Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 18/06/2002
Vraag om uitleg van de heer Joris Van Hauthem tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, over het advies van de auditeur van de Raad van State met betrekking tot de omzendbrief-Peeters
Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, over het advies van de auditeur van de Raad van State met betrekking tot de omzendbrief-Peeters
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van de heer Van Hauthem en van de heer Van Dijck tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, over het advies van de auditeur van de Raad van State met betrekking tot de omzendbrief-Peeters.
De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik trap waarschijnlijk een open deur in als ik zeg dat de omzendbrief-Peeters in politiek België nogal wat beroering heeft veroorzaakt. Het gaat trouwens niet enkel om de omzendbrief-Peeters, maar ook om nog twee andere omzendbrieven, namelijk de omzendbrief van uw toenmalige collega Martens over de OCMW's en een algemene omzendbrief van gewezen minister-president Van den Brande over het taalgebruik ten opzichte van faciliteitengemeenten.
We kennen allemaal de filosofie van de omzendbrief-Peeters die terecht uitging van het uitdovend karakter van de faciliteiten die in feite een uitzondering vormen op de eentaligheid van een bepaald gebied. De naam zegt het zelf. Bijgevolg willen we met die omzendbrief in feite het niet-repetitief karakter van die faciliteiten onderschrijven. Concreet betekende dit dat een anderstalige inwoner, meer bepaald een Franstalige inwoner van een faciliteitengemeente, niet zomaar één keer zijn taalaanhorigheid kon meedelen en bijgevolg alles voortaan in zijn eigen taal kon krijgen. Neen, alle documenten, uitgaande van de gemeentebesturen, zouden d'office -om een Frans-Brussels woord te gebruiken -in het Nederlands worden toegestuurd, waarbij men wel het recht had om telkens opnieuw een vertaling aan te vragen.
Tegen die omzendbrief werd een aantal klachten ingediend bij de Raad van State. Die klachten kwamen van het Waals Gewest, van de Franse Gemeenschap en van een inwoonster van Sint-Genesius-Rode. Op die klachten volgde een advies van de auditeur bij de tweetalige kamer van de Raad van State. De klachten waren immers bij die tweetalige kamer ingediend.
De toenmalige auditeur baseerde de vernietiging van de omzendbrief op twee argumenten. Ten eerste zou de Vlaamse regering niet bevoegd zijn om de taalwetgeving inzake bestuurszaken te interpreteren. Ten tweede nam de auditeur aanstoot aan het feit dat elke keer opnieuw een vertaling van Nederlandstalige documenten aangevraagd zou moeten worden. Volgens de auditeur was het maar normaal dat het volstond één keer te laten weten dat men in het Frans behandeld wilde worden om in de toekomst de betreffende documenten in het Frans te krijgen.
Er volgden toen interpellaties in het Vlaams Parlement. Uw voorganger, de heer Sauwens, antwoordde toen dat de Vlaamse regering, op basis van het advies van de auditeur van de tweetalige kamer van de Raad van State, juridisch gezien in heel goede papieren zat en dat er goede juridische argumenten waren om dit te weerleggen.
In 2001 velde de Raad van State een soort Salomonsoordeel. De Raad van State oordeelde dat het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap geen belang hebben. Enkel de inwoonster van Sint-Genesius-Rode kon een belang doen gelden. Bijgevolg moest de zaak verhuizen van de tweetalige naar de Nederlandstalige kamer van de Raad van State.
In het weekend van 8 juni 2002 hebben we dan kunnen lezen wat daarover het advies van de auditeur was. Dit advies, uitgebracht in de Nederlandstalige kamer, was in feite net hetzelfde als het advies dat de auditeur van de tweetalige kamer had bepleit, met name dat de Vlaamse regering niet bevoegd zou zijn om de taalwetgeving inzake bestuurszaken te interpreteren en daar dus een omzendbrief over rond te sturen, en dat het voldoende is dat een inwoner van een faciliteitengemeente één keer laat weten dat hij of zij in het Frans behandeld wil worden om alle documenten in de toekomst automatisch in die taal te ontvangen.
