe! 'Het is dan ook niet correct om in dit verband van "achterstand" te spreken als gevolg van foutieve beleidsbeslissingen in het verleden, noch als gevolg van complexe procedures. Het mag duidelijk zijn dat de achterstand bij de DIGO uitsluitend toe te schrijven is aan het tekort aan middelen.'
In het jaarverslag staan cijfers om dit te illustreren. Uit de jaarlijkse machtigingen waarover de DIGO beschikt, blijkt dat de middelen over de periode 1996-2001 evolueren van 70.966.958 euro naar 101 miljoen euro, terwijl de wachtlijst oploopt van 241 miljoen euro naar 644 miljoen euro. Met andere woorden : de middelen stegen met 43 percent, de wachtlijst met maar liefst 167 percent. Ondanks de extra middelen voor infrastructuurwerken vanaf 1999 daalt het aantal vierkante meter dat de DIGO kan subsidiëren lichtjes, namelijk met 310 vierkante meter.
In het besluit van het rapport over de kwantificering van de objectiveerbare verschillen staat er dat bij de bepaling van de omvang van de investeringsmiddelen rekening moet worden gehouden met de noden van het DKO, het OSP, de internaten, de CLB´ en de DSBO. Verder staat er dat de periode van terugbetaling moet worden opgetrokken van 20 naar minstens 33 jaar en dat sommige dekkingsgraden -60 en 70 percent -moeten worden opgetrokken.
De realisatie van de conclusies van deze grondige studie zal wellicht bijkomende middelen maar ook enige politieke creativiteit vergen. Ik wil de minister bijgevolg enkele vragen voorleggen. De DIGO stelt dat de huidige klantvriendelijke en efficiënte werking en het eventueel inspelen op toekomstige uitdagingen en samenwerkingsverbanden het best wordt gegarandeerd in de vorm van een extern verzelfstandigd agentschap of EVA. Wat vindt u hiervan? Worden initiatieven in deze zin voorbereid?
Er bestaat een verband tussen armoede en gebrekkige schoolinfrastructuur. Hebt u plannen om deze kansenongelijkheid aan te pakken, en zo ja, hoe?
'De nood aan bijkomende middelen voor schoolgebouwen en uitrusting is groot.' De jaarlijkse begrotingsmiddelen waarover de DIGO kan beschikken bedragen slechts een fractie van de zogenaamde 'wachtlijsten'. Op welke wijze zult u de structurele achterstand van de DIGO helpen wegwerken? Welke bijkomende middelen zal de regering hiervoor uittrekken?
Is er al begonnen met de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen inzake investeringen uit het rapport over de kwantificering van de objectiveerbare verschillen? Welke aanbevelingen zullen prioritair worden gerealiseerd?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, ik zal het kort houden, want de heer De Meyer heeft reeds vele aspecten uit het jaarverslag van de DIGO toegelicht. In elk geval wordt vastgesteld dat scholen vandaag meer dan vier jaar moeten wachten vooraleer ze kunnen beginnen aan de werken ter uitvoering van hun goedgekeurd dossier. Of het nu gaat om een verbouwing, een nieuwbouw, een uitbreiding of een modernisering : scholen die vandaag een bouwproject indienen, kijken aan tegen een wachttijd die tot vijf jaar kan bedragen.
De cijfers zijn gegeven. Toch wil ik nog even de aandacht vestigen op het belangrijk knelpunt van de brandveiligheid. Uit recente studies is gebleken dat die in verschillende scholen ernstig te wensen overlaat. Uit het inspectieverslag 1999-2000 blijkt dat in een kwart van de middelbare scholen en in ongeveer 15 percent van de kleuter- en lagere scholen de infrastructuur op dat vlak niet voldoet. Over de middelbare scholen schreef de onderwijsinspectie zelfs in algemene bewoordingen dat 22 percent niet veilig genoeg is.
