Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 23/04/2002
Vraag om uitleg van de heer Carl Decaluwe tot de heer Jaak Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over de uitvoeringsbesluiten van het nieuw socialehuurbesluit van 20 oktober 2000
Vraag om uitleg van mevrouw Ann De Martelaer tot de heer Jaak Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over de recente omzendbrief met betrekking tot de toepassing van artikel 6, § 4 van het socialehuurbesluit
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van de heer Decaluwe tot de heer Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over de uitvoeringsbesluiten van het nieuw socialehuurbesluit van 20 oktober 2000 en van mevrouw De Martelaer tot minister Gabriels, over de recente omzendbrief met betrekking tot de toepassing van artikel 6, § 4 van het socialehuurbesluit.
De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, op het eerste gezicht is dit een vrij technisch probleem, maar het heeft wel verstrekkende gevolgen voor de huurders. Minister Anciaux, een van de vorige ministers van Huisvesting, vaardigde het besluit van de Vlaamse regering van 11 mei 1999 tot reglementering van het socialehuurstelsel uit. Dit besluit verving het socialehuurbesluit van september 1994. In de loop van datzelfde jaar werd dit besluit echter door de toenmalige minister opnieuw ingetrokken wegens niet uitvoerbaar. De uitgevaardigde uitvoeringsbesluiten werden eveneens ingetrokken.
Inmiddels is een nieuw socialehuurbesluit goedgekeurd. Dit besluit van 20 oktober 2000 is van kracht met ingang van 1 januari 2001. De desbetreffende uitvoeringsbesluiten zijn in het voorjaar van 2001 aan het bevoegde kabinet overgemaakt met het oog op hun goedkeuring. Het betreft besluiten over de inschrijvingsregisters, het type van huurovereenkomst en de huurlasten. Die besluiten moesten door de Vlaamse regering worden goedgekeurd. Daarnaast moet de minister van Huisvesting ook nog twee besluiten over het inschrijvingsbewijs en de beroepen goedkeuren. De goedkeuring van deze besluiten laat erg lang op zich wachten. Hierdoor rijzen er vragen over de rechtszekerheid van de thans gebruikte huurcontracten.
Volgens het recentste besluit van de Vlaamse regering, van 20 oktober 2000, moet immers het type van huurovereenkomst dat is opgelegd in uitvoering van het besluit van de Vlaamse regering van 29 september 1994 nog steeds worden gebruikt, in afwachting van de goedkeuring van de huurovereenkomsten van het nieuwe type. Dat betekent concreet dat in die 'oude' huurovereenkomst bepalingen staan die in strijd zijn met de inhoud van het huurbesluit van 20 oktober 2000 en met de Vlaamse Wooncode, onder meer wat de eigendomsvoorwaarden en de beëindiging van de huurovereenkomst betreft.
Graag stel ik u hierover enkele vragen, mijnheer de minister. Ten eerste : het gebrek aan een uitvoeringsbesluit over de registers roept vragen op. De erkende vennootschappen moeten ook in dit geval nog het 'oude' uitvoeringsbesluit respecteren, zoals expliciet is bepaald in het besluit van 20 oktober 2000. Dat nieuwe huurbesluit verschilt van het oude, nog geldige, besluit wat de volgorde van de voorrangsregels betreft. Kunt u mij meedelen of de rechtszekerheid van de kandidaat-huurders daardoor niet in het gedrang komt? Zijn de regeringscommissarissen met dit probleem al geconfronteerd?
Ten tweede : erkende vennootschappen die de Domus Flandriawoningen verhuren, zijn verplicht twee verschillende reglementeringen omtrent inkomensgrenzen, eigendomsvoorwaarden en voorrangsregels te hanteren. Kunt u mij zeggen wanneer deze woningen, die dus nog moeten worden verhuurd volgens het socialehuurbesluit van 29 september 1994, ook volgens het huurbesluit van 20 oktober 2000 kunnen worden verhuurd? Als de mensen verhuizen, krijgen ze met een nieuw systeem te maken. Hoe rijmt men dat aan elkaar?
