Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 04/07/2002
Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over het Geografisch Informatiesysteem (GIS-Vlaanderen) en de oprichting van een ´ncubatiepunt ruimtelijke informatieverwerking´/P>
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Van Dijck tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over het Geografisch Informatiesysteem (GIS-Vlaanderen) en de oprichting van een ´ncubatiepunt ruimtelijke informatieverwerking´
De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, tussen 2 vragen over militaire doeleinden en wapens, wil ik het hebben over een minder oorlogszuchtig onderwerp.
Op de recentste vergadering van de stuurgroep GIS-Vlaanderen werd een document uitgedeeld dat vragen oproept bij het nieuwe 'incubatiepunt ruimtelijke informatieverwerking' en de wijze waarop dit incubatiepunt zich verhoudt tot GIS-Vlaanderen. Het GIS-decreet bepaalt dat alle initiatieven op het genoemde terrein moeten worden gecoördineerd via de GIS-structuur, de stuurgroep, het wetenschappelijk comité en het ondersteunend centrum.
Minister Van Grembergen, die bevoegd is voor GIS-Vlaanderen, heeft daarover een brief gericht aan u. Er zijn een aantal bemerkingen over dit incubatiepunt. De zogenaamde revolutionaire toepassingen van de KUL, waar nu veel geld in wordt gestopt, zijn volgens specialisten al grotendeels achterhaald. Het materiaal zou reeds te koop zijn op de Amerikaanse markt. Is het wel nodig om hierin te investeren, terwijl het al voorhanden is? Gelet op de samenwerking tussen de VITO, de KU Leuven, andere universiteiten en de privé-sector, de grote som geld die erbij betrokken is, ongeveer 6 miljoen euro, en de gedateerdheid van het materiaal, zijn enkele vragen hier op hun plaats.
Mijnheer de minister, welk gevolg werd gegeven aan de brief die minister Van Grembergen u heeft gestuurd? Aan GIS-Vlaanderen werd een advies gevraagd naar aanleiding van de haalbaarheidsstudie met betrekking tot het incubatiepunt. Op welke wijze zal dat advies worden gevolgd? Is het niet logisch, gezien de door dit parlement decretaal vastgelegde bepalingen, dat zo'n project via de stuurgroep van GIS-Vlaanderen loopt? Kan die niet het beste oordelen over de noodzaak van het project? Is het niet wenselijk dat het bedrag wordt beheerd door GIS-Vlaanderen?
Valt het te verdedigen dat zo'n groot bedrag wordt geïnvesteerd in toepassingen die mogelijk of gedeeltelijk al op de markt te krijgen zijn? Klopt het dat de haalbaarheidsstudie werd uitgevoerd door diegenen die het project later ook mogen uitvoeren, met name de KU Leuven en de VITO? Hoe zien de betrokkenheid en de inbreng van de andere Vlaamse universiteiten, naast de KU Leuven, er concreet uit? Welke inbreng heeft de privé-sector? Is het niet gevaarlijk dat er bij zoveel betrokken partijen sprake kan zijn van belangenvermenging, die zelf de haalbaarheid moeten bewijzen om dan het project zelf uit te voeren?
De voorzitter : Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen : Mijnheer de voorzitter, collega's, de vragen van de heer Van Dijck hebben een hoog OC GIS-gehalte, maar dat zal me niet beletten om een duidelijk antwoord te geven.
Het incubatiepunt dat we willen ontwikkelen is iets compleet anders dan een GIS-toepassing. In het incubatiepunt zullen technologieën worden ontwikkeld, vooral software tools, die het mogelijk moeten maken om een performante beeldverwerking te doen. Dit valt volledig buiten de statutaire opdracht van OC GIS Vlaanderen. Het gaat ook vaak om universitaire groepen die op totaal andere terreinen actief zijn.