Dat is toch een duidelijk signaal dat we bijzonder ernstig moeten nemen. We moeten onze verantwoordelijkheid opnemen. We mogen niet wachten tot er zich een ramp voordoet. Als verklaring voor de wachtlijsten wordt de besparingswoede van de jaren tachtig aangevoerd. Anders gesteld : coalities uit een ver verleden zijn de hoofdschuldigen. Men gaat naar een voldoende ver verleden terug, zodat er geen confrontatie meer kan zijn met de beleidsverantwoordelijken. Zo'n verklaring van het probleem is misschien gedeeltelijk, maar zeker niet helemaal correct. De echte oorzaak ligt elders. De echte oorzaak is dat er vandaag te weinig middelen worden uitgetrokken. De Vlaamse regering stelt jaarlijks bijkomend 50 miljoen euro ter beschikking om de bouwachterstand weg te werken, maar dat is onvoldoende om de grote nood aan subsidies te leningen. Ik beschuldig niet : ik stel alleen maar vast.
Op dit ogenblik is er alleen voor het wegwerken van de wachtlijsten een budget nodig van 668 miljoen euro. Zo zal het nog lang duren voor de wachtlijst is weggewerkt. Mevrouw de minister, ik ben de eerste om te erkennen dat er in het onderwijs talrijke andere noden zijn die ook belangrijk zijn en prioriteit hebben. Maar een behoorlijke huisvesting voor scholen is een basisvereiste voor goed onderwijs en van prioritair belang voor de goede werking van de school. We hebben daarjuist gesproken over de aangename werksfeer in een vrij groot aantal scholen. Een behoorlijke huisvesting is een belangrijk element, hoewel niet het enige, om de goede werksfeer te bevorderen. Het is dan ook nodig om het investeringsbudget in het algemeen op te trekken om de wachtlijsten te kunnen wegwerken, en zeer in het bijzonder voor die scholen waar er ernstige problemen zijn met de brandveiligheid. Ik vind de cijfers werkelijk alarmerend. Hier moet bij prioriteit werk van worden gemaakt. Deze scholen moeten niet op een wachtlijst worden geplaatst maar moeten onmiddellijk met de nodige werken kunnen starten.
We hebben allemaal kennis gekregen van de cijfers van de DIGO. Ik neem aan dat dit de juiste cijfers zijn, anders zult u ze wel corrigeren. Wat is de echte oorzaak van deze lange wachttermijnen? Ik heb verwezen naar de problematiek van veiligheid in het algemeen en de brandveiligheid in het bijzonder. Bent u bereid om onmiddellijk budgetten vrij te maken om deze dringende bouwwerken, die noodzakelijk en verantwoord zijn, bij prioriteit te laten uitvoeren?
De voorzitter : De heer Sannen heeft het woord.
De heer Ludo Sannen : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik ben ontroerd door de aanhef van de heer De Meyer waarin duidelijk wordt gemaakt hoe belangrijk en hoe goed de DIGO wel is en hoe de DIGO als kleinschalige instelling het best kan inspelen op noden, kwaliteit, efficiëntie, innovatie en creativiteit voor de schoolgebouwen. Ik zal dit niet ontkennen, maar ik vind dat we ons toch eens moeten buigen over de vraag naar de plaats en de rol van de DIGO en de wijze waarop de overheid in de toekomst de infrastructuur van de scholen het best kan subsidiëren, ondersteunen en sturen. De vraag over het gebrek aan middelen is een ander element. Die twee zou ik niet aan elkaar koppelen.
Ondanks de bijkomende middelen van de Vlaamse regering, is er toch een grote achterstand en bestaan er wachtlijsten. Hoe moeten we die wachtlijsten interpreteren? Moeten die niet uitgezuiverd worden? In welke mate hebben we er zicht op?
Garanderen de wachtlijsten een zo efficiënt mogelijke inzet van middelen en infrastructuur? Doen ze bepaalde innovaties ontstaan waardoor men toch middelen op een efficiënte en effectieve manier kan besteden? Deze vragen moeten ook worden gesteld.