Ten derde : u hebt volgens persberichten aan de erkende vennootschappen een rondzendbrief overgemaakt. Daarin wordt meegedeeld dat zij de aanvragen om te mogen afwijken van de toelatings- en toewijzingsregels slechts nog pro forma aan de VHM moeten toesturen. De VHM moet zich niet meer over de opportuniteit ervan maar alleen over de wettelijkheid uitspreken. Indien er geen opmerkingen zijn, moet de VHM zelfs niet meer reageren. Kunt u mij meedelen over welke wettelijkheid u het hebt? Vreest u niet dat de verregaande versoepeling opnieuw het lokaal dienstbetoon in de hand zal werken? Kunt u een bepaling die is vastgelegd in een besluit van de Vlaamse regering op die manier minimaliseren?
De voorzitter : Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Mevrouw Ann De Martelaer : Ik heb over dit onderwerp een interpellatieverzoek ingediend. Mijn interpellatie werd uiteindelijk omgezet in een vraag om uitleg. Mijn vraag gaat ten dele over de derde vraag van de heer Decaluwe, maar raakt ook nog andere aspecten aan.
In het socialehuurbesluit wordt onder afdeling IV de toewijzing van de woningen en de controle op die toewijzing bepaald. Naast een toewijzing op basis van een chronologische volgorde bestaan er ook een aantal voorrangsregels. Verder moeten de maatschappijen rekening houden met de leefbaarheid en de rationele bezetting van de woningen. Elk beslissingsorgaan van elke socialehuisvestingsmaatschappij diende in dit kader een intern toewijzingsreglement op te stellen. Indien de maatschappij personen wenst in te schrijven onder de voorwaarden van artikel 2 paragraaf 3, dat zijn de mensen met een hoger inkomen, met de doelstelling een sociale mix te bereiken, dient de maatschappij een leefbaarheidsplan op te maken. In afdeling 5 onder artikel 7 van datzelfde huurbesluit worden de mogelijke afwijkingen gestipuleerd. Zowel de toewijzingsreglementen als de leefbaarheidsplannen van de socialehuisvestingsmaatschappijen moeten door de afdeling Woonbeleid van de Vlaamse Gemeenschap goedgekeurd worden.
Recentelijk werd aan de socialehuisvestingsmaatschappijen een omzendbrief gestuurd waarbij de minister onder meer vermeldt dat de VHM de opdracht krijgt de toepassing van artikel 6 paragraaf 4 van het socialehuurbesluit in de toekomst op een andere manier te benaderen. Ik zal een paragraaf uit deze brief voorlezen. 'In de plaats van op elke vraag tot afwijking individueel te antwoorden, zal de VHM zich bij de toepassing van artikel 6 paragraaf 4 van het socialehuurbesluit concentreren op een wettigheidstoets en niet langer op een opportuniteitsbeoordeling. Het antwoord van de VHM zal dan ook uitsluitend betrekking hebben op aspecten met betrekking tot de wettelijkheid. Dit betekent dat bij het verstrijken van de in het socialehuurbesluit voorziene termijn de socialehuisvestingmaatschappij de afwijking kan toepassen. Het is echter wel van belang dat zonder een wijziging van het socialehuurbesluit elke afwijking aan de VHM meegedeeld wordt. Deze motivatie kan betrekking hebben op bijvoorbeeld de zorg voor de optimale leefbaarheid of op de individuele situatie van de kandidaat-huurders. In beide gevallen moet in de motivatie een grondige afweging van de verschillende belangen naar voren worden gebracht.' Persoonlijk vind ik dit een zeer moeilijke en onduidelijke passage. Heel wat maatschappijen weten ook niet hoe ze dit moeten interpreteren, of ze weten het misschien juist wel.
Een van de bezorgdheden waarmee rekening werd gehouden bij de opmaak van het socialehuurbesluit was het geven van enige vrijheid aan de socialehuisvestingsmaatschappijen, dit door middel van het intern toewijzingsreglement en het leefbaarheidsplan, maar willekeurige toewijzingen zouden zeker niet toegelaten worden.
