Commissie voor Algemeen Beleid, Financi?n en Begroting Vergadering van 24/06/2002
Interpellatie van de heer Jan Roegiers tot de heer Patrick Dewael, minister-president van de Vlaamse regering, over een gecoördineerde aanpak van de problematiek van permanente campingbewoners
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Roegiers tot de heer Dewael, minister-president van de Vlaamse regering, over een gecoördineerde aanpak van de problematiek van permanente campingbewoners De heer Roegiers heeft het woord.
De heer Jan Roegiers : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, ik wil u eerst allebei bedanken voor de welwillendheid die u aan de dag hebt gelegd om mijn interpellatie, die aanvankelijk op 16 mei gepland was, naar een latere datum -dus vandaag -uit te stellen.
De problematiek van de permanente campingbewoners vormt een ingewikkeld dossier waar bovendien verschillende ministers voor bevoegd zijn. Het raakt huisvesting, toerisme, welzijn en ruimtelijke ordening. Ik heb in de voorbije maanden onderzocht in welke mate de leden van de Vlaamse regering bereid zijn gecoördineerd op te treden om een oplossing te vinden voor die permanente campingbewoners.
Eén van de hinderpalen voor een oplossing is het campingdecreet. Op basis van het campingdecreet van 1993 moesten de campinguitbaters uiterlijk tegen 31 december 1999 over een exploitatievergunning beschikken. Daarvoor moesten ze voldoen aan alle in het decreet opgesomde voorwaarden, zoals brandveiligheid, hygiëne, milieunormen, enzovoort. Twee voorwaarden lagen wat moeilijker : de verplichting om de terreinen juist te zoneren en het verbod op permanente bewoning.
Uit sociale overwegingen werd het campingdecreet in 1999 gewijzigd. De wijzigingen voorzien in een uitdoofscenario voor permanente bewoning op campings, uiterlijk tegen eind 2005. Uitbaters kunnen, ondanks de aanwezigheid van permanente bewoners, een voorlopige vergunning krijgen. Het terrein moet dan uiteraard wel voldoen aan alle andere voorwaarden.
Dit probleem is geen marginaal probleem. Uit cijfers van juli 2001 blijkt dat er 2.120 permanente bewoners op campings leven. Dat zijn enkel de officieel gedomicilieerde bewoners. Vermoedelijk gaat het in totaal om zo´ 4.000 mensen. In dit parlement zetelen burgemeesters of schepenen die in hun dorp of gemeente niet eens zoveel inwoners tellen. Ongeveer de helft van de permanente campingbewoners zijn alleenstaanden, voor het grootste deel mannen. Hun gemiddelde leeftijd is 46 jaar. Dat is hoger dan de gemiddelde leeftijd in Vlaanderen. Van de koppels zonder kinderen die op campings wonen, is ongeveer 70 percent ouder dan 54 jaar. Campingbewoners hebben vaak gezondheidsproblemen. Een vierde lijdt aan een chronische ziekte of heeft een gezondheidsprobleem dat meer dan een jaar aanhoudt. Dertig percent kampt met financiële schulden, de helft is bestaansonzeker en 14 percent is ronduit arm.
Het gaat dus over een groep mensen voor wie de rechtszekerheid bijna onbestaande is. Dat blijkt uit hun verhouding met de campinguitbater. Ze krijgen vaak te maken met willekeurige stijgingen van de huurprijs van hun caravan, willekeurige prijzen voor nutsvoorzieningen of onredelijk hoge prijzen voor water en elektriciteit. Permanente campingbewoners leven dus constant met het zwaard van Damocles boven het hoofd. Ze zijn nochtans niet de enige die met dit probleem kampen. Ook enkele burgemeesters die te maken hebben met permanente campingbewoning op hun grondgebied, zitten met de handen in het haar.
