Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 27/06/2002
Vraag om uitleg van de heer Chris Vandenbroeke tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over stress en depressies bij studenten, in het bijzonder tijdens de examenperiodes
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Vandenbroeke tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over stress en depressies bij studenten, in het bijzonder tijdens de examenperiodes.
De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Chris Vandenbroeke : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ik wil een aanloop nemen via een overgekende vergelijking. Men zegt wel eens dat voor parlementsleden de verkiezingen er te veel aan zijn. Welnu, voor studenten zijn de examens er te veel aan. Studenten, net als parlementsleden, hebben, los van de stressfasen, een zeer druk, maar bij momenten ook mooi leven. Ik weet niet of er een stressanalyse bestaat over parlementsleden. Ik weet wel dat een heel klein beetje stress motiverend werkt. Maar zoals VDB het ooit stelde, trop is te veel.
Te veel stress zorgt voor faalangst, nachtmerries, depressies, een negatief zelfbeeld, in extreme gevallen zelfs suïcidaal gedrag. Het is nu eind juni en de vraag is dus heel actueel. Journalisten weten dat als er weinig nieuws is, ze nieuws moeten maken. Ze weten dat er in Vlaanderen ongeveer 160.000 studenten zijn. In evenveel gezinnen duikt het probleem op van examenkoorts, faalangst, enzovoort.
De heer Luyten, pas gepromoveerd als psycholoog aan de KUL, heeft een doctoraat voorbereid over stress. Hij zegt, en dat was tevens een kop in De Morgen : 'Studenten hebben dubbel zoveel kans om depressies te krijgen.' Ik citeer uit het doctoraat van de heer Luyten : 'Ik vind deze resultaten zelf bijzonder verrassend, depressie is een veel groter probleem bij studenten dan ik dacht. Ander onderzoek om depressie beter te herkennen en te kunnen voorkomen is dan ook noodzakelijk.'
Uit de studie blijkt dat afgerond 15 percent van de totale bevolking stressgevoelig is, en kans loopt om depressief te worden. Onder de studentenpopulatie, dus bij 18- tot 25-jarigen, jongeren in de 'fleur' van hun leven, in hun ontvoogdingsfase, is dat 30 percent. Bij de totale bevolking zijn veeleer vrouwen, twee derden van het totaal, daar gevoelig voor. Dit heeft blijkbaar te maken met een verschillende ingesteldheid. De mannenmaatschappij is erg prestatiegericht, voor vrouwen komt daar het relationele bij, enzovoort.
Bij studenten is dat evenwichtiger. Als inderdaad 30 percent van de 160.000 studenten lijdt aan dit syndroom en symptoom, stemt dit tot nadenken. Ik neem aan dat dit vooral voorkomt bij de eerstejaarsstudenten. Het gaat over heel veel studenten, 10 tot 15.000.
Wie de ervaring heeft gehad van op een bepaald moment van het jaar onderhevig te zijn aan een bepaalde vorm van stress, de hoger geschoolden dus, is later stressbestendiger dan de rest van de bevolking. Het zorgt voor een soort van immunisering. Dat is meegenomen, maar als je het niet aankunt, heb je miserie.
De studenten gaan dan in toenemende mate aankloppen bij de monitoraten, de psychologen, de ombudsmannen en vrouwen, enzovoort. Is dit een tijdfactor? Ik weet het niet. Misschien is het ook een klein beetje een afgeleide van de toenemende prestatiegerichtheid van de maatschappij. Met z'n allen verwachten we steeds meer van onze dochters en zonen, op het randje af van het kunnen. Dat leidt in toenemende mate tot stress, faalangst, enzovoort. Als dat waar is, is het een immense belasting voor jonge mensen, in het bijzonder voor de eerstejaars.
We moeten daarom nadenken over een mogelijkheid om dit te verhelpen. Dat kan in de eerste plaats bij ZAP'ers, docenten en professoren. De laatste jaren tracht men er alles aan te doen om een degelijk en aangepast examenreglement te maken. De tijd van de cowboyverhalen over professoren die niet komen opdagen, is, uitzonderingen daargelaten, voorbij. Tegenwoordig verloopt alles naar best vermogen, de aanmaak van cursussen, de manier van examineren, enzovoort. Stressgevoeligheid mag niet toenemen door fouten van docenten.
Verder is het ook belangrijk dat we eerstejaarsstudenten informeren. Wat overkomt je in een eerste jaar, wat staat je te wachten, hoe ga je om met de vrijheid? Mijn partij is van plan om dit gegeven maximaal onder de aandacht te brengen. Elke student die we van die negatieve stress kunnen afbrengen, is een kans op slagen. Iedereen weet dat van de eerstejaars er amper de helft slaagt. Als we dit kunnen verhelpen, is dat meegenomen. Het is onze opdracht om die jonge, beloftevolle populatie, die eronderdoor gaat in april en mei, te helpen.