Het is duidelijk dat wettelijke reglementeringen met betrekking tot toewijzing in de sociale huisvesting erg belangrijk zijn. We hebben dit kunnen vaststellen bij de verschillende audits. Twee maatschappijen, namelijk de Kantonnale Bouwmaatschappij van Beringen en de Goede Woning uit Aalst, zijn in de verschillende audits op dat vlak diverse malen naar voren gekomen omdat er op dat punt problemen waren.
Momenteel kan de socialehuisvestingsmaatschappij die op vlak van toewijzing de regelgeving met een korrel zout neemt, door de raad van bestuur van de VHM onder positieve voogdij worden geplaatst. Recent vroeg de raad van bestuur van de VHM de positieve voogdij aan voor de socialehuisvestingsmaatschappij in Beringen. De minister moet zich hierover nog altijd uitspreken.
Ik wil even ingaan op dit specifieke geval. Uit verslagen blijkt dat de inspectie van de VHM reeds sedert 1996 opmerkingen maakt. Dat is bovendien besproken op de raad van bestuur. In Beringen worden er twee registers bijgehouden : één register met Belgische kandidaten en één met niet-Belgische. In de notulen van de raad van bestuur heb ik dit onderwerp negenmaal opgemerkt. Eind 2001 is beslist om aan die situatie iets te veranderen, maar dit is tot op heden nog niet gebeurd.
Ik had graag vernomen, mijnheer de minister, of u via een omzendbrief het toewijzingsbeleid, zoals vastgelegd in het besluit van de Vlaamse regering, kunt veranderen? Opent u met deze omzendbrief, onder het mom van de aanpak van de problematiek van de leefbaarheid van sociale woonwijken, niet de deur tot willekeurige toewijzingen en favoritisme? Wat verstaat u onder reële leefbaarheids problemen? Is er geen nood aan een wetenschappelijke onderbouwing van het begrip leefbaarheid, aan methodieken en aan manieren om de leefbaarheid te bevorderen? Hoe zult u -in afwachting van het ontwerp van decreet op de toezichthouders dat de controlefunctie toewijst aan de administratie -in overleg met de VHM een instrument uitwerken dat de toewijzingen controleert? Wat zult u doen met het voorstel van de raad van bestuur van de VHM waarin de positieve voogdij wordt gevraagd voor de socialehuisvestingsmaatschappij van Beringen?
De voorzitter : Minister Gabriels heeft het woord.
Minister Jaak Gabriels : Mijnheer de voorzitter, ik zal op elk van de vragen van de leden specifieke antwoorden geven.
Het gebrek aan een uitvoeringsbesluit over de registers roept de nodige vragen op. Het oude uitvoeringsbesluit moet nog steeds worden gerespecteerd. Stellen dat daardoor de rechtszekerheid van de kandidaat-huurders in het gedrang komt, is niet juist. De socialehuisvestingsmaatschappijen moeten immers de toewijzingsregels zoals bepaald in het socialehuurbesluit van 20 oktober 2000 toepassen. Het register is een hulpmiddel, maar de toewijzing van een woning gebeurt uiteindelijk op basis van het dossier van de betrokkene.
Wat uw tweede vraag betreft, deel ik u mede dat de afdeling Woonbeleid momenteel werkt aan een stappenplan voor de uitwerking van een uniform socialehuurstelsel. De specifieke situatie van Domus Flandriawoningen is bekend en zal worden opgenomen in de bespreking van een uniform huurstelsel.
Op uw derde vraag antwoord ik dat in de omzendbrief over de toepassing van het socialehuurbesluit ik inderdaad vaststel dat de VHM voortaan, bij de toepassing van artikel 6 paragraaf 4 van het socialehuurbesluit, nog enkel een wettigheidstoets zal toepassen en niet langer de opportuniteit beoordelen. Artikel 6 paragraaf 4 betreft onder andere de leefbaarheid van de woning. De wettigheidstoets houdt in dat de VHM zal verifiëren of de kandidaat-huurder aan de voorwaarden, onder meer betreffende het inkomen, voldoet en of de procedure tot op dat ogenblik correct werd gevolgd. Een aanvraag is bijvoorbeeld enkel in individuele gevallen mogelijk, ze moet omstandig gemotiveerd zijn en vergezeld zijn van het advies van de VHM-commissaris. Zo kan de afwijking slechts gelden voor de toewijzing van een bepaalde woning, die op het ogenblik van de aanvraag beschikbaar moet zijn.
