Commissie voor Cultuur, Media en Sport Vergadering van 25/04/2002
Interpellatie van de heer Kris Van Dijck tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over de splitsing van de nationale sportteams en in het bijzonder van de Belgische tennisbekerteams
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Van Dijck tot de heer Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over de splitsing van de nationale sportteams en in het bijzonder van de Belgische tennisbekerteams.
De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, op dinsdag 9 april moest het Europees Parlement stemmen over het rapport-Deprez over de veiligheid van de voetbalstadia, met als voornaamste punt de aanpak van het hooliganprobleem. Op dit rapport werd een amendement ingediend door de Europese Vrije Alliantie -u niet onbekend. Het amendement stelde in zijn motivering dat : 'in de toekomst ook andere lidstaten door meer dan één internationaal team vertegenwoordigd kunnen worden'. Het was vooral ingegeven vanuit de feitelijke situatie in Groot Brittannië. Daar vallen voetbal- en rugby-landenteams niet altijd samen met wat we 'natie-staten' noemen. De teams strijden er voluit mee in de internationale competities. In België zou dit bijvoorbeeld ook zo kunnen zijn voor Vlaanderen en Wallonië.
Het amendement werd door een overgrote meerderheid van de parlementsleden goedgekeurd. 491 stemden voor, 12 tegen en 7 onthielden zich. Uit de cijfers blijkt trouwens dat de aanwezigheid groot was. Zowat alle Belgische leden van het Europees Parlement stemden voor, ook de Waalse. In een reactie op deze stemming en op het amendement liet bondsvoorzitter, de heer Jan Peeters, zich het volgende ontvallen in Het Laatste Nieuws : 'Tiens, daar wist ik niks van. Houdt het Europees Parlement zich nu ook al met zulke belachelijke zaken bezig?'. Blijkbaar noemt de man zijn eigen zaak belachelijk. Hij zei verder : 'Zoals België momenteel in elkaar zit, zou dit straks vier nationale ploegen opleveren : een Duitse, Vlaamse, Waalse en een Brusselse. Wat is de zin daarvan?'. Naast het feit dat de supporters zelf de zin daarvan wel zullen uitmaken, is het duidelijk dat onze bondsvoorzitter geen hoogvlieger is als het op de constitutie van dit land aankomt. Voor zover ik weet, zijn er slechts drie gemeenschappen in België, geen vier. U merkte daarnet op dat de wielerbond de staatsstructuur lang naast zich heeft neergelegd. In de voetbalbond gebeurt dat anno 2002 nog steeds.
Dat dit amendement goedgekeurd werd met zo'n overtuigende meerderheid, doet me goed. Het wil immers zeggen dat ook wij in de toekomst de mogelijkheid zullen hebben om een Vlaams voetbalelftal naar internationale competities af te vaardigen. Op een niet-officiële wijze spelen ondermeer Catalonië en Baskenland al vriendschappelijke wedstrijden. De toon is dus al gezet. De motivatie van de heer Peeters voor de goedkeuring luidt dat : 'Groot Brittannië nu eenmaal de bakermat van het voetbal is', maar dat doet niets terzake.
Ik wil de aandacht ook vestigen op een andere sporttak waarin we reeds enkele jaren uitblinken en die me ten zeerste boeit : het tennis. Een sport die ook uit Groot-Brittannië afkomstig is. (Opmerkingen van de heer Miel Verrijken)
Mijnheer Verrijken, ik laat in het midden of de sport uit Indië werd ingevoerd. De discussie daarover durf ik met u niet aangaan.
We weten allemaal dat onze Vlaamse Tennisvereniging één van de best draaiende Vlaamse sportfederaties is. Ze werkt dan ook volledig onafhankelijk van haar Waalse evenknie, de AFT. Toch moeten de twee verenigingen nog steeds samenwerken om ´nze Belgische driekleur te verdedigen' en dat doen ze ook en wel op basis van goede afspraken en van de beste spelers. Dat kon niet van alle sportbonden worden gezegd -denkt u maar aan de perikelen van een aantal jaar geleden in de judobond.