Mijnheer de minister, ik hoef u waarschijnlijk niet uit te leggen dat, indien de Raad van State dit advies van de auditeur volgt, we in feite in bijzonder slechte papieren zitten. Dit zou er immers op neerkomen dat de faciliteitengemeenten de facto hetzelfde statuut krijgen als het tweetalig gebied Brussel.
Vanuit juridisch oogpunt is er toch een zeer groot verschil tussen het officieel tweetalige Brussel en de -in casu -zes faciliteitengemeenten. De faciliteiten vormen er een uitzondering op het eentalig karakter van de streek. Indien de Raad van State het advies van de auditeur volgt, volgt de facto de tweetaligheid in die gemeenten.
De Vlaamse regering heeft naar aanleiding van de eerste procedure voor de tweetalige kamer een prejudiciële vraag gesteld aan het Arbitragehof. De regering vroeg daarin of het geoorloofd is dat gemeentebesturen gegevens van inwoners bijhouden op basis van de taalaanhorigheid. Mijnheer de minister, ik neem aan dat die vraag nog niet werd beantwoord omdat er een tussentijds arrest is uitgesproken en de zaak is verhuisd naar de Nederlandstalige kamer van de Raad van State. Ik veronderstel dat u die prejudiciële vraag opnieuw zult stellen.
Als dit advies wordt gevolgd, dan staan we met die omzendbrief nergens meer en zijn de faciliteitengemeenten de facto tweetalig. Dat is uiteraard het doel van een aantal Franstalige partijen en burgemeesters.
Mijnheer de minister, wat is uw mening over het advies van de auditeur van de Nederlandstalige kamer van de Raad van State? Welke juridische middelen zult u daartegen inzetten? Indien de omzendbrief wordt vernietigd door de Raad van State, bent u dan bereid onmiddellijk een nieuwe omzendbrief met dezelfde draagwijdte uit te vaardigen? Zult u als voogdijminister blijven handelen in de geest van die omzendbrief, zelfs al is die vernietigd?
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, ik stel deze vraag omdat ik zeer bezorgd ben. Voor alle duidelijkheid zou ik willen teruggaan in de tijd om zo een correct beeld weer te geven van de situatie.
De omzendbrief die de toenmalige Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, de heer Peeters, eind 1997 uitvaardigde, stelt dat besturen in faciliteitengemeenten de bestuursdocumenten aan hun inwoners altijd eerst in het Nederlands moeten sturen gelet op het feit dat de gemeenten in Vlaanderen gelegen zijn. Franstaligen die de tekst in hun taal willen ontvangen, moeten hier telkens opnieuw om vragen. Volgens het Nederlands woordenboek Van Dale zijn faciliteiten een tegemoetkoming om iemand iets gemakkelijker te maken. De faciliteiten waren bedoeld om individuele nieuwe Franstalige inwoners van die betrokken gemeenten -die tot de jaren '50 en '60 overwegend Nederlandstalig waren -de tijd te geven het Nederlands te leren, maar niet hen voor eeuwig toe te laten het Frans te gebruiken in hun relaties met de lokale overheid. De taal die ze in de privé-sfeer gebruiken, is hun zaak. De betrokken gemeenten zijn wettelijk trouwens niet tweetalig. In de loop der tijd kwamen er gelijkaardige regels voor het OCMW en voor de Vlaamse overheid. Het gaat met andere woorden om een uitdoofscenario.
Het protest bij de Franstaligen tegen de omzendbrief was zeer groot. De gemeente Linkebeek en 3 inwoners uit de faciliteitengemeente dienden een klacht in bij de Nederlandstalige kamer van de Raad van State. Het Waalse Gewest, de Franse Gemeenschap en een inwoonster van Sint-Genesius-Rode wendden zich tot de tweetalige kamer van de Raad van State. Deze laatste verwierp in maart de klachten van het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap omdat ze geen belang hadden bij de zaak en verwees de zaak van de inwoonster van Rode door naar de Nederlandstalige kamer.
In zijn advies voor de tweetalige kamer had auditeur-generaal Roelandt destijds twijfels geuit bij de juridische onderbouwing van de interpreterende omzendbrieven. In de taalwetten, in de voorbereidende teksten ervan, en in de rechtspraktijk van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht kon hij geen aanknopingspunten vinden voor de interpretatie van de Vlaamse regering van de bestaande regelgeving. Hij liet uitschijnen dat de interpretatie te verregaand was. Ik herinner me nog zeer goed de hevige discussies die er in de plenaire vergadering van 15 maart 2000 werden gevoerd naar aanleiding van dit advies met toenmalig minister van Binnenlandse Aangelegenheden Sauwens.