Mevrouw de minister, onderkent u de bovenstaande problemen en onderzoeksresultaten? Wat kan eraan worden gedaan? Bent u het eens met het gegeven van stress en stressfactoren bij studenten, dat kan leiden, zeker bij eerstejaars, tot een verhoogd risico op falen? Stapt u mee in het voorstel om jaarlijks informatie- en bewustwordingscampagnes te organiseren, veel meer dan nu gebeurt, voor en tijdens de examenperiodes in de verschillende studentensteden? Hoe kunnen ook studenten en professoren op hun verantwoordelijkheid worden gewezen om die risicofactor te minimaliseren?
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Mijnheer de voorzitter, het verhaal dat onze geletterde collega hier zonet gebracht heeft, is een mooi theoretisch verhaal. Hij heeft echter nergens verwezen naar de rol van de ouders, een rol die ik niet voldoende kan benadrukken.
Het zijn vaak de ouders die de lat te hoog leggen. Bovendien blijken vele ouders geen tijd meer te vinden om zich met hun kinderen bezig te houden. Zij vergeten vaak hun verantwoordelijkheden.
De voorzitter : De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik wens me bij beide voorgaande sprekers aan te sluiten.
Studenten worden blijkbaar vooral materieel door hun ouders gesteund en ondersteund. Zo is in Vlaanderen het 'hotel mama'-syndroom heel bekend. In de toekomst zullen we door de grotere mobiliteit van de studenten -denk maar aan Bologna en Sorbonne -een heel ander plaatje voorgeschoteld krijgen. Indien we onze studenten met een rugzakje het veld of de Europese ruimte insturen, zal de mentaliteit drastisch moeten wijzigen.
De stress van de studenten uit de eerste kandidatuur is inderdaad een fenomeen dat onze aandacht verdient. Er zijn symptomen genoeg die ons tot een curatieve aanpak moeten aansporen.
Er is echter ook in de latere jaren, en vooral in het laatste jaar, veel stress. In de tweede licentie -binnenkort zullen we een andere naam moeten gebruiken -is er niet alleen de druk van de examens, maar ook van de thesis. Ik denk ook aan de voorbereiding op de aggregatie die op zich alleen al 36 studiepunten bedraagt en die, in studiepunten uitgedrukt, eigenlijk net geen bijkomend jaar vormt, maar in dat eindtraject van 60 studiepunten wel voor een enorme bijkomende druk zorgt. In het laatste jaar is er dus een grote stress bij studenten die hun intellectuele capaciteiten reeds bewezen hebben. Daar wordt de stress vooral veroorzaakt door de zwaarheid van het takenpakket.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, collega's, ik ben mij er terdege van bewust dat de examenperiode voor de studenten een periode is van ernstige belasting die stressverhogend werkt en eventueel zelf tot depressies kan leiden. Preventie is daarbij zeer belangrijk. We moeten dan ook zoveel mogelijk elementen creëren die kunnen voorkomen dat de stress tijdens de examens te zwaar wordt. Ik ga met u akkoord dat deze preventieve elementen zowel de onderwijsinstelling, de docent als de student zelf betreffen. Ik voeg hieraan toe -en treed aldus de heer Moreau bij -dat ook de ouders hierin een rol te vervullen hebben.
De overheid heeft bij het uittekenen van het huidige reglementaire kader voor de hogescholen en universiteiten ruim aandacht besteed aan de zorg voor de student. De belangrijkste voorbeelden daarvan zijn de volgende.
De instellingen stellen een onderwijsregeling en een examenregeling op. Zij overhandigen deze regelingen aan de student bij de aanvang van het academiejaar. De onderwijsregeling bevat onder meer een gedetailleerd overzicht van het opleidingsprogramma en de vermelding van informatiesessies voor instromende studenten. De examenregeling bevat onder meer de beschrijving van de examenmodaliteiten en de procedure die de studenten kunnen volgen bij vermeende onterechtheden zowel tijdens de examens zelf als in verband met de deliberatie.
Het realiseren van een student- en leervriendelijk klimaat en het gebruik van optimale didactisch-pedagogische methodes zijn wezenlijke elementen van de interne en externe kwaliteitszorg.
De instellingen hebben de opdracht de haalbaarheid van de studiebelasting en in het bijzonder de overeenstemming tussen de geraamde studiebelasting en de reële studiebelasting na te gaan. Zij rapporteren hierover jaarlijks aan de overheid. Dit aspect komt ook aan bod bij de externe kwaliteitsbeoordeling.
De instellingen moeten voldoende aandacht besteden aan de studentenbegeleiding. Ze rapporteren daarover jaarlijks aan de overheid.
De overheid heeft ook de rigiditeit van het studiejaarsysteem aanzienlijk versoepeld. Voor studenten die niet geslaagd zijn voor een volledig studiejaar is er, ten eerste, de regeling in verband met de overdracht van examencijfers, waardoor een student het recht krijgt een examencijfer van minimum 12 op 20 over te dragen naar de volgende examensessie of naar het volgende academiejaar. In dit verband verwijs ik ook naar mijn antwoord op de actuele vraag van de heer De Meyer in de plenaire zitting van 19 juni 2002.
