Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 13/06/2002
Vraag om uitleg van de heer Paul Wille tot mevrouw Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over het verlenen van vergunningen voor bedrijven met paarden
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Wille tot mevrouw Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over het verlenen van vergunningen voor bedrijven met paarden.
De heer Wille heeft het woord.
De heer Paul Wille : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, verschillende bestendige deputaties en ook de Raad van State zijn al herhaaldelijk geconfronteerd geworden met discussies rond vergunningen voor inrichtingen met paarden. Daar waar in het verleden weigeringen meestal op een stedebouwkundig argument steunden, is dit de laatste tijd meer en meer op basis van de mestwetgeving. Paarden worden immers volgens het Vlarem beschouwd als "grote zoogdieren" en vallen derhalve onder het mestdecreet.
Er bestaan derhalve problemen voor bedrijven met paarden om hun vergunning te behouden of zelfs te verlengen, alhoewel paarden geen enkel mestprobleem opleveren. Het mestdecreet verbiedt immers sinds 1 januari 1996 elke stijging van de vergunde produktie, doch ook het behouden van bestaande vergunningen kan in sommige gevallen een probleem zijn.
In het recentste MAP werd een uitzondering voorzien voor paarden. Milieuvergunningen voor paardenstallen die in 1996, 1997, 1998 en 1999 in exploitatie waren kunnen worden verleend voorzover de milieuvergunning voor 1 december 2000 werd aangevraagd. Elke exploitatie die niet ten laatste voor 29 september 1993 werd ingediend bij de mestbank (mestaangifte) wordt echter als niet bestaande beschouwd. Een aantal bedrijven kan daarvan bij het ontstaan van het MAP niet op de hoogte zijn en er was ook geen enkele aanmaning vanwege de Mestbank om zich in regel te stellen (wat juridisch zinloos is aangezien het MAP uit 1995 dateert en de aangifte voor 29 september moest ingediend zijn). Een aantal bedrijven waaronder een aantal maneges die nochtans over een geldige vergunning beschikken worden daarom door de Mestbank als nieuw bedrijf beschouwd ondanks hun jarenlang bestaan, en krijgen daardoor geen vergunning meer met sluiting tot gevolg om een totaal overbodige reden aangezien paarden geen probleem opleveren!
Het decreet van 8 december 2000 (MAP II-bis) verleent de Vlaamse regering echter de mogelijkheid om een permanente uitzondering te voorzien voor paarden en pony´. Er is geen uitvoeringsbesluit gevolgd op het decreet van 8 december 2000.
Mevrouw de minister, wat wordt hieraan gedaan? Bent u van plan via een besluit een regeling te maken voor de paarden? Zo ja, wanneer? Zo neen, waarom niet? Wat moet er gebeuren met de ondernemingen die geen vergunning meer krijgen? Ze vallen onder het mestdecreet, ook al veroorzaken ze niet het mestprobleem. De interpretaties hierover zijn geëvolueerd, maar er is geen oplossing. Er is dus nood aan een uitvoeringsbesluit.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Mijnheer de voorzitter, ik sluit me aan bij de terechte bezorgdheid van de heer Wille. In het MAP staat het zogenoemde amnestieartikel. Daarnaast waren er ook omzendbrieven van de minister van Ruimtelijke Ordening in verband met paardenstallen en maneges. Beide hebben een zeer hoog verwachtingspatroon gecreëerd bij de paardenhouders. Er bestaan hierover enige misverstanden. De uitvoeringsbesluiten zijn nog niet verschenen.
Indien de minister van Leefmilieu en die van Ruimtelijke Ordening over dezelfde aangelegenheid een beslissing treffen, zouden ze overleg moeten plegen zodat de mensen te velde kunnen rekenen op de nodige rechtszekerheid.
De voorzitter : Minister Dua heeft het woord.
Minister Vera Dua : Mijnheer de voorzitter, geachte leden, het beleid inzake vermesting heeft tot doel de hoeveelheid dierlijk mest terug te dringen tot een bepaald niveau. Naast de doelstelling van het mestdecreet is er immers ook de nitraatrichtlijn.