Uit alle onderzoeken blijkt dat er een achterstand is en er waarschijnlijk bijkomende investeringen nodig zijn, maar ik durf vragen stellen bij het systeem dat we hanteren. Moet dit wel centraal via de DIGO geregeld worden? Waarom zouden we op termijn, na bijvoorbeeld een aanzienlijke investering, niet kunnen gaan naar trekkingsrechten voor het secundair onderwijs en voor de scholengemeenschappen zoals we dat ook in het hoger onderwijs doen? Hierdoor doen we automatisch symbioses ontstaan op het terrein en kunnen de scholen sneller en accurater reageren. Nu moeten ze eerst plannen indienen, komen ze op een wachtlijst te staan en na vele jaren kunnen ze bouwen. Met trekkingsrechten zouden ze de mogelijkheid hebben snel een lening aan te gaan die ze via de trekkingsrechten kunnen afbetalen. Ze zouden sneller en efficiënter kunnen inspelen op bepaalde behoeften. Dit is een mogelijkheid.
Waarom kunnen de gemeenten geen rol spelen in het beheer van de infrastructuur van het basisonderwijs. Men kan zo tot een efficiëntere inzet van middelen komen. Zou het niet mogelijk zijn een efficiëntere regeling te realiseren wanneer in een bepaalde school klassen leeg staan en een andere school klassen nodig heeft? Dit neemt niet weg dat ik meen dat er een terechte vraag is naar bijkomende middelen en infrastructuur. Zich zomaar neerleggen bij de huidige structuur van het geheel en het sturen van het infrastructuurbeleid alsof dit het ideale is -dat was de aanhef van de eerste vraagsteller -daar ben ik het zomaar niet mee eens.
De voorzitter : De heer Van Baelen heeft het woord.
De heer Gilbert Van Baelen : Mijnheer de voorzitter, ik treed de stelling van de heer Sannen bij om de vraag te durven stellen omtrent de trekkingsrechten. Een school kan wel altijd op de wachtlijsten van de DIGO komen, maar de eigen zuil bepaalt of de plannen tot de prioriteiten behoren of niet. Zowel de Guimardstraat, als de steden en gemeenten hebben een akkoord met alle aangesloten scholen dat hun vertegenwoordigers in de raad van bestuur van de DIGO de prioriteitenlijst bepalen. De DIGO zal nooit een school die niet in die prioriteitenlijst staat, subsidiëren. Het is dus niet DIGO die de prioriteitenlijst vastlegt, die wordt elders vastgelegd.
Ik hoor de heer De Meyer over de periode van terugbetaling spreken en over het al dan niet optrekken van de dekkingsgraden. Het is een politieke vraag. De inrichtende macht heeft vandaag wel recht op het volledige vermogen van de school. Als de overheid voor 100 percent subsidieert, mag diezelfde overheid dan ook niet de eigendom behouden? Dat is een open vraag, maar politiek niet onbelangrijk.
Mag een stimuleringsbeleid op lokaal niveau, op het vlak van het basisonderwijs bijvoorbeeld, niet leiden tot samenwerkingsverbanden voor het gebruik van infrastructuur? Vandaag is dat niet het geval. Men kan hetzelfde zeggen voor de scholengemeenschappen. Zij stellen intern wel een structuurplan op, maar trekken dit niet door naar de infrastructuur.
De heer Luc Martens : De discussie deint wat uit, maar ze is belangrijk. De vraag wordt gesteld welke rol de overheid hierin moet spelen en vooral dan op het vlak van de infrastructuur. Naar analogie met de nutsvoorzieningen, zoals de elektriciteitssector of het spoor, kunnen we stellen dat de overheid op zijn minst voor de infrastructuur zou moeten zorgen.
Dat betekent niet dat de privé-sector buiten spel wordt gezet. Het zou mij verbazen dat men daar niet het juiste toepassingsgebeid vindt. Ik denk aan de beroemde PPS-formule. Onderwijs is een uitstekend domein om deze samenwerking tot stand te brengen. De immobiliënsector hoeft niet noodzakelijk altijd perfide te zijn. Er is ook maatschappelijk engagement te vinden en er bestaat zeker een grote belangstelling voor dit domein.