U vreest dat door die verregaande versoepeling het lokaal dienstbetoon opnieuw in de hand zal worden gewerkt. De beslissing om de controle van de VHM te beperken tot een wettigheidstoets bij de toepassing van artikel 6 paragraaf 4 is te situeren in het kader van de responsabilisering van de socialehuisvestingsmaatschappijen ten aanzien van de specifieke lokale situatie. Het feit dat elke vraag tot afwijking ter goedkeuring moet worden ingediend bij de VHM en dat ze bovendien vergezeld moet worden van het advies van de VHM-commissaris, moeten de objectiviteit zoveel mogelijk waarborgen.
Op de vraag of ik op die manier een bepaling die werd vastgelegd in een besluit van de Vlaamse regering minimaliseer, antwoord ik dat elke afwijking nog steeds ter goedkeuring moet worden ingediend en uitdrukkelijk en omstandig moet worden gemotiveerd. Het verschil bestaat erin dat de beoordeling van de opportuniteit zal gebeuren door diegenen die het best geplaatst zijn, namelijk de lokale betrokkenen. Er zal een evaluatie volgen van de in de omzendbrief vastgestelde werkwijze.
Ik behandel nu de vragen van mevrouw De Martelaer. In het nieuw socialehuurbesluit van 20 oktober 2000 wordt het belang van de zorg voor de leefbaarheid op verschillende vlakken onderstreept. Een eerste belangrijk nieuw element is de invoering van twee verschillende inkomensgrenzen. Socialehuisvestingsmaatschappijen met een groot aantal arme huurders kunnen immers hogere inkomensgrenzen toepassen. Om deze mensen met hogere inkomens te mogen inschrijven en hen een woning te kunnen toewijzen, moet de socialehuisvestingsmaatschappij echter eerst een leefbaarheidsplan opstellen en laten goedkeuren door de administratie.
Een tweede belangrijk nieuw element is het intern toewijzingsreglement, waarin de socialehuisvestingsmaatschappij haar toewijzingsbeleid moet toelichten. In een intern toewijzingsreglement kan echter niet worden afgeweken van de toewijzingsregels van het socialehuurbesluit. Elke toewijzing waarbij er, bijvoorbeeld omwille van de leefbaarheid, wordt afgeweken van de dwingende toewijzingsregels, zoals bijvoorbeeld een reglementaire prioriteit, moet volgens de procedure van de afwijking gebeuren.
De omzendbrief waarnaar u verwijst, is dan ook te beschouwen als een omzendbrief die beleidslijnen vastlegt. Het gaat immers over de wijze waarop de VHM haar discretionaire bevoegdheid zal toepassen bij de beoordeling van vragen om een afwijking. Deze discretionaire bevoegdheid moet steeds worden uitgeoefend in het algemeen belang. In casu wordt dit algemeen belang geconcretiseerd in de zorg voor de optimale leefbaarheid van de socialewooncomplexen. Er wordt in de omzendbrief geen enkele nieuwe regel toegevoegd aan de bestaande reglementering.
Het is geenszins de bedoeling dat willekeur en favoritisme worden aangemoedigd door deze omzendbrief. Er is vanuit de sector een grote vraag naar responsabilisering en dit wordt door het beleid ondersteund. Responsabilisering heeft echter een keerzijde. De socialehuisvestingsmaatschappijen zullen immers veel meer aandacht moeten besteden aan de motiveringsplicht in hun beslissingen. Door deze rondzendbrief zullen ze immers minder kunnen terugvallen op de expliciete goedkeuring door de toezichthoudende overheid. Ik heb in de omzendbrief dan ook duidelijk gesteld dat ik een evaluatie zal laten maken van de toepassing ervan.
Het begrip leefbaarheid is inderdaad moeilijk te vertalen in een beknopte en duidelijk verstaanbare regelgeving, aangezien het steeds toegepast moet worden op individuele situaties. Bovendien moet er ook rekening worden gehouden met bestaande leefbaarheidsproblemen in een bepaald wooncomplex. Het is moeilijk om deze situaties in een intern toewijzingsreglement te vertalen binnen de huidige context van het socialehuurbesluit. Ik zal echter in 2002 een nieuw uniform socialehuurbesluit voor alle verhuurders van socialehuurwoningen aan de Vlaamse regering ter goedkeuring voorleggen. De problematiek van de toewijzing van sociale huurwoningen zal ook hier opnieuw worden besproken.