Het uitgangspunt van het decreet van 1993 was dat campings bedoeld zijn voor toerisme, en niet voor sociale huisvesting. Er werd duidelijk voor geopteerd de campings als toeristisch product te beschermen. De verdere uitvoering waarvoor minister Landuyt bevoegd is, betreft de campings die geheel of gedeeltelijk in zones liggen die volgens de ruimtelijke ordening niet voor deze vorm van recreatie bestemd zijn. Momenteel zijn er in Vlaanderen 342 vergunbare terreinen, vorig jaar waren dat er nog 450. Alle terreinen die op campings leken, maar geen campings waren, zijn uitgezuiverd. Tal van terreinen zijn onder druk gesloten. Sommige uitbaters hebben zelf hun terrein gesloten, anderen hebben gekozen voor een ander concept.
De 342 resterende campings hebben nog niet allemaal een vergunning omdat er nog veel in een overgangsperiode zitten. 195 campings hebben een vergunning, 47 vallen onder de overgangsregeling voor zonevreemde terreinen, 9 terreinen moesten hun activiteiten op 1 maart 2002 stopgezet hebben en van 91 andere terreinen is het dossier nog lopende.
Bij het zoeken naar oplossingen werd tot nu toe slechts één keer gebruikgemaakt van de zonering 'woonzone met recreatief karakter' bij het opzetten van nieuwe socialewoonprojecten op maat van permanente campingbewoners. Dat gebeurde in het kader van een proefproject ruimtelijke ordening te Zemst. Eventueel zouden een beperkt aantal bestaande en nieuwe terreinen kunnen worden omgevormd tot 'woonterreinen voor expermanente kampeerwagenbewoners'. Dat is natuurlijk een heel nieuwe invalshoek. Vanzelfsprekend gaat het niet over de campings in natuurgebieden, maar over de campings die -mits een aangepaste zonering -kunnen worden omgevormd tot woonterreinen.
Het enige spoor dat voor deze groep degelijk werd uitgewerkt door het beleid, is dat van het opnieuw huisvesten binnen de bestaande privé- en socialewoningmarkt. Voor de campingbewoners werd zelfs een soort voorrangsbeleid ingevoerd. Toen minister Anciaux nog bevoegd voor deze materie was, is er een soort voorrangsregeling geweest voor permanente campingbewoners. Andere denksporen, zoals nieuwe socialewoonprojecten op maat van deze groep -wat ook wil zeggen met inspraak van deze groep -en het overwegen van 'woonterreinen voor ex-permanente campingbewoners' op bestaande of nieuwe terreinen, dienen mijns inziens ernstig te worden overwogen en verder uitgewerkt.
Sommigen uit de groep van de permanente campingbewoners zijn gedomicilieerd op de camping waar ze verblijven, voor anderen is dat niet het geval. Er wordt gesteld dat men voor elke officiële een niet officiële permanente campingbewoner mag rekenen. Net als de gedomicilieerde groep is ook deze laatste groep van niet-officiëlen er erg aan toe omdat ze geen enkele rechtszekerheid heeft. Bovendien is het herhuisvesten van de niet-gedomicilieerden uiterst problematisch. Deze autochtone sans-papiers bestaan gewoon niet voor veel beleidsmensen. Ze staan dus heel zwak en vormen daardoor makkelijke slachtoffers voor malafide uitbaters.
Volgens de sociale huisvestingsmaatschappijen werd aan 254 kandidaat-huurders een woning verhuurd omdat ze sinds ten minste zes maanden hun hoofdverblijfplaats in een kampeerwagen hadden. Dat was de toestand op 31 december 2000. Er zijn geen recentere cijfers beschikbaar. Deze gegevens gaan over het aantal kandidaat-huurders aan wie voorrang werd verleend op basis van de socialehuurbesluiten. Aan dat tempo zullen de laatste permanente campingbewoners geherhuisvest zijn tegen 2020. Dit is rijkelijk laat, aangezien het uitdoofscenario eind 2005 afloopt.
Over de verantwoordelijkheden van de regering op dit vlak zijn er in 1999 klaarblijkelijk afspraken gemaakt. De aspecten van ruimtelijke ordening worden behandeld in samenspraak met de minister van Ruimtelijke Ordening. In afwachting van de regeling in 2005 behoort dat op vergunde campings volgens minister Landuyt niet eens tot zijn bevoegdheid, maar tot die van de minister van Huisvesting. Hij stelt dat de bevoegdheidsverdeling heel duidelijk is : 'Over de sociale problematiek inzake huisvesting is de minister van Huisvesting verantwoordelijk.' Minister Gabriels daarentegen voelt zich echter allerminst aangesproken. De mening van minister Vogels luidt dan weer als volgt : 'Permanent wonen op campings is in de eerste plaats een probleem inzake huisvesting, ruimtelijke ordening en de regelgeving inzake domiciliëring.'