Omdat het een toch wel zeer vreemde situatie is waarbij twee onafhankelijke organisaties elkaar steeds opnieuw moeten zoeken, vinden we dat de mogelijkheid moet bestaan om, indien men dat wenst, apart op te treden. De uitleg dat : 'de Belgen dit niet willen maar dat omdat ze goede resultaten willen zien' is natuurlijk ook totale onzin. Ik herinner me trouwens dat Tsjechië voetbalkampioen werd één jaar na de scheiding.
De redenering kan ook worden omgekeerd en dan is het maar de vraag in welke mate de communautaire ruzies binnen de delegaties de prestaties naar omlaag kunnen halen. Denken we hierbij maar aan de rellen rond Josip Weber, Enzo Scifo, Lorenzo Staelens en Franky Vanderelst. Ik meen me te herinneren dat we toen niet onze beste WK's hebben gespeeld. Ik ben ervan overtuigd dat we in Vlaanderen meer dan genoeg klasse in huis hebben om sterke en goede prestaties neer te zetten op internationale landentornooien, zowel in het voetbal als in het tennis als in tal van andere sporten zoals judo en motorsport.
Mijnheer de minister, vandaar de volgende vragen. Wat houdt het amendement waarvan sprake is, juist in? Wat zijn de gevolgen van de aanvaarding van dit amendement door het Europees Parlement? Zet het een deur open om de federaties te laten beslissen? In het verleden werd de vraag trouwens dikwijls gesteld in welke mate Vlaanderen sportief kan presenteren. Steeds opnieuw werd dan geantwoord dat het Internationaal Olympisch Comité bepaalt wat staten zijn. Komen er nu andere verhoudingen?
Bent u het eens met mijn visie op de zaken, met name dat de gemeenschappen en de federaties over volledige autonomie beschikken om zelf te beslissen of ze zelfstandig willen optreden? In hoeverre blijkt dit uit uw beleid?
Bent u van plan om binnenkort iets te veranderen aan de huidige regeling van de vertegenwoordiging van sportteams in internationale landentornooien? Zou het niet mooi zijn als we over de Vlaamse tennis-, voetbal- of judoploeg kunnen spreken?
Hoe liggen de kaarten aan de overzijde van de taalgrens? Delen ze deze visie?
Moet op korte termijn werk gemaakt worden van een afzonderlijke Vlaamse en een Waalse deelname aan de Fed-, Davis- en Hopmanbeker? Wat dient hiertoe juist te gebeuren? Wat kan en wat mag?
De voorzitter : De heer Strackx heeft het woord.
De heer Felix Strackx : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, op den duur lijkt het alsof het koningshuis van Saksen-Coburg en de Belgische Voetbalbond de twee enige instanties zijn die België nog bij elkaar houden. We hebben de heer Peeters hier al eens ondervraagd. Het is dan ook een illusie te geloven dat de federatie zelf zou beslissen om zich op te splitsen in een Waalse en een Vlaamse vleugel. De heer Peeters heeft ons dat duidelijk gemaakt en haalde daarvoor persoonlijke, sentimentele redenen aan. Zijn grootste vrees is dat de nationale voetbalploeg in twee delen uit elkaar zou vallen.
Mijn fractie is al jarenlang voorstander van de splitsing van alle sportbonden in een Vlaamse en een Waalse vleugel. Natuurlijk zijn we er voorstander van om met zoveel mogelijk Vlaamse nationale ploegen deel te nemen aan internationale competities. We ijveren dus ook voor de oprichting van een Vlaams Olympisch team.
Mijnheer de minister, u bent de geknipte figuur om de nodige stappen te zetten. We beloven u -net zoals we dat deden aan uw voorganger -dat u bij de volgende Olympische spelen de Vlaamse Leeuwenvlag zult mogen dragen in het stadion.
De voorzitter : De heer Verrijken heeft het woord.
De heer Miel Verrijken : We hebben steeds gedacht dat ook op sportgebied een staatssplitsing heilzaam zou zijn.
Mijn collega heeft daarnet gezegd dat de Tsjechen, na hun afscheiding van de Slovaken, het Europees kampioenschap hebben gewonnen. De verwachtingen van de Vlamingen zijn dan ook bijzonder hoog gespannen.