De groep van professor Van Gool komt uit de Toegepaste Wetenschappen en werkt met verschillende methodes om aan beeldcompressie te doen. OC GIS zou een gebruiker kunnen zijn van de tools, die binnen het incubatiepunt worden ontwikkeld. De grondslag van dit initiatief binnen het innovatiebeleid is het doortrekken van een investering die in deze sector sinds lang is gebeurd. Het federaal programma teledetectie bestaat al meer dan 15 jaar. Dat programma steunt de opbouw van know-how binnen de universiteiten.
Op het moment dat die investeringen moeten leiden tot bruikbare toepassingen op commercieel vlak, moeten de gewestelijke overheden optreden. We hebben daarom in het nieuwe luik van het federaal programma alles doen schrappen wat betrekking heeft op commercialisatie van onderzoeksresultaten, omdat dat een uitsluitend Vlaamse bevoegdheid is. Het is ook niet toevallig dat ik een punt over de technologische attractiepolen op de agenda van het Overlegcomité van morgen heb geplaatst. We stellen telkens weer vast dat de federale overheid niet kan nalaten om zich op de grens van dit terrein te begeven.
Wat is dat incubatiepunt of wat zou het moeten worden? De executive summary van het rapport zegt dat Vlaamse universiteiten en onderzoeksinstellingen belangrijke expertises hebben op dit gebied. Meestal blijven de resultaten intra muros. Het incubatiepunt geo-informatie wil deze aanwezige expertises operationaliseren naar bruikbare projecten.
De overheid erkent de hoger aangehaalde problematiek en ondersteunt initiatieven tot het ontwikkelen van marktrelevante instrumenten die het gebruik van ruimtelijke informatie stimuleren. Het incubatiepunt geo zal zich dan ook in de eerste plaats toeleggen op het ontwikkelen van generische instrumenten, de zogenaamde geo-instrumenten voor wat men omschrijft als Enhanced Future en Future Change Detection, namelijk de basis voor mutatiedetectie en datafusie. Het gaat hier dus echt over een innovatieproject, dat los staat van OC GIS-Vlaanderen, daar het een heel ander doel en een heel andere doelstelling heeft. Dit is een innovatiedossier dat we begeleiden.
Op de brief van minister Van Grembergen van 1 maart 2002 heb ik op 29 maart 2002 een omstandig antwoord gegeven, om het verschil tussen beide aspecten proberen uit te leggen. Dat heeft geleid tot een overlegvergadering tussen mijn medewerkers van Wetenschapsbeleid en Financiën en medewerkers van minister Van Grembergen. De communicatie tussen ons verloopt dus vlot terzake.
Aan GIS-Vlaanderen werd inderdaad een advies gevraagd, naar aanleiding van de haalbaarheidsstudie, met betrekking tot het incubatiepunt. Deze studie werd bezorgd in mei 2002. Ik heb terzake een advies gevraagd aan minister Van Grembergen. Ik kan natuurlijk moeilijk op voorhand zeggen hoe met dit advies rekening zal worden gehouden, daar ik eerst moet weten wat het advies is. Wel is er al informeel overleg geweest tussen mijn medewerkers en OC GIS toen het eerste voorstel werd ingediend vanuit universitaire hoek. Dat overleg vond plaats in juli 2002. Op dat overleg hebben mijn medewerkers gezegd waarmee we bezig zijn, wat de doelstellingen zijn, waar dit toe moet leiden. Het komt erop neer dat we, nu Vlaanderen bevoegd is geworden, een investering van vijftien jaar in onderzoeksgroepen en -doelstellingen niet verloren laten gaan. We zullen dus nagaan hoe we dit kunnen valoriseren. Dat herinnert me enigszins aan wat we met het VIB doen. We proberen de daar aanwezig competentie te coördineren en operationeel te maken, in het belang van het Vlaamse bedrijfsleven.
Het spreekt voor zich dat we contact houden met GIS-Vlaanderen over dit project, maar dit behoort niet tot de finaliteit van GIS-Vlaanderen. Dit is een innovatiedossier. We proberen hier de knowhow te versterken die vandaag bestaat binnen onze universiteiten en een bijdrage kan leveren tot de ontwikkeling van ons economisch weefsel. We willen dat voorzetten.