Zolang de Vlaamse Wooncode niet gewijzigd is, blijft de bestaande regelgeving van toepassing. De VHM is de toezichthoudende overheid van de socialehuisvestingsmaatschappijen en moet de controle over de toewijzing van socialehuurwoningen waarnemen.
Wat de vraag in verband met de positieve voogdij over de huisvestingsmaatschappij in Beringen betreft, sluit deze gang van zaken aan bij het hanteren van een spreidingsbeleid vanuit de bekommernis een sociale mix te bekomen en zodoende gettovorming te vermijden. Zoals reeds aangehaald, is vanuit de sector de vraag naar responsabilisering en zeker naar deze problematiek enorm groot. Overal waar ik kom, bijvoorbeeld om complexen te openen of problemen te bespreken, wordt ik met deze prioritaire vraag geconfronteerd. Teneinde met een eerste signaal hieraan tegemoet te komen, werd de hier aangehaalde omzendbrief opgesteld. Hierbij heb ik evenwel duidelijk gesteld dat een evaluatie van de toepassing ervan zal worden gemaakt om eventuele discriminaties op te sproren. Ik wil deze evaluatie afwachten om mij dienaangaande uit te spreken over de socialehuisvestingsmaatschappij van Beringen.
De voorzitter : De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe : Het was een technische vraag waarop vanzelfsprekend een technisch antwoord komt. Het nieuwe socialehuurbesluit werd echter van kracht op 1 januari 2001, en nu zijn we zestien maanden later. Het is onwaarschijnlijk dat er nog steeds vier tot vijf uitvoeringsbesluiten niet zijn goedgekeurd. Het is nog sterker te vernemen dat men vandaag het bestaande huurbesluit opnieuw wil wijzigen. Er bestaan huurbesluiten, maar de uitvoeringsbesluiten zijn er nog niet en daarom werkt men nog met de oude, en ondertussen komt er weer een nieuw socialehuurbesluit. In een dergelijke onduidelijke situatie kan men de sector dan ook niet verwijten dat hij niet transparant is en onsamenhangend werk levert. Dit is het bewijs dat deze regering er op het vlak van de sociale huisvesting niets van bakt. Integendeel, mijnheer de minister, u organiseert de chaos. Men kan socialeverhuurkantoren in het leven roepen, men kan de lokale huisvestingsactoren overleg laten plegen en informatie geven, maar hoe moeten ze dat doen als het kader constant wijzigt? Een huurbesluit laten werken op basis van oude uitvoeringsbesluiten, kan volgens mij juridisch gesproken niet. We zullen dit nader onderzoeken.
Ten tweede, wat de leefbaarheid betreft, was er in het vroegere besluit van 1994 een paragraaf, namelijk paragraaf 5 van artikel 5, die inderdaad afwijkingen toestond op basis van leefbaarheid. Op vraag van de raad van bestuur hebben de voormalige ministers van Huisvesting, de heren De Batselier en Peeters, nooit concreet willen zeggen wat de leefbaarheid in het kader van de gettobestrijding en van de problematiek van migranten en kansarmoede exact betekent. Ze hebben steeds gezegd dat bepaalde maatregelen in het kader van de beheersovereenkomst mogelijk waren.
De eerste verklaringen van de huidige minister van Huisvesting, de vierde sinds deze Vlaamse regering is aangetreden, hebben de leefbaarheid en de aanpak van de gettovorming ook als belangrijke problemen naar voren geschoven. Buiten het opstellen van de leefbaarheidsplannen en andere papieren is er tot op heden echter nog niets concreet gebeurd.
Naar aanleiding van het opnemen van de leefbaarheid in de wettelijkheidstoets heeft de minister trouwens zelf verklaard dat de leefbaarheid moeilijk te definiëren valt. Op dat vlak kan ik hem bijtreden. Ik zou