De voorzitter : Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux : Mijnheer de voorzitter, collega's, het amendement werd goedgekeurd naar aanleiding van een rapport dat handelt over de uitwisseling van informatie tussen lidstaten om het hooliganisme in het kader van voetbalwedstrijden te bestrijden. Het werd ingediend door enkele Schotse en Welshe parlementsleden die wilden vermijden dat de specifieke Britse situatie die historisch gegroeid is, ter discussie gesteld wordt op basis van een Europees document over hooliganisme. Zoals u weet, is Groot-Brittannië een lidstaat, maar heeft het geen eigen voetbalcompetitie, noch een nationaal elftal.
Het amendement zegt letterlijk : 'Nationale voetbalteams vertegenwoordigen niet noodzakelijkerwijs dezelfde eenheid als een lidstaat. Men moet rekening houden met de verschillende voetbaltradities in die lidstaten die in het internationale voetbal door meer dan één nationaal team worden vertegenwoordigd'. In de toelichting wordt verduidelijkt dat het best mogelijk is dat in de toekomst ook andere lidstaten door meer dan één internationaal team worden vertegenwoordigd. Met die formulering wilde met name collega Bart Staes voorkomen dat een nationale voetbalbond de inhoud van dit rapport zou aangrijpen als argument om een defederalisering tegen te gaan. Niet meer en niet minder.
Op uw vraag naar de gevolgen van de aanvaarding van dit amendement door het Europees Parlement kan ik het volgende antwoorden. Alvorens dit rapport in voege kan treden, is vooraf interstatelijk overleg noodzakelijk. Maar dan nog handelt dit rapport helaas volstrekt niet over de opsplitsing van voetbalbonden. Het is overigens geen bevoegdheid van Europa om te beslissen over de regionalisering van voetbalbonden.
Wat uw vraag betreft over de vertegenwoordiging van onze sportteams in internationale landentoernooien, zijn de reglementen van de internationale sportfederaties dienaangaande niet steeds éénvormig. Volgens een studie van Sporta in 1999 voorzien sommige reglementen in een erkenning als lid van een regio, een geografisch territorium of een gebied voor zover dat een zekere sportautonomie bezit. Dit houdt voor veel sportfederaties misschien wel de mogelijkheid in dat verschillende sportfederaties uit België lid kunnen zijn aangezien hun respectieve territoriale bevoegdheid inzake sport -hoewel de voorwaarde dat in dat geval geen andere organisatie met betrekking tot datzelfde territorium nog lid mag zijn -vaak beperkend zal werken.
Andere reglementen koppelen de toetreding aan een erkenning van een nationaal olympisch comité waarbij het IOC stelt dat alleen onafhankelijke staten die als dusdanig door de internationale gemeenschap worden erkend, als lid kunnen worden erkend. Deze stelling staat elke afzonderlijke erkenning van een Vlaamse sportfederatie in de weg.
Enkele Vlaamse sportfederaties hebben ooit een aanvraag gedaan om afzonderlijk erkend te worden, maar vingen alle bot bij de internationale federatie.
De situatie van het voetbal in Groot-Brittannië is, zoals reeds gesteld, een historisch gegeven en wordt door de internationale federatie op dit moment niet meer toegestaan ten aanzien van andere landen of regio´.
Op de vraag of ik uw mening deel en in hoeverre dit uit mijn beleid blijkt, kan ik het volgende antwoorden. In de beleidsnota Sport 2000-2004 is de splitsing van de bonden als kritische succesfactor opgenomen. De sportfederaties die gesplitst zijn, behouden echter nog steeds hun nationale ploeg onder de bevoegdheid van de nationale koepel. Dit is, zoals reeds hoger geschetst, noodzakelijk om internationaal aan officiële kampioenschappen deel te kunnen nemen. In bepaalde sporten zijn er soms wel uitwisselingen tussen Vlaamse delegaties en andere landen of regio´, maar dan gaat het niet over officiële Europese kampioenschappen, wereldkampioenschappen, wereldspelen of olympische spelen. Ik ben het met u eens dat de huidige situatie soms voor de nodige problemen kan zorgen, ondermeer op het vlak van selecties en informatiedoorstroming.
