Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 11/06/2002
Vraag om uitleg van de heer Patrick Lachaert tot de heer Jaak Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, meer bepaald de wijziging aangebracht door het decreet van 18 mei 1999
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Lachaert tot de heer Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, meer bepaald de wijziging aangebracht door het decreet van 18 mei 1999.
De heer Lachaert heeft het woord.
De heer Patrick Lachaert : Mijnheer de voorzitter, collega's, door het decreet van 18 mei 1999 houdende wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, werd het zojuist vermelde decreet van 22 december 1995 gewijzigd. Aan artikel 30, paragraaf 2 van dat decreet werd een tweede lid toegevoegd : 'Bij wijze van uitzondering wordt met de woonfunctie gelijkgesteld, voorzover de belastingplichtige met alle mogelijke middelen het bewijs van die functie levert, elke andere functie die effectief en niet-occasioneel gebruik van de woning met zich meebrengt. De Vlaamse regering wordt ermee belast de modaliteit terzake nader te bepalen.´/P>
De Vlaamse regering heeft tot op heden geen stappen ondernomen om die modaliteiten tot uitvoering nader te bepalen. In de praktijk betekent dat concreet dat gebouwen die een woonfunctie hadden maar nu voor iets anders worden gebruikt, bijvoorbeeld voor kantoren of een galerij, nog steeds als leegstaand worden beschouwd. Die gebouwen worden dus nog steeds aan de heffing onderworpen. Nochtans werd bij de voorbereidende werkzaamheden van het decreet van 18 mei 1999 in overweging genomen dat er zich situaties voordoen waarbij het opleggen van de heffing vragen oproept. Ik denk dan bijvoorbeeld aan een woning die niet wordt gebruikt als woning, maar als jeugdlokaal of als kantoor van een verzekeringsmakelaar. In dergelijke gevallen schiet de heffing haar doel voorbij. De aanvulling van artikel 30, paragraaf 2, tweede lid moest vermijden dat woningen die niet worden bewoond maar wel worden gebruikt en dus niet leegstaan en niet verkrotten, heffingsplichtig worden.
Ik heb drie vragen. Wanneer zullen de modaliteiten tot uitvoering van artikel 30, paragraaf 2, tweede lid van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, nader worden bepaald? Strookt het sinds 1999 nog steeds belasten van gebouwen die voorheen een woonfunctie hadden, maar waarvan kan worden bewezen dat het gebouw een andere functie heeft die een effectief en niet-occasioneel gebruik van de woning tot gevolg heeft, met artikel 30, paragraaf 2, tweede lid van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, ingevoegd door het decreet van 18 mei 1999? Als de belastingplichtige kan bewijzen dat de woning wordt gebruikt voor een andere functie dan de woonfunctie en als die andere functie een effectief en niet occasioneel gebruik van de woning met zich meebrengt, kan de belastingplichtige dan een, eventueel ambtshalve, ontheffing bekomen van de heffingen die werden gevestigd vanaf de publicatie van het decreet van 18 mei 1999? De administratie past het decreet strikt toe en daardoor schiet de heffing haar doel vaak voorbij.
De voorzitter : Minister Gabriels heeft het woord.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer de voorzitter, collega's, voor de wijziging van artikel 30, paragraaf 2 van het decreet van 22 december 1995 houdende bepaling tot begeleiding van de begroting 1996 bij decreet van 18 mei 1999 diende de woonfunctie steeds te worden ingevuld. Zoniet was de houder van het zakelijk recht heffingsplichtig. Het was de bedoeling om een aantal ongerijmdheden weg te werken. Na de vermelde wijziging is het niet zo dat een leegstaande woning aanleiding tot inventarisatie geeft. Bijgevolg is het ook niet zo dat de houder van het zakelijk recht heffingsplichtig wordt als er een andere functie van de woning kan worden aangetoond. Er wordt immers een maximale invulling gegeven aan de uitzonderingsbepaling. Elke andere functie, zoals bijvoorbeeld het gebruik als jeugdlokaal en het gebruik als opslagplaats voor goederen, zal ontheffing tot gevolg hebben. In dit licht is een nadere bepaling van de modaliteiten tot uitvoering van het artikel in kwestie niet opportuun. Elke mogelijke verdere uitvoering kan aanleiding geven tot een minder verregaande toepassing van de huidige interpretatie van de decretale uitzonderingsvoorziening, omdat het onmogelijk is al die uitzonderingen in een beperkte lijst te vatten.
Het is inderdaad zo dat een rechtsregel pas uitwerking kan hebben vanaf het ogenblik dat hij rechtskracht krijgt, namelijk 10 dagen na de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad. De regeling in kwestie is dus niet met terugwerkende kracht van toepassing geworden. Omwille van het principe van de rechtsgelijkheid, zullen een aantal vormen van effectief en niet-occasioneel gebruik van woningen die werden opgenomen in de inventarislijst van leegstaande woningen vóór de inwerkingtreding van de wijziging, geen aanleiding geven tot ontheffing. De regeling is dus toepasselijk op de inventarisaties betreffende leegstand of de verjaardagen hiervan die dateren van na de inwerkingtreding van de decreetswijziging.
De voorzitter : Het incident is gesloten.