Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen Vergadering van 06/06/2002
Vraag om uitleg van mevrouw Sonja Becq tot mevrouw Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over flexibele opvang, acute opvang en opvang van zieke kinderen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Becq tot mevrouw Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over flexibele opvang, acute opvang en opvang van zieke kinderen.
Mevrouw Becq heeft het woord.
Mevrouw Sonja Becq : Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, flexibele opvang van zieke kinderen is een thema dat we af en toe te berde brengen. Mensen in specifieke werksituaties hebben daar soms problemen mee. Ik herinner me een politieagente die pas was bevallen, en die huilend zei dat ze haar job moest opgeven omdat ze geen gepaste opvang vond. Via het Fonds voor Collectieve Uitrusting en Diensten werden projecten voor flexibele opvang en opvang van zieke kinderen gesubsidieerd. Toen dit fonds volstort was, heeft de Vlaamse overheid zelf 30 miljoen frank uitgetrokken om die opvang te financieren. Ook in de begroting van 2002 werden daarvoor middelen gepland.
We hebben destijds een voorstel van decreet voor de opvang van zieke kinderen ingediend, maar dat werd niet goedgekeurd. De overheid zou dan zorgen voor een eigen regelgeving. Op 29 maart 2001 heb ik een vraag gesteld over een kader voor flexibele opvang.
Ik citeer uit uw antwoord op die vraag : 'Tegen september 2001 zullen er ministeriële besluiten zijn die het regelgevend kader voor deze opvangvormen duidelijk moeten maken. Het zal op dat moment ook mogelijk zijn de beschikbare 25 miljoen frank op de begroting van 2001 toe te kennen aan concrete projecten. De hele discussie over flexibele opvang wordt momenteel beleidsvoorbereidend gevoerd.'
Mevrouw de minister, in antwoord op een schriftelijke vraag van mevrouw Van Cleuvenbergen van september over hetzelfde onderwerp, zegt u dat er een structurele regeling voor de flexibele opvang moet worden uitgewerkt, en dat dit geen uitbouw van een apart soort dienstverlening vergt, maar een aanpassing van de regelgeving, zodat de reguliere opvanginitiatieven een flexibele opvang kunnen aanbieden. Dit principe vormt de basis, de uitwerking is aan de minister van Welzijn.
Mevrouw de minister, wanneer komt die regelgeving er? Worden er mensen geholpen die nood hebben aan een flexibele opvang en opvang van zieke kinderen? Op welke manier heeft de Vlaamse overheid dat georganiseerd? Laat het reguliere circuit werken en ent daar een specifieke regelgeving op.
Mevrouw de minister, wat is uw visie op die zaak? Hoe wilt u de kwaliteitsbewaking regelen? Wat werd inzake opvang van zieke kinderen en flexibele opvang gerealiseerd in 2001 en in 2002? Kunt u daarvan cijfers per regio geven? Welke uitgaven stonden daartegenover? Welke criteria werden gebruikt voor de projecten opvang van zieke kinderen en flexibele opvang? Wat zijn de verschillen tussen het eigen Vlaams kader en het FCUD? Hoe worden mogelijke initiatiefnemers geïnformeerd over een mogelijke financiering? Wanneer kan de regelgeving worden verwacht?
De voorzitter : Minister Vogels heeft het woord.
Minister Mieke Vogels : Mevrouw de voorzitter, in de begrotingen van 2001 en 2002 waren middelen gepland voor flexibele kinderopvang en voor de opvang van zieke kinderen thuis. Het relatief beperkte bedrag kon slechts worden uitgegeven na een ministerieel besluit van de Vlaamse regering. Er is op dit moment een ministerieel besluit klaar, maar ik wil nog een aantal zaken conceptueel bekijken.