Zoals u weet, betracht ik met mijn beleid, dat inderdaad gericht is op het regionaliseren van de sportbonden, vooral dat Vlaanderen een eigen sportbeleid kan voeren voor alle niet-professionele sportbeoefenaars. Overigens verandert een volledige splitsing van een sportbond niets aan de reglementering van de internationale bonden inzake internationale vertegenwoordiging van landen.
U vroeg tot slot ook of ik op korte termijn van plan ben iets te veranderen aan de huidige regeling inzake vertegenwoordiging van sportteams in internationale landentoernooien en of het niet mooi zou zijn indien we over de Vlaamse tennis-, voetbal- of judoploeg kunnen spreken.
Principieel kan ik mij vinden in het standpunt dat onze Vlaamse sportfederaties een eigen sportbeleid zouden moeten kunnen voeren, inclusief het internationaal niveau, omdat ze op die manier een geïntegreerd beleid zouden kunnen uitbouwen. Ik ben echter op geen enkele wijze bevoegd om dit in de praktijk effectief te realiseren. De Vlaamse sportfederaties kunnen dit enkel via hun vertegenwoordigers in de nationale koepel aankaarten binnen hun internationale sportfederatie. Anderzijds kan de overheid binnen het internationaal politiek overleg inzake sport trachten deze problematiek op de agenda te plaatsen. De vraag is in hoeverre de overheid zich moet mengen in de interne organisatie van een internationale sportfederatie.
Ik wil daar wel de nodige energie in steken. Ik heb daarover al gesprekken gevoerd, maar u begrijpt dat dit niet onmiddellijk resultaat oplevert. Het is mijns inziens wel het moment bij uitstek om daar de nodige beweging in te krijgen, rekening houdend met het feit dat een Vlaming het IOC voorzit.
In het verleden zijn terzake reeds de volgende initiatieven genomen. In 1997 heeft de Vlaamse Sportfederatie een workshop georganiseerd met als titel 'Sportend Vlaanderen in Europa en internationaal'.
In 1999 heeft Sporta, zoals ik reeds heb vermeld, een onderzoek gevoerd met als titel 'De Vlaamse Sport in internationaal perspectief'.
In 2001 heeft het Catalaans Olympisch Comité aan Vlaanderen de medewerking gevraagd voor de voorbereiding van 'The First International Sports Countries Conference'. Uitgangspunt daarbij is dat het concept ´portland´niet noodzakelijk samenvalt met een territorium als zijnde een officieel land van de UNO. Tot dusver vond één voorbereidende vergadering plaats, waaraan werd deelgenomen door de regio´ Vlaanderen, Baskenland, Québec, Wales en Catalonië. Deze regio´ zullen tevens de stuurgroep vormen van de uiteindelijke conferentie in 2002. De praktische organisatie ligt echter bij Catalonië.
Tot slot is de principiële houding in deze van mijn Franstalige collega mij officieel onbekend. Aangezien de tijd tussen het moment waarop uw interpellatie mijn kabinet bereikt heeft en deze commissievergadering noodgedwongen vrij kort was, heb ik hierover geen officieel contact met hem kunnen opnemen. Toch heb ik hierover al vaak gesproken met minister Demotte. Uit die informele contacten blijkt dat hij hier wat voorzichtiger tegenover staat.
Het antwoord op uw zeer concrete vraag over de Belgische Fed-, Davis- en Hopmanbekerteams zit vervat in de vorige antwoorden. Een afzonderlijke deelname aan deze wedstrijden is enkel mogelijk indien de Vlaamse Tennisvereniging een afzonderlijke erkenning krijgt binnen de internationale sportfederatie ITF. Ik heb daar vanzelfsprekend geen bezwaar tegen, maar de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik niet zo optimistisch ben om dit nog binnen deze legislatuur gerealiseerd te krijgen.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Het moet mij eerst van het hart dat ook ik door de snelle agendering van deze interpellatie verrast was.
Ik kan grotendeels vrede nemen met uw antwoord en denk dat we in grote mate op dezelfde golflengte zitten. Toch wil ik nog het volgende kwijt.