Voor alle duidelijkheid zou ik graag 3 passages uit het antwoord van toenmalig minister Sauwens citeren. Hij stelt dat 'de auditeur bij de Raad van State inzake de omzendbrieven een juridische stelling heeft ontwikkeld. Ik kan de vraagstellers verzekeren dat de volledige Vlaamse regering in overleg met de minister-president de restrictieve interpretatie van de faciliteiten wenst te handhaven. Dit houdt in dat deze gemeenten volledig bij Vlaanderen horen en dat de individuele contacten waar de faciliteiten op slaan, een uitdovend karakter hebben. We wensen dit verder toe te passen binnen het huidig wettelijk kader. Dit is geen filosofie. Men kan inzake toezicht en voogdij moeilijk zo een benadering toepassen. Op dit ogenblik blijven de omzendbrieven onverkort van kracht.'
Daarnaast zei hij ook dat hij 'zo snel mogelijk duidelijk wou maken dat de omzendbrieven van kracht blijven tot er eventueel later een arrest wordt uitgesproken dat ons in een andere situatie plaatst. Zonder hierop vooruit te willen lopen, zullen we op dat moment de gepaste maatregelen nemen. Dit zal gebeuren op grond van de algemene basisstelling van deze regering die ik daarnet heb verwoord.'
Hij zei ten slotte ook nog : 'Ik zal niet vooruitlopen op deze zaak, maar ik kan u garanderen dat er heel wat degelijke juridische argumenten zijn om de omzendbrieven te handhaven. Het is volgens mij dus helemaal niet zeker dat er een vernietigingsarrest zal komen. Ik wil het parlement dan ook geruststellen. Destijds heb ik inderdaad mee de standpunten in de commissie voor Staatshervorming en in de plenaire zittingen met veel collega´ uit verschillende partijen helpen opstellen. Wij zullen, ook in de toekomst, bij onze standpunten blijven, binnen het juiste juridisch kader en op een correcte manier.'
Nu kunnen we stellen dat het er helemaal niet goed uitziet voor ons. Het advies van de Nederlandstalige kamer van de Raad van State is er en volgens de pers neemt auditeur De Somer in haar advies de argumentatie van auditeur-generaal Roelandt van de tweetalige kamer over. Dat wil zeggen dat de inwoners hun gemeentebestuur slechts één keer moeten laten weten dat ze hun briefwisseling in het Frans willen ontvangen. Bovendien zou niet de Vlaamse, maar enkel de federale regering bevoegd zijn om zo'n omzendbrief te versturen.
Na het zojuist vermelde advies krijgen de Vlaamse overheid en de gemeente Linkebeek 30 dagen tijd om op het advies te repliceren. Tegen september 2002 volgt dan een arrest. De kans op een vernietigingsarrest is dus reëel, want negen keer op tien volgt het arrest het advies.
Mijnheer de minister, kunt u de persberichten over de inhoud van het advies van de auditeur bevestigen? Heeft de Vlaamse regering tijdig gereageerd op dit advies, of zal ze dat nog doen? Kunt u de inhoud van het antwoord van de Vlaamse regering nader toelichten?
Goed besturen is vooruitzien. Heeft de Vlaamse regering een andere oplossing klaar als de Raad van State het advies van de auditeur toch zou volgen, zodat de essentie van de faciliteiten wordt behouden, of legt de Vlaamse regering zich in dat geval neer bij het feitelijk tweetalige statuut van de betrokken gemeenten? In dat laatste geval zal het eigengereid verzet van de Franstalige inwoners tegen de Vlaamse Gemeenschap in het algemeen en tegen de Vlaamse overheid in het bijzonder ongetwijfeld worden versterkt. Ook hun eis tot aanhechting bij het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad zal dan worden versterkt.
Mijnheer de minister, dit is een zeer belangrijk dossier. Ik hoop dan ook dat u een gepast antwoord op deze vraag geeft.