Het is van belang om tot een beter gecoördineerde aanpak te komen op vlak van beheer en investeringen. De heer Sannen verwees naar de gedachtegang die in de rondetafelwerkgroep Financiering aan bod is gekomen. De idee van pooling van infrastructuur en wetenschappelijk beheer van de investeringen kwam daar naar boven. Er kunnen misschien wel meningsverschillen zijn. De heer Wellens, vertegenwoordiger van het gemeenschapsonderwijs, is nog een socialist van de oude stempel. Hij behoort niet tot de sp.a. Hij propageert nog de gedachte van de nationalisaties. Alles moet in naakte eigendom worden overgedragen aan de overheid. Hij ziet dat zeer centralistisch op één plek in Brussel. Het staat letterlijk zo in zijn teksten op internet.
Het is misschien niet de goede weg, maar men zou perfect met patrimoniale VZW's kunnen werken. De verschillende partners, het basisonderwijs en het gemeentelijk onderwijs, zouden hun patrimonium inbrengen, maar eigenaar blijven. Zo zouden ook de schulden uit het verleden kunnen worden aangezuiverd. Ik denk aan het Waarborgfonds dat zwaar op de werkingskosten van heel wat scholen weegt. De heer Vanleenhove zei het al. Het zou een mooi moment zijn. De minister zal het dossier niet lang voor zich kunnen uitschuiven. Het is duidelijk dat de studie over de objectiveerbare verschillen moet worden uitgevoerd. Cato zei ooit tot vervelens toe over Carthago dat het vernietigd moest worden. Wij zullen dat in alle hevigheid en met aanzwellende hardnekkigheid tot het einde toe verkondigen. Men zal ook op dit vlak stappen vooruit moeten zetten.
De voorzitter : In de studie over de objectiveerbare verschillen zijn ook een aantal zaken niet naar boven gekomen, zoals de ondoorzichtigheid van het beheer van de patrimonium-VZW's. Ik pleit voor een doorzichtig beheer van het patrimonium. De overheid moet een aantal voorwaarden kunnen opleggen. Ik denk aan het verplicht openstellen van de infrastructuur voor sport of sociaal-culturele activiteiten. Scholen zijn meestal goed ingeplant in bepaalde wijken. Het debat moet open worden gevoerd.
De heer André Moreau : Ik wil aansluiten bij hetgeen de heer Van Baelen en de heer Martens hebben gezegd over de schoolgebouwen en de infrastructuur. Ik voeg eraan toe dat ik een verdediger ben van de PPS-formule. Ik wil de naam niet herhalen van degene die pleit om alles in handen van de staat te geven. Ik ben daar geen voorstander van. De staat moet voldoende ruimte geven zodat de scholen zelf initiatieven kunnen nemen en problemen oplossen. De staat moet alleen optreden wanneer de privé-sector in gebreke blijft. Het is duidelijk dat de VLD dit standpunt al jaren verdedigt.
We moeten ervoor zorgen dat de PPS een kans krijgt. Hiervoor moeten we ons allemaal inspannen.
De heer Lucien Suykens : Ik vind het boeiend dat hier voor PPS wordt gepleit, terwijl deze formule met het katholiek onderwijs al jaren wordt toegepast.
De overheid betaalt al jaren voor de gebouwen van het katholiek onderwijs. Er is geen reden om te doen alsof de overheid helemaal niets betaalt.
De heer André Moreau : Mijnheer Suykens, ik heb me zeer genuanceerd over deze situatie uitgelaten. Wat ik heb gezegd, geldt voor alle scholen. We moeten de samenwerking in het onderwijs versterken. Er is nog heel wat werk aan de winkel. Ik ben het eens met de heer Sannen. Ik stel voor dat we daar allemaal eens diep over nadenken.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, de voorstellen van de verschillende ministers inzake de hervorming van de administratieve diensten van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zullen door de Vlaamse regering worden behandeld en uitgewerkt.
De DIGO zal hierbij een belangrijke rol vervullen. Op 7 december 2001 heeft de Vlaamse regering met betrekking tot de sectorale invulling van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming beslist dat een netoverschrijdend verzelfstandigd agentschap Infrastructuur zal worden opgericht. Voor de DIGO is dit uiteraard een zeer belangrijke beslissing. De DIGO zal worden opgenomen in een ruimer geheel van diensten die belast zijn met de scholeninfrastructuur. De raad van bestuur van de DIGO heeft laten weten een EVA-statuut te verkiezen. Het is evenwel te vroeg om op de uiteindelijke beslissing vooruit te lopen. In de loop van de komende maanden zal duidelijkheid worden gecreëerd.