In het beleidsplan kinderopvang van maart 2000 kiezen we ervoor om voor de flexibele kinderopvang en de opvang van zieke kinderen thuis geen aparte structuren uit te bouwen. Er wordt van uitgegaan dat het veel efficiënter is om de bestaande opvangvoorzieningen daarvoor in te schakelen. Dat is zeker zo -en nu citeer ik uit het beleidsplan -'omdat uit een bevraging van de voorzieningen omtrent vraag en aanbod aan flexibele opvang, zoals die in oktober 1999 werd uitgevoerd door Kind en Gezin, blijkt dat zowel de particuliere als de erkende opvangsector zich al vrij flexibel opstellen'. Dit betekent dus dat er binnen het bestaande aanbod heel wat ruimte is voor flexibele opvang. Verder is het zo dat bijzondere opvangnoden altijd op basis van de belangen van het kind moeten worden benaderd, en dat noopt in dit geval tot behoedzaamheid bij de uittekening van het beleid.
Deze nood aan behoedzaamheid inzake flexibele opvangvormen wordt ondersteund door de cijfers die Kind en Gezin vorige week heeft overgemaakt. Ze hebben betrekking op het gebruik van kinderopvang. Het gaat om een enquête van vorig najaar over de opvang van kinderen tussen drie maanden en drie jaar. 93,2 percent van de regelmatige gebruikers van opvang wordt nooit voor 7 uur 's morgens opgevangen. Meer dan 80 percent van de regelmatige gebruikers van opvang wordt zelfs nooit na 18 uur opgevangen. Ongeveer 95 percent van de kinderen wordt altijd minder dan 11 uur aan een stuk opgevangen. Bij ruim de helft van de kinderen duurde de langste opvangdag tussen 6 en 9 uur. De langste opvangdag duurt gemiddeld 8 uur en 50 minuten.
Als er al nood is aan atypische opvang, dan wordt die meestal door de grootouders verzorgd. Van de kinderen die voor 7 uur opvang nodig hebben, kunnen er bijna 6 op 10 terecht bij de grootouders. Dat geldt ook voor de helft van de kinderen die opvang nodig hebben na 18 uur.
De ziekte van een kind betekent niet automatisch dat de opvangsituatie wordt gewijzigd. Het verbaast ons niet dat, als het om informele opvang gaat, in 84,7 percent van de gevallen de opvangsituatie niet wijzigt. Het verwondert echter meer dat 57,7 percent van de kinderen die worden opgevangen in een opvanggezin dat aangesloten is bij een dienst, 68,4 percent van de kinderen die worden opgevangen in een zelfstandig opvanggezin, 54,2 percent van de kinderen die worden opgevangen in een zelfstandig kinderdagverblijf en zelfs 37,5 percent van de kinderen die worden opgevangen in een erkend kinderdagverblijf bij ziekte niet opteren voor een andere opvangsituatie. Als dat toch gebeurt, dan vindt bijna de helft van de ouders een oplossing binnen het eigen gezin. Een derde doet een beroep op de grootouders. We stellen vast dat formele opvangdiensten voor zieke kinderen slechts 1,3 percent van de gewijzigde opvangsituaties voor hun rekening nemen.
Ook deze situatie noopt tot grote behoedzaamheid om een specifieke opvangstructuur uit te bouwen. Het feit dat ouders relatief weinig gebruik maken van flexibele-opvangmogelijkheden en de opvang van zieke kinderen bij hen thuis via het formele circuit heeft niet enkel te maken met de eventuele afwezigheid van deze opvangvormen. De mogelijkheid is er immers ten dele wel, en dat is zeker het geval als het gaat om opvang in een gezinsmilieu. Doorslaggevend is mijns inziens de houding van de ouders : om aan bijzondere opvangnoden te voldoen, kiezen ze veeleer voor informele oplossingen. Dit gebeurt ook vanuit het belang van het kind.