Zoals uit de bovenstaande gegevens blijkt, dringen er zich een aantal vragen op met betrekking tot de aanpak van deze problematiek door de Vlaamse regering. Na de bevoegde ministers eerder al te hebben gehoord, wens ik nu u, mijnheer de minister-president, te interpelleren.
Geen van de vier deels bevoegde ministers voelt zich blijkbaar geroepen om ten volle zijn of haar verantwoordelijkheid op te nemen inzake de specifieke problematiek van de permanente campingbewoners. Tot nu toe werd blijkbaar geen coördinerend minister ter zake aangesteld door de Vlaamse regering en de betrokken kabinetten schuiven -helaas -de hete aardappel naar elkaar en naar het lokale niveau door. Indien men op deze manier verder aanmoddert, zullen in december 2005 vele honderden gezinnen op straat staan, waarbij ze niet enkel hun vertrouwde woonst, maar ook hun sociaal netwerk zullen verliezen.
In het licht van al deze vaststellingen kom ik tot de slotsom dat er op het terrein veel te weinig gebeurt om de woon- en rechtszekerheid van de ruim 4.000 al dan niet gedomicilieerde permanente campingbewoners te verbeteren. De enige mogelijke conclusie die uit dit prangend dossier kan worden getrokken, is dan ook dat de Vlaamse regering haar verantwoordelijkheid ontloopt.
Mijnheer de minister-president, ik wil u dringend verzoeken om na al die jaren eindelijk een coördinerend minister aan te stellen om de problematiek op een structurele, gecoördineerde en krachtdadige manier aan te pakken. Hoe denkt u de aanstelling van een coördinerend minister concreet aan te pakken, en welke timing schuift u naar voren?
Daarbij aansluitend roep ik de Vlaamse regering op om zo snel mogelijk een overleg te starten met alle betrokken partijen -de verschillende kabinetten en administraties, de ITWC, de provincies, de gemeenten, de campingfederatie, het opbouwwerk én de bewoners -om op korte termijn tot een stappenplan te komen om de problemen in samenspraak en met een duidelijke fasering en timing -tot 2005 -op te lossen. Hoe denkt u te komen tot een gecoördineerd beleid terzake, georganiseerd en uitgevoerd met inspraak en samenspraak van alle betrokken partijen?
De voorzitter : Minister-president Dewael heeft het woord.
Minister-president Patrick Dewael : Mijnheer de voorzitter, collega's, vooraf wil ik duidelijk stellen dat ik niet zal ingaan op het inhoudelijke aspect van deze problematiek. Ik neem aan dat dit bij vorige interpellaties uitvoerig aan bod is gekomen, inbegrepen natuurlijk de oplossingen die de geachte collega zelf aanbrengt.
Echt eenvoudig zal het allemaal wel niet zijn. De vraag is welke oplossing kan worden uitgewerkt en hoe de betrokken groep daarop zal reageren. Het blijft delicaat om daarover te improviseren. Dat is mijn taak ook niet. U stelt deze vraag aan mij omdat u van mening bent dat er een coördinerend minister moet worden aangeduid.
Ik wil de commissieleden eraan herinneren dat over dit onderwerp al verschillende vragen zijn gesteld. Er zijn meer bepaald vier vragen om uitleg gesteld : op 26 februari door de heer Dirk De Cock tot minister Gabriels, op 28 februari door uzelf tot minister Landuyt, op 7 maart door uzelf tot minister Van Mechelen en op 14 maart weer door uzelf tot minister Vogels. Ik heb de Handelingen er nog eens op nagelezen en daaruit blijkt dat er wel degelijk antwoorden zijn gegeven die aantonen dat de problematiek complex en moeilijk is.