Er is in het verleden slechts weinig wetenschappelijk onderzoek gevoerd naar het verband tussen gebrekkige schoolinfrastructuur en kansarmoede, of armoede in het algemeen. Ik denk hierbij aan het onderzoek van Leemans, Vermeir en Verheyden. Professor Nicaise heeft hier nog een meer algemeen onderzoek aan gewijd.
De DIGO meent uit de eigen vaststellingen te mogen afleiden dat een gebrekkige schoolinfrastructuur vaak met andere sociale en pedagogische onderwijsremmende factoren samenhangt. De minder kwaliteitsvolle schoolinfrastructuur vormt in achtergestelde buurten en gebieden een bijkomende belemmering voor de ontwikkeling van het menselijk kapitaal. Hiernaast spelen nog een aantal exogene achterstellingsfactoren en de selectieve werking van het onderwijssysteem op dit vlak een rol.
De Vlaamse regering heeft tijdens deze legislatuur een inhaaloperatie ingezet. De globale jaarlijkse verhoging van de middelen voor de schoolinfrastructuur bedraagt ruim 50 miljoen euro. In de begroting 2002 is 125.000 euro vrijgemaakt voor specifieke infrastructurele behoeften. De gecumuleerde wachtlijst van door scholen ingediende bouw- en verbouwingsprojecten overtreft de jaarlijkse begrotingsmiddelen van de DIGO. De daarnet aangehaalde inhaaloperatie zal gedurende een langere termijn in stand moeten worden gehouden om de wachtlijst te verkorten of weg te werken. Dit probleem zal tijdens de volgende legislatuur de nodige aandacht moeten krijgen.
De aanbevelingen van het kwantificeringsrapport inzake de objectieve verschillen zijn in deze commissie al uitgebreid aan bod gekomen. Voorstellen inzake de scholeninfrastructuur zullen tijdens de lopende rondetafelconferentie door de werkgroep Financiering worden besproken. Ik zou er trouwens op willen wijzen dat een van de centrale conclusies van de kwantificeringsstudie stelt dat enkel een grotere samenwerking tussen de scholen aan de budgettaire vereisten van een kwaliteitsvol onderwijs kan voldoen. Ik hoop dat er voldoende bereidheid tot samenwerking zal zijn. Ook op infrastructureel vlak moeten er voor iedereen meer mogelijkheden komen.
In bepaalde gemeenten staan sommige scholen leeg en barsten andere uit hun voegen. De meeste mensen begrijpen dit niet. We mogen echter niet vergeten hoe deze situatie is ontstaan. Het betreft hier zeker geen nieuwe feiten. In de loop van de jaren '80 is besloten om niet op personeelskosten, maar op infrastructuurkosten te besparen. Hoewel ze in eerste instantie beter lijkt, heeft deze beslissing een aantal problemen veroorzaakt. De wachtlijst die toen is ontstaan, is nog steeds niet weggewerkt.
Buiten de veiligheid, waarover ik straks nog iets zal zeggen, zijn er eigenlijk geen prioriteiten. De scholen dienen de dossiers in die ze denken te moeten indienen. Alle dossiers komen op de wachtlijst terecht. Wie de ingediende dossiers van nabij bekijkt, ontdekt uiteraard dat de nood aan nieuwe gebouwen in sommige gevallen veel hoger is dan in andere gevallen. Deze verschillen moeten eens nader worden onderzocht.
Dan ga ik nu verder met de vragen van mevrouw Dillen. De gegevens opgenomen in het jaarverslag 2001 van de DIGO zijn uiteraard correct. De zogenaamde wachtlijst is een gecumuleerde financiële lijst van bouw- en verbouwprojecten die de inrichtende machten hebben ingediend bij de DIGO. Ze wachten op een principiële goedkeuring van subsidiëring a rato van 60 of 70 percent van de kost en eventueel waarborgverlening op leningen aangegaan voor het niet-gesubsidieerde gedeelte van de kostprijs, door de raad van bestuur. Daarna kunnen de werken starten.