Deze vaststelling wordt bevestigd door de ervaringen uit het verleden. Een paar jaar geleden heeft de distributiesector ongeveer 5 miljoen euro vrijgemaakt voor bijzondere opvangnoden van ouders die werken in de distributiesector. Vandaag blijft van deze bijzondere opvangvormen nauwelijks nog iets over. Ze zijn allemaal geïntegreerd in een erkende of onder toezicht staande voorziening. Hun aanbod is ook niet meer exclusief bestemd voor kinderen van ouders die werken in de distributiesector, want hun opvangvormen zijn voor iedereen toegankelijk. Er is wel nood aan bijzondere opvangvormen, maar slechts in zeer beperkte mate. Ouders kiezen dan eerder voor een informele opvang.
Een dergelijke analyse zet mij dus aan tot voorzichtigheid bij het ontwikkelen van een beleid voor de flexibele opvang en de opvang van zieke kinderen thuis. Ik denk dat het niet verantwoord en ook niet opportuun is om veel middelen ter beschikking te stellen voor bijzondere projecten voor flexibele opvang en opvang van zieke kinderen. Dan zouden we het signaal uitzenden dat dit een opdracht van de samenleving is, terwijl het wellicht niet opportuun is om voor zieke kinderen bijzondere opvangmogelijkheden aan te bieden.
Vanuit die invalshoek bekijk ik het ontwerp van ministerieel besluit dat op mijn tafel ligt. Ik wil daarbij inzoomen op zeer specifieke maatregelen die de flexibiliteit van het aanbod van het bestaande opvangnetwerk versterken. Ik denk daarbij concreet bijvoorbeeld aan het honoreren van de overschrijding van de maximale bezetting in kinderdagverblijven -die vandaag 95 percent bedraagt -als die het gevolg is van een dwingende occasionele opvang of van een opvangvraag waar onmiddellijk aan moet worden voldaan. Ik denk eveneens aan het belonen van kinderdagverblijven die een groter aantal dagen open zijn dan de minimaal verplichte 220 dagen per jaar. Het zou zeer interessant zijn om in elke gemeente een opvangvoorziening met een soort antennefunctie te laten opereren, die de beperkte vraag naar flexibele opvang ontvangt, zelf opneemt of in overleg met andere opvangvoorzieningen in de gemeente voor een oplossing zorgt. Ik denk ook dat het mogelijk is de minimaal verplichte openingsduur per dag van opvangvoorzieningen in een bepaalde regio of binnen eenzelfde organiserend bestuur flexibeler te maken. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat niet elk kinderdagverblijf 11 uur open is, maar dat er afspraken worden gemaakt, zodat één of meer voorzieningen, geënt op de plaatselijke noden, vroeger of later open zijn.
Mevrouw Sonja Becq : Mevrouw de minister, ik vraag mij af of deze cijfers fundamenteel verschillen van vroeger beschikbare gegevens. De voorzieningen speelden toen ook al zoveel mogelijk in op flexibele opvang. Het gaat om zowel onthaalgezinnen als kinderdagverblijven. Informele zorgverlening blijft bestaan omdat andere oplossingen dikwijls niet mogelijk zijn.
Ik sta ervan versteld dat u na drie jaar, ondanks een gedeelde behoedzaamheid ten aanzien van de kinderen, nog steeds geen stappen hebt gezet of een beslissing hebt genomen. Na drie jaar nog altijd zeggen dat het besluit met omzichtigheid wordt geëvalueerd omwille van nieuw beschikbare gegevens lijkt me een gebrek aan besluitvaardigheid. Het is niet duidelijk of het om de opvang van zieke kinderen gaat, om flexibele en acute opvang of allebei. U reikt wel oplossingen aan in de zin van verhoging van capaciteit, maar het is niet helemaal correct om in een begroting middelen te voorzien en een signaal te geven dat een oplossing in de maak is om dan vervolgens te stellen dat alles opnieuw moet worden bekeken. Dit is erg tegenstrijdig, wat ik ten zeerste betreur.
De voorzitter : Het incident is gesloten.