Het standstillprincipe was al sinds 1996 opgenomen in MAP-1. Er was wel in allerlei uitzonderingen voorzien, zodat het niet echt om een standstill ging. Daaraan werd dan verholpen in de huidige regelgeving van MAP-2bis. Als algemene regel geldt dat tot 2005 geen enkele vergunning kan worden verleend die leidt tot een uitbreiding van de vergunde productie. Evenmin kan een vergunning worden verleend voor 'een nieuwe inrichting'.
De inrichtingen voor het houden van paarden zijn sinds 1996 aan de regelgeving onderworpen, want paarden zijn grote zoogdieren. De mestproblematiek is zo groot dat de overheid zich niet kan veroorloven om afwijkingen toe te staan. We zouden de boeren een verkeerd signaal geven door voor één categorie een uitzondering te maken. Of heb ik de heer De Meyer verkeerd begrepen?
De heer Jos De Meyer : Ik vraag enkel rechtszekerheid.
Minister Vera Dua : Er bestaat grote rechtszekerheid over deze problematiek.
In ons decreet van 3 maart 2000 is een eenmalige regularisatieprocedure opgenomen voor inrichtingen waar enkel paarden worden gehouden. Men stelde immers vast dat veel uitbaters slecht op de hoogte waren van de regelgeving van het MAP. In afwijking van de algemene regeling is met de wijziging van het mestdecreet bij wijze van overgangsmaatregel de eenmalige mogelijkheid gecreëerd om onder bepaalde voorwaarden toch nog vergunningen af te leveren voor inrichtingen voor het houden van paarden. In artikel 36, 6°staat dat er 'milieuvergunningen voor paardenstallen horende bij maneges en paardenfokkerijen die in 1996, 1997, 1998 en 1999 in exploitatie waren, kunnen worden verleend in zoverre de milieuvergunning voor 1 december 2000 wordt aangevraagd.' Er is toen ook een informatiecampagne gevoerd.
Omwille van deze maatregel is het decreet op 8 december 2000 gewijzigd. Aan artikel 33ter, paragraaf 4, is een streepje toegevoegd betreffende 'veeteeltinrichtingen waar uitsluitend paarden en/of pony's worden gehouden.' Zo wou de Vlaamse regering de mogelijkheid creëren om de nutriëntenhalte aan te passen. Maar die wijziging geeft de Vlaamse regering niet de mogelijkheid om niet-conforme vergunningen te regulariseren. Eerst was er een regularisatiegolf. Iedereen ging akkoord om die door te voeren. Nadien kwam er de wijziging die moest toelaten om een nutriëntenhalte te kunnen toekennen aan diegenen die een milieuvergunning krijgen.
Op 5 oktober 2001 keurde de Vlaamse regering een besluit goed ter uitvoering van artikel 33ter, paragraaf 4 van het decreet, voor wat betreft paarden en pony's. Dat besluit bevat geen nieuwe regularisatieprocedure : daarin wordt expliciet verwezen naar de hogervermelde overgangsbepaling. Bovendien zijn de te vergunnen standplaatsen in een regularisatieprocedure beperkt tot het aantal standplaatsen dat op 30 maart 2000 bestond.
Het is dus duidelijk dat de regularisatieprocedure voor inrichtingen voor paarden is afgewerkt, want de aanvragen moesten voor 1 december 2000 zijn ingediend.
Op de eerste vraag antwoord ik dus dat het besluit is goedgekeurd. De uitvoering van deze eenmalige operatie is gebeurd. Op de tweede vraag antwoord ik dat de eenmalige regularisatieprocedure is afgerond. Tenzij men het decreet zou wijzigen, komt er geen nieuwe regularisatieronde. Er bestaat dus rechtszekerheid, zij het dat ze misschien onaangenaam is.
De voorzitter : De heer Wille heeft het woord.
De heer Paul Wille : Er zijn twee aspecten die ons nopen tot enige billijkheid. Vooreerst is er wat men, overdreven uitgedrukt, onbehoorlijk bestuur kan noemen. Tenslotte is het zo dat een aantal bedrijfsvoerders niet kon weten wat er uit het MAP zou voorvloeien. De Mestbank heeft hen nooit laten weten dat er zich een probleem zou stellen waarvoor men een oplossing zou moeten vinden. Het MAP dateert van 1995, maar de aanvraag moest in 1993 zijn ingediend. Men kan de uitbaters onmogelijk verwijten dat ze niet alert zijn geweest.