De gemiddelde wachttermijn van vier tot vijf jaar is te wijten aan het verschil tussen deze wachtlijst en de beperkte middelen die jaarlijks worden toegekend binnen de begroting van de Vlaamse Gemeenschap voor subsidies van deze infrastructuurwerken. Weet evenwel dat er binnen deze regeerperiode jaarlijks 2,1 miljard frank extra middelen voor infrastructuur wordt uitgetrokken. Voor 2002 werd via het FFEU 500 miljoen frank extra gereserveerd voor bijkomende reductie van de wachtlijst. Daarnaast gebeurde een extra inspanning in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel en de Rand. Uiteraard is dit nog onvoldoende om alle noden te lenigen. Er zijn evenwel nog andere beleidsprioriteiten. Het is telkens een kwestie van afwegen.
Mevrouw Dillen, u vroeg of er uitzonderingen of afwijkingen op deze wachtlijst mogelijk zijn. De behandeling van de bouw- en verbouwdossiers verloopt volgens het principe van de chronologie van de wachtlijst. Wie het eerst zijn dossier binnenbrengt, staat het hoogst op de lijst. Dit basisprincipe past een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur toe : de redelijkheid of het verbod van willekeur. Op dit principe werden door de raad van bestuur evenwel belangrijke afwijkingen mogelijk gemaakt, al dan niet in functie van specifieke en/of actuele noden. Er zijn afwijkingen toegestaan op de chronologie van de wachtlijst voor de aankoop van een gebouw, voor de installatie of renovatie van sanitaire blokken en voor werken in verband met brandveiligheid, bijvoorbeeld van internaten.
Er kan ook een spoedprocedure worden ingevoerd. Dat is een snelle interventie of subsidiëring van dringende, noodzakelijke werken die de continuïteit van de onderwijsverstrekking moeten garanderen. Er kan ook een verkorte procedure worden ingevoerd voor werken van maximum 5 miljoen frank. Ik kan u wat cijfermateriaal geven. Bij de start van deze verkorte procedure in 1994-1995 werd 2 tot 3 percent van de DIGO-middelen besteed via deze weg. In 1998 was dit percentage opgelopen tot 17,4 percent. Einde 2001 werd reeds 21 percent van de jaarlijkse machtigingen op deze manier besteed.
Ik besluit met te zeggen dat er natuurlijk verschillende elementen spelen. Ik vind het idee van de pool en het gezamenlijk beheer aantrekkelijk, maar tegelijkertijd moet de hele eigendomsstructuur worden aangepast.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de voorzitter, ik ben blij met de ruime belangstelling voor dit thema. In mijn eigen regio merk ik dat er in de meeste onderwijsinstellingen een grote openheid is om de schoolinfrastructuur te laten gebruiken door buurt-, sport- en culturele verenigingen. Het beeld dat een aantal collega's hier heeft opgehangen, klopt niet voor heel Vlaanderen.
Ik kijk met grote belangstelling uit naar het verdere verloop van de rondetafelgesprekken en meer bepaald naar de resultaten van de werkgroep Financiering. Zoals de heer Martens al zei, is de verdere opvolging van de studie over de objectiveerbare verschillen voor onze fractie van uitzonderlijk groot belang.
Mevrouw de minister, ik heb u vorig jaar ook al een aantal vragen gesteld over deze problematiek. U hebt er toen op gewezen dat alle scholen van alle onderwijsnetten geconfronteerd worden met bijkomende uitdagingen. U hebt gewezen op een aantal factoren die aan de basis daarvan liggen : de veiligheidsreglementering, de milieuwetgeving, de technische en technologische evolutie. U hebt toen reeds aangekondigd dat er bijkomende middelen zouden komen. Ik citeer : 'In de begroting 2001 heeft men aan de infrastructuur geen bijkomende prioriteit gegeven. De komende jaren moet de Vlaamse regering nagaan in welke mate het financieringsfonds voor schuldafbouw en eenmalige investeringen ook voor het onderwijs kan worden gebruikt'. Ik vind die 125.000 euro dan ook zeer marginaal ten opzichte van de noden en uitdagingen waarmee we worden geconfronteerd. Bijkomende middelen op korte termijn zullen onvermijdelijk zijn als we willen dat de schoolinfrastructuur binnen twintig jaar niet totaal achterhaald zal zijn. Voor sommige scholen is dit nu spijtig genoeg al het geval.