De voorzitter : De heer Van Vaerenbergh heeft het woord.
De heer Etienne Van Vaerenbergh : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, wat is de verhouding tussen de taalwetgeving en de wetgeving die zegt dat er geen talentellingen mogen gebeuren?
Hoe verhoudt de taalwetgeving zich ten opzichte van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer? Ik kan me inbeelden dat ik me vandaag als Nederlandstalige wil manifesteren, en morgen als Franstalige. Dat zou dan een persoonlijke keuze zijn die ik maak als individu. Zo kan ik me ook als Chinees manifesteren. Wat heeft de hogere overheid daar allemaal mee te maken?
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Mijnheer de voorzitter, collega's, de raadslieden van de Vlaamse regering hebben het verslag opgevraagd, want het circuleerde reeds in journalistieke kringen.
Iedereen heeft het over een advies, maar het is eigenlijk een verslag. Er is een verschil tussen een advies en een verslag. Onze raadslieden hebben het verslag opgevraagd, maar ze krijgen het niet. Volgens de procedure van de Raad van State moet het verslag eerst worden bezorgd aan de verzoekende partij. Die krijgt 30 dagen tijd om een laatste memorie in te dienen. Pas dan wordt het verslag van de auditeur, samen met deze eventuele laatste memorie, overgemaakt aan de Raad van State. De Raad van State zal dan op het gepaste ogenblik het verslag overmaken aan de verwerende partij. De verwerende partij beschikt dan pas over de mogelijkheid eveneens een laatste memorie in te dienen. Vroeger kunnen we dit niet doen. We moeten ons aan de procedure houden.
Onze advocaten zijn uiteraard op de hoogte van deze gang van zaken. Ze zullen dan ook binnen de voorziene termijn de nodige stappen zetten om op de laatste memorie van de verzoekers en op het verslag te antwoorden. De raadslieden van de Vlaamse regering hebben overigens reeds eerder het standpunt ingenomen dat er best prejudiciële vragen zouden worden gesteld over de eventuele schending van het gelijkheidsbeginsel met betrekking tot de interpretatie van de faciliteiten die auditeur-generaal Roelandt gebruikt naar aanleiding van een aanverwant dossier. Auditeur De Somer neemt deze interpretatie immers over in haar verslag. Haar interpretatie bevat bovendien de essentie van de vragen die de heer Van Vaerenbergh heeft gesteld. Ik ga ervan uit dat we hetzelfde standpunt zullen innemen.
De raadslieden weten dat we, indien de Raad van State de procedure voortzet, prejudiciële vragen zullen indienen bij het Arbitragehof. Die vragen zullen eveneens de essentie bevatten van de vragen die de heer Van Vaerenbergh stelde. Deze prejudiciële vragen zijn de volgende. Kan er op die manier sluiks een talentelling worden uitgevoerd, hoewel de wet dit expliciet verbiedt? Kunnen op deze wijze gegevens worden verzameld over de privacy, de persoonlijke levenssfeer en de wijze waarop mensen die uiten? Deze vragen zijn essentieel en zullen dus door ons worden gesteld.
Ik kan dus duidelijk zijn : op dit ogenblik is de Vlaamse regering op geen enkele wijze van standpunt veranderd ten opzichte van de keuzes die in de voorbije jaren werden ingenomen door de regering-Van den Brande, door de regering-Dewael, door mijn voorganger en door mezelf. Er is geen sprake van dat we in deze kwestie een ander inzicht zullen formuleren.
Ten tweede is het essentieel dat elke partij -dus zowel klager als verweerder -in een rechtstaat het recht heeft om zijn inzichten en zijn rechten te verdedigen tot uitputting van de middelen. Ik vind dat de Vlaamse regering in deze kwestie dat ten volle moet doen, want dit betreft inzichten en rechten die in het verleden ook door het Vlaams Parlement werden geformuleerd.
Ten derde is het maar de vraag of wij onze strategie open en bloot aan dit parlement moeten meedelen. Ik denk dat dit niet van wijsheid zou getuigen. Ik zeg u dat wij alle middelen zullen gebruiken om de keuzes die in het verleden zijn gemaakt, te verdedigen en hard te maken. Over het tijdstip en de manier waarop wij dat zullen doen, zal ik u te gelegener tijd inlichten. U zult die procedure trouwens zelf op de voet volgen.