Wanneer iemand het idee oppert om Vlaanderen op sportgebied internationaal te laten optreden, wordt dat vaak smalend weggewuifd met een opmerking in de zin van 'daar zijn die nationalisten weer'. Toch pleit ik er sterk en duidelijk voor dat volkeren en regio's internationaal zouden moeten kunnen optreden. Tegenover dat argument van eng nationalisme plaats ik mijn vaststelling dat er thans internationaal opgetreden wordt onder banieren van staten en naties die te vuur en te zwaard tot stand zijn gekomen en die dan een zogenaamd nationaal gevoel naar buiten brengen. Ik verwijs in dit verband bijvoorbeeld naar Spanje en Frankrijk. Wat is daar de binding met gemeenschappen en volkeren?
Eigenlijk is elk internationaal toernooi een vorm van bevrediging van staatsnationalisme met staatsvlaggen en noem maar op. Ik verwijs in dit verband bijvoorbeeld naar de belangrijke voetbalwedstrijd tussen Engeland en Duitsland die in het kader van Euro 2000 in Charleroi plaatsvond. De Britse pers pakte toen uit met beelden uit de periode 1940- 1945. Wat heeft dat in godsnaam nog met sport te maken? Ik betreur dergelijke apologieën aan staatsnationalisme.
Ik heb trouwens gelezen dat ook de Faeröer een eigen ploeg hebben. Is dat wel een onafhankelijke staat?
De heer Miel Verrijken : Ja, maar dan wel onder de Deense kroon.
De heer Kris Van Dijck : Wat de federaties betreft die wel vragende partij zijn of waar er wel een intentie zou zijn, blijf ik wel wat op mijn honger zitten. Misschien leggen we onze aandacht te veel op de voetbalbond.
Tot slot wens ik nog een motie aan te kondigen ter ondersteuning van wat u in uw antwoord naar voren hebt gebracht, namelijk dat we moeten proberen om ook op internationaal vlak zo goed mogelijk ons mannetje of vrouwtje te staan.
De voorzitter : De heer Sauwens heeft het woord.
De heer Johan Sauwens : Mijnheer de minister, het door u geschetste institutionele kader is juist. Toch wil ik in dit verband nog het volgende kwijt.
Vlaanderen heeft op politiek-institutioneel vlak steeds het voortouw genomen in de strijd voor de erkenning van de Europese volkeren en regio's. Mijns inziens zou Vlaanderen dit ook op sportgebied moeten doen, wat dus betekent dat we ons daar wel degelijk mee moeten moeien.
Wat de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van de gemeenschappen en de diverse overheden met betrekking tot jeugdsportopleiding betreft, maar ook inzake het WADA, wordt ondermeer medewerking en financiering door Europa gevraagd.
We moeten daarover een grondig debat voeren en daar zelfs het voortouw in nemen. In dat debat zal de Britse kapstok een goede kapstok zijn.
Minister Bert Anciaux : Voor alle duidelijkheid wil ik nog beklemtonen dat ik niet van plan ben om niets te doen. Ik ben wel degelijk bereid daarin het voortouw te nemen. Toch vind ik het op zich niet verkeerd om als confederatie vertegenwoordigd te zijn. Ik maak me trouwens weinig illusies dat men internationale regels zomaar kan wijzigen.
Verder ben ik ook van mening dat de vertegenwoordiging van Vlaanderen en Wallonië een co communautaire vertegenwoordiging moet zijn, en dus geen unitaire vertegenwoordiging. België moet zich sterker profileren als de confederatie tussen Vlaanderen en Wallonië. Ik heb er geen probleem mee dat een dergelijke confederatie -wat dus iets helemaal anders is dan een abstract unitaire Belgische staat die in deze geen enkele bevoegdheid heeft -als vertegenwoordiger optreedt in dat confederalisme. Via een dergelijk confederalisme kan men op internationaal vlak wel zijn plaats opeisen. Ik kan dit wat vergelijken met de culturele instellingen hier in Brussel die thans federale instellingen zijn en waarvan we co-communautaire instellingen willen maken, dus instellingen die door Vlaanderen én Wallonië worden gedragen. Ik heb er dan ook geen enkel probleem mee dat Vlaanderen en Wallonië zich internationaal opstellen als twee verbonden of samenwerkende entiteiten.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de heer Van Dijck, door mevrouw Hermans en door de heer Strackx werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering. Ze zullen worden gedrukt en rondgedeeld.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.