Ten tweede is er het Individueel Aangepast Jaarprogramma dat de studenten die niet geslaagd zijn in een bepaald studiejaar de mogelijkheid biedt -mits instemming van het instellingsbestuur -reeds een aantal vakken te volgen in het volgende studiejaar en hierover examens af te leggen.
Ten derde is er de mogelijkheid om 2 studiejaren te combineren waardoor de student -onder bepaalde voorwaarden en mits instemming van het instellingsbestuur -2 studiejaren in 1 academiejaar kan afleggen. Op deze manier kunnen de studenten toch nog afstuderen binnen de nominale studieduur, ook al waren ze niet geslaagd voor alle opleidingsonderdelen in een bepaald studiejaar.
Met deze mogelijkheden wil de overheid niet de negatieve aspecten van een slecht examenresultaat negeren, maar aangeven dat bij niet slagen een aantal mogelijkheden bestaan om -met een minimum aan studieduurverlenging -de studieloopbaan in optimale omstandigheden voort te zetten. Voor een aantal studenten opent dit ongetwijfeld perspectieven die de wereld van verschil tussen slagen en niet slagen verkleinen, en daardoor stressverlagend kunnen werken. In deze optiek wil ik ook de invoering van de jokerbeurs plaatsen, die aan beursstudenten de mogelijkheid biedt 1 jaar te bissen met behoud van de studiebeurs. De extra stress die het mogelijke verlies van de studiebeurs met zich meebracht, verdwijnt hiermee.
In het kader van preventie wil ik ook uw aandacht vestigen op de diensten voor studiebegeleiding en op het stelsel van sociale voorzieningen, waarover zowel de hogescholen als de universiteiten beschikken. Deze 2 diensten zijn zowat aan alle instellingen uitgebouwd. Zij verstrekken advies en begeleiding op het vlak van studieplanning, studiemethodes en studievaardigheden. Zij begeleiden studenten met studieproblemen. Tijdens en na de examenperiodes voorzien zij in extra opvang voor studenten met problemen, eigen aan de examens. De meeste sociale diensten beschikken ook over een eerstelijnsgezondheidszorg die kan helpen of doorverwijzen bij stress of depressie.
Ik ben daarom van oordeel dat de overheid het geschikte kader heeft uitgetekend waarbinnen de instellingen, conform de huidige hogeronderwijscultuur, concreet vorm en gestalte kunnen geven aan een studentvriendelijk beleid. Ik acht het daarom niet nodig dat de overheid bijkomende specifieke maatregelen treft.
U stelt terecht dat ook de studenten zelf een wezenlijke bijdrage kunnen leveren tot het reduceren van de stress in de examenperiode. Door nauwgezet aanwezig te zijn op de onderwijsactiviteiten en tijdig te beginnen studeren kunnen de studenten rustig naar de examenperiode toegroeien. Dit gedrag zal ongetwijfeld ook de geschikte atmosfeer van vertrouwdheid creëren om tijdens het academiejaar contact op te nemen met onderwijzend personeel, diensten voor studiebegeleiding en sociale voorzieningen in het algemeen. Dit resulteert logischerwijs in een tijdige detectie en remediëring van eventuele studieproblemen of andere problemen en werkt dus op zijn beurt preventief stressverlagend voor wat de examenperiode betreft.
Studenten hoger onderwijs zijn natuurlijk ook volwassenen. De overheid en de onderwijsinstellingen kunnen wel het geschikte kader inzake studentvriendelijkheid en studiebegeleiding creëren, maar anders dan bij leerplichtleerlingen kunnen noch de overheid, noch de onderwijsinstelling sturend optreden wat betreft de verantwoordelijkheidszin die de studenten tijdens het academiejaar inzake hun studies aan de dag leggen. Het al dan niet ingaan op en gebruikmaken van de via de regelgeving bij de onderwijsinstellingen aanwezige faciliteiten, is hoe dan ook een keuze die elke student voor zichzelf moet maken.
Bovendien moeten de studenten ook een zekere stressbestendigheid verwerven. Het goed kunnen werken onder tijdsdruk is een competentie die in het latere beroepsleven een belangrijke functievereiste is.
De voorzitter : De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Chris Vandenbroeke : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw adequate en gewaardeerde antwoord. Graag had ik nog een bijkomend vraagje willen stellen.
Er wordt gezegd dat zowel aan hogescholen als aan universiteiten steeds vaker een beroep wordt gedaan op psychologische hulp, enzovoort. Bestaan daar cijfers over?
Minister Marleen Vanderpoorten : Waarschijnlijk zullen daar wel cijfers over bestaan, maar die heb ik uiteraard niet bij de hand. Ik zal dit navragen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.