Ten tweede is er de praktische kant van de zaak. Het gaat niet over duizenden bedrijven. Een aantal van die bedrijven beschikt over een geldige vergunning. Hoewel die bedrijven al jarenlang bestaan, stelt de Mestbank dat het om nieuwe bedrijven gaat. Daarom krijgen ze geen vergunning en worden ze gesloten. Dat is het gevolg van een maatregel die diende om het mestprobleem op te lossen, maar op dat vlak veroorzaken die bedrijven geen problemen. Dat kan toch niet.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : De uiteenzetting van de minister over de wetgeving was juist. Ik wil zeker niet de cowboys -en de term is hier op zijn plaats -in bescherming nemen. Ik stel niet voor om decreten te wijzigen om diegenen die niet in orde zijn ter hulp te snellen. Ik deel echter wel de mening van de heer Wille of we geen nuanceringen of verfijningen moeten doorvoeren ten bate van paardenhouderijen die er altijd al zijn geweest, maar omwille van een of andere reden uit de boot zijn gevallen.
De minister van Ruimtelijke Ordening heeft omzendbrieven rondgestuurd over paardenhouderijen en maneges zonder daarover met de minister van Leefmilieu te overleggen. In het licht van de uitleg van minister Dua stel ik vast dat met de omzendbrieven van de minister van Ruimtelijke Ordening een fout verwachtingspatroon is gecreëerd. In elk geval leven er bij de mensen twee verschillende interpretaties. Dat maakt het bijzonder moeilijk. Er moet dus worden gecoördineerd. Verder is de zorg van de heer Wille ook de onze.
De voorzitter : Minister Dua heeft het woord.
Minister Vera Dua : De Mestbank heeft grote inspanningen geleverd om alle exploitanten te benaderen. Iedereen die volgens de gegevens van de Mestbank met problemen kampte, is persoonlijk aangeschreven. Ze werden op de noodzaak gewezen om orde op zaken te stellen. Er werd ook verscheidene keren toelichting verschaft aan de groepering van paardenhouders. De sector wist dat een regularisatieprocedure bestond, maar toch kampen nog een aantal bedrijven met problemen.
De omzendbrief waar de heer De Meyer naar verwijst, gaat over de vraag of de uitbaters van maneges in landbouwgebied bouwvergunningen kunnen krijgen. Dat is een belangrijke zaak, maar dat heeft niets te maken met de milieuvergunningen. Dat is misschien niet voor iedereen even duidelijk. In elk geval gaat het hier om een delicaat dossier. Het probleem is klein, maar een remedie kan leiden tot een groot precedent.
De heer Jos De Meyer : We zouden er kunnen aan toevoegen : wat geldt voor paarden moet ook voor andere dieren gelden.
De voorzitter : Het is zeker niet de bedoeling om de doos van Pandora te openen.
De heer Wille heeft het woord.
De heer Paul Wille : Ik tracht altijd pragmatisch te zijn. Er zijn twee manieren om deze kwestie op te lossen, denk ik. De eerste is de volgende. Vermits het om een zeer beperkt aantal bedrijven gaat, is het volgens mij niet aangewezen de doos van Pandora te openen. Er moet naar een casuïstische oplossing worden gezocht, nadat dat kleine aantal bedrijven in kaart is gebracht. Ik ben te vinden voor deze oplossing, want ik steun de basisoptie van het beleid. Wat is de tweede mogelijke oplossing? Parlementsleden en ministers hebben decretaal initiatiefrecht en er kan dus voor een wijziging van het decreet worden gezorgd, maar dat is een prijs die we waarschijnlijk niet willen betalen. De minister en wij moeten wijs nadenken over wat we politiek met deze kwestie zullen doen.
De voorzitter : De heer Van Looy heeft het woord.
De heer Jef Van Looy : De heer Wille verwijst waarschijnlijk naar een bepaald dossier of naar enkele dossiers. Elk dossier is hier verschillend en moet afzonderlijk worden bekeken. Het is natuurlijk prachtig omzendbrieven op te stellen over hoe iemand een bouwvergunning kan krijgen voor een paardenfokkerij in een landbouwzone. De persoon in kwestie moet echter ook worden geïnformeerd over het feit dat die bouwvergunning niet volstaat omdat er ook een milieuvergunning nodig is. Milieuvergunningen en bouwvergunningen kunnen niet los van elkaar worden beschouwd.
De voorzitter : Het incident is gesloten.