Is het wenselijk dat GIS-Vlaanderen dit geld beheert? Als men de eerste stelling volgt, dan is het antwoord neen. In deze nota zijn een aantal financieringsvoorstellen opgenomen. Als een dossier van dit soort projecten terechtkomt op de tafel van de Vlaamse regering, dan is dat niet gebeurd via het kabinet. Deze werkwijze werd 3 jaar geleden afgeschaft. Dit dossier wordt in overleg opgesteld. Het gaat naar het IWT, dat als enige instantie dit onderzoek doet en uiteindelijk een voorstel formuleert aan de Vlaamse regering. Dit voorstel behelst diverse financieringsscenario's. Dit document bevat onder meer het scenario waarbij middelen worden vastgelegd voor een periode van drie jaar.
Het bevat ook een aantal doelstellingen. Er wordt een antwoord geboden op de vraag waar de middelen vandaan moeten komen, als we dit op langere termijn doen. Ik citeer letterlijk uit het rapport : 'Het is het streven van het incubatiepunt geo om na een periode van 5 jaar voor 30 percent inkomsten uit externe bronnen te realiseren. Na 7 jaar dient dit 50 percent te zijn, en na 10 jaar 75 percent. In functie van de algemene marktontwikkeling dienen deze cijfers door de raad van bestuur te worden herzien.' Hier worden dus scenario's gegeven over de vraag wat de overheid doet, wat vanuit de onderzoeksgroepen komt en wanneer er spin-offs worden gerealiseerd. Dit zal dan uiteindelijk door de kam van het IWT worden gehaald.
Deze haalbaarheidsstudie werd gemaakt door de afdeling Onderzoek en Ontwikkeling van de KU Leuven. Ze is me op 2 mei 2002 bezorgd door professor De Backere, algemeen directeur. Nu de studie gemaakt is, zal de zaak worden voorgelegd aan het IWT, om te kijken of de 'proof on concept' kan worden goedgekeurd. Nadien wordt dit natuurlijk uitgebreid naar alle mogelijke onderzoeksgroepen die daarbij kunnen worden betrokken. Het rapport vermeldt trouwens een aantal groepen die daar vandaag mee bezig zijn. Naast de initiatiefnemers van de KU Leuven is er onder meer sprake van de VUB, Iris en de vakgroep geografie van de RUG.
Als dit project op gang komt, is het de bedoeling alle mogelijke universiteiten en onderzoeksgroepen, via een soort generisch onderzoek, te betrekken in dit project. Men moet een concept maken. Ik ken niemand in Vlaanderen die voor mij zo'n boek bijeen kan schrijven. Ik moet het doen met de kennis die we in Vlaanderen hebben.
Dan was er uw vraag of daar belangenvermenging uit kan ontstaan. Persoonlijk meen ik van niet, maar tegenwoordig ben ik heel voorzichtig in die dingen. Het is op mijn uitdrukkelijke vraag dat in deze fase elke betrokkenheid van de privé-sector wordt geweerd op het niveau van het onderzoek. Van zodra het incubatiepunt functioneert, spreekt het vanzelf dat we initiatieven zullen nemen om inzake een aantal aspecten samen te werken met privé-bedrijven, zoals we dat doen bij het IMEC, het VIB en de VITO. Die bedrijven zullen dan worden gefinancierd volgens de klassieke IWT-regels. Ook wat dat betreft, is er niets nieuws onder de zon.
Dit ligt nu voor bij het IWT. Het is ook naar minister Van Grembergen gestuurd, zodat hij daar eventueel een opmerking op formuleert, samen met het GIS. De titel van studie luidt : 'Incubatiepunt Geo-informatie, link tussen kennis en markt'. Het is mijn bedoeling om dit op gang te brengen en de aanwezige competentie te valoriseren voor ons Vlaams economisch weefsel.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw zeer concrete antwoord. Ik had van u trouwens niet anders verwacht. Niet alles was even duidelijk voor mij in deze zaak, maar dat is nu opgehelderd.
Minister Dirk Van Mechelen : Er was ook wat argwaan in de sector.
De voorzitter : Het incident is gesloten.