De voorzitter : De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem : Mijnheer de minister, ik vind het zeer merkwaardig dat u het verslag van de auditeur officieel nog niet in uw bezit hebt, maar dat kan ik u natuurlijk niet verwijten.
U zegt dat u alle middelen zult uitputten. U hebt echter niet geantwoord op de vraag hoe u zult handelen indien de omzendbrief vernietigd wordt.
Ten tweede lijkt het mij toch vreemd dat de raadslieden van de Vlaamse regering in de huidige procedure voor de Nederlandstalige Kamer de prejudiciële vragen aan het Arbitragehof blijkbaar nog steeds niet hebben gesteld.
Minister Paul Van Grembergen : We hebben daar nog tijd voor.
De heer Joris Van Hauthem : U hebt daar natuurlijk altijd nog tijd voor. Dan gaat het effectief over de vraag of een gemeentebestuur al dan niet gegevens mag bijhouden over het taalgebruik van de inwoners. Dat is een bijzonder interessante kwestie waarop we in de volgende vraag om uitleg nog eens zullen terugkomen.
Ik noteer dat u het advies blijkbaar nog niet hebt ontvangen en dat u niet in uw kaarten laat kijken. U wilt niet zeggen wat u zult doen en u hebt zich niet uitgesproken over de vraag wat er gebeurt als de omzendbrief vernietigd wordt, waardoor er de facto tweetaligheid ontstaat. Dat is nochtans wat mij betreft een politiek feit, en wat u betreft hopelijk ook.
Mijnheer de minister, ik vind dat u met uw antwoord te veel op de vlakte blijft.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Ik kan wel begrijpen dat de minister wat op de vlakte blijft. Het gaat hier namelijk om een diabolisch gegeven. De omzendbrief-Peeters werd destijds door een grote meerderheid gedragen in het Vlaams Parlement, maar wij stellen hier de vraag aan de regering, in deze de verwerende partij, terwijl aan dezelfde tafel ook de verzoekende partij zit. Ik wil de heer Van Eyken oproepen om dat verslag als goed parlementslid ter beschikking te stellen. In ieder geval is dat het recht van de verzoekende partij.
Ik wil enkel benadrukken dat ik kan begrijpen dat de minister de kaarten niet open op tafel legt. Wij blijven op onze strepen staan en trachten te allen tijde aan het langste eind te trekken. Iedereen aan deze tafel moet goed begrijpen dat het vergaande gevolgen kan hebben voor de evenwichten als er een andere interpretatie volgt dan diegene die wij hier in Vlaanderen steeds voor ogen hebben gehad. Wie met lucifers speelt, moet weten dat daardoor een brandje en zelfs een hele brand kan ontstaan.
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : De prejudiciële vragen zullen op het gepaste moment worden gesteld. Als dat gebeurt, dan heeft dat tot gevolg dat de Raad van State wacht op het antwoord van het Arbitragehof. Ook in deze situaties moeten we met wijsheid en bedachtzaamheid handelen, en dat vraagt tijd. Mijns inziens is het op dit ogenblik om geen enkele reden verantwoord om vandaag reeds die prejudiciële vragen te stellen : alles op zijn tijd.
Er is inderdaad een zeer duidelijk verschil tussen een tweetalig gebied en de faciliteitengemeenten. Indien de Raad van State een beslissing neemt die inhoudt dat de faciliteitengemeenten tweetalige gemeenten zijn wat rechten en feiten betreft, dan zal dit een dusdanig politiek feit zijn dat het Vlaams Parlement en de Vlaamse regering daarop met voldoende daadkracht zullen reageren. Dat is dus een tweede zaak : een politieke verklaring.
Dan is er nog een derde zaak. Het is duidelijk dat we in een rechtsstaat leven. Het is duidelijk dat men in een rechtsstaat ten opzichte van vonnissen moet kunnen bekomen dat daar andere vonnissen tegenover worden geplaatst. Ik denk dat ik daardoor volledig correct handel en ook politiek mijn verantwoordelijkheid op dat ogenblik zeker zal opnemen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.