Ik wil verwijzen naar de beslissing van de Vlaamse regering van 19 november 1999. Die behelst dat de minister van Toerisme de interdisciplinaire technische werkgroep zou belasten met de verdere opvolging en de begeleiding van de goedgekeurde begeleidingsplannen inzake permanent wonen op terreinen voor openluchtrecreatie. Het tweede deel van de beslissing houdt in dat de minister van Huisvesting zou worden belast met het oprichten van een werkgroep ad hoc. Deze zou een grondig onderzoek naar het wonen op campings uitvoeren vanuit verschillende relevante deelaspecten. Hiermee zou de overheid de verschillende te nemen beleidsmaatregelen op elkaar kunnen afstemmen en optimaal coördineren.
Op 16 juni 2000 is door de Vlaamse regering het verslag van die werkgroep goedgekeurd. Ik citeer een belangrijke passus : 'Aangezien er enerzijds min of meer volledig zicht op de problematiek werd bekomen en een kader aanwezig is waarbinnen aan de afbouw van de permanente campingbewoning wordt gewerkt en anderzijds de diverse betrokken kabinetten en administraties vertegenwoordigd zijn in de interdisciplinaire werkgroep, worden er op dit ogenblik in geen verdere bijeenkomsten van de interkabinettenwerkgroep voorzien. De opdracht ad hoc van de interkabinettenwerkgroep wordt beschouwd als zijnde volbracht. Dat sluit echter geenszins een eventuele toekomstige samenkomst uit indien ontwikkelingen met betrekking tot deze problematiek dit zouden vereisen. De verdere opvolging moet dan gebeuren via de zogenaamde ITW'.
Verschillende ministers hebben met het dossier te maken. In eerste instantie moet de minister van Huisvesting pogen alternatieve huisvesting ter beschikking te stellen. Hij moet uitvoering geven aan de voorstellen van de werkgroep ad hoc. Ik laat in het midden of die voorstellen van alternatieve huisvesting op applaus zullen worden onthaald door eenieder. Het klopt dat in dit dossier iemand zijn verantwoordelijkheid moet opnemen.
Als de ITW zou concluderen dat er een nieuwe vergadering moet komen van de interkabinettenwerkgroep, dan zal dat gebeuren in de schoot van de ITW met als coördinerend minister die van Huisvesting. Ik blijf erbij dat de interkabinettenwerkgroep heeft gefunctioneerd. Naar ik verneem, is het de bedoeling de werkgroep ad hoc later opnieuw bijeen te laten komen om een eerste grondige beleidsevaluatie te maken van alle maatregelen die ondertussen werden genomen of om te beslissen of er nieuwe maatregelen moeten komen.
De voorzitter : De heer Roegiers heeft het woord.
De heer Jan Roegiers : Mijnheer de minister-president, uw antwoord verheugt me enigszins, maar anderzijds blijf ik met enkele problemen zitten. De ITW is inderdaad op 18 april laatsleden samengekomen. Het knelpunt blijft echter dat de kabinetten afwezig blijven. Er is dus geen doorstroming van informatie.
U zegt dat de minister van Huisvesting coördinerend minister is. Ik neem daar akte van. Ik ben blij dat er tenminste een coördinerend minister is aangeduid. Hij zegt echter in zijn antwoord aan de heer Dirk De Cock dat hij de specifieke groep van de permanente campingbewoners vergelijkt met de andere zwakke gebruikers op de woningmarkt. Ik leid daaruit af dat hij geen speciale initiatieven zal nemen om de problematiek van die campingbewoners op te lossen. Ik vrees dus dat we met een probleem zitten. De minister van Huisvesting beseft blijkbaar niet ten volle de aard van deze problematiek. Tegen 2005 zullen we pakweg 4.000 mensen moeten herhuisvesten. Daarvoor worden echter geen initiatieven genomen.
Minister-president Patrick Dewael : Mijnheer Roegiers, ik ben niet zo sceptisch als u. Als gevolg van uw interpellatie zal ik het resultaat van de discussie eerstdaags bezorgen aan minister Gabriels. Ik zal hem wijzen op de verantwoordelijkheid die in eerste instantie hem te beurt valt.
De complexiteit van het dossier maakt echter dat niet alleen minister Gabriels aan zet is. Anderen zullen moeten volgen, anders geraken we er onmogelijk uit.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door de heer Roegiers werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.