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Graag had ik in dit verband nog drie korte bedenkingen geformuleerd.
Ten eerste moeten er mijns inziens dringend bijkomende financiële middelen worden vrijgemaakt ten einde de wachtlijsten weg te werken.
Ten tweede zouden prioritair middelen vrijgemaakt moeten worden voor de scholen waar de brandveiligheid ernstig te wensen overlaat. Ik verwijs in dit verband naar het inspectieverslag dat over 22 percent van de middelbare scholen spreekt. Dat is één school op 4! Vorig jaar of 2 jaar geleden werden nog middelen vrijgemaakt voor de internaten. Dat gebeurde precies naar aanleiding van een brand. Ik vraag u dan ook niet te wachten tot het te laat is.
Ten derde stel ik een tegenstrijdigheid vast tussen hetgeen u hier hebt gezegd in verband met de DIGO-wachtlijsten en hetgeen hier door de heer Van Baelen werd gezegd. Ik heb het hier niet over dringende of spoedeisende projecten. Ik verwijs naar uw antwoord waarin u uitdrukkelijk hebt gezegd dat de datum waarop een bepaalde school een bepaald project indient, de datum is in welke volgorde de wachtlijst wordt afgewerkt. De heer Van Baelen -die daartoe zelfs het woord had gevraagd -heeft echter gezegd dat de DIGO de projecten die binnenkomen terug naar de zuilen toeschuift en dat de zuilen -de Guimardstraat, enzovoort -dan bepalen wat al dan niet prioritair is. Ik zou nu toch graag eens vernemen welke praktijk nu werkelijk wordt toegepast.
De voorzitter : De heer Van Baelen heeft het woord.
De heer Gilbert Van Baelen : Er is een verschil tussen het ogenblik waarop een school een aanvraag doet bij de DIGO en het ogenblik waarop een school een bouwdossier voorbereidt. Er bestaat een officieel protocol -het gaat hier dus niet om een geheim document, maar om een officieel goedgekeurd document -tussen de DIGO, de raad van bestuur, de vertegenwoordigers in die raad van bestuur en de diverse inrichtende machten. De goedkeuring van de volgorde gebeurt in de raad van bestuur op basis van de voordracht door de verschillende zuilen.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mevrouw Dillen, u moet toch wat opletten met uw verwijzingen naar onveiligheid. In het inspectieverslag worden immers ook negatieve opmerkingen geformuleerd wanneer bijvoorbeeld het ontbreken van een brandweerverslag wordt vastgesteld. In die zin zijn de cijfers wat overdreven te noemen.
Ter attentie van de heer De Meyer wil ik benadrukken dat het niet gaat om 400 of 500 miljoen frank extra dit jaar. In het begin van de legislatuur werd een bedrag van 2 miljard frank per jaar naar voren geschoven. Voor dit jaar ging het dus om 2,5 miljard frank.
De heer Jos De Meyer : Mevrouw de minister, dat is heel juist, maar dat was reeds vorig jaar in werking. Vorig jaar hebt u evenwel meer in het vooruitzicht gesteld.
Minister Marleen Vanderpoorten : Misschien hadden we er beter aan gedaan om dit niet van in het begin van de legislatuur reeds voor elk jaar vast te leggen, maar daarover jaar per jaar te beslissen. Misschien had het dan een grotere indruk gemaakt. Ik herhaal echter dat het jaarlijks wel degelijk om 2,5 miljard frank extra gaat.
De heer Jos De Meyer : Dat is nog te weinig.
De voorzitter : Het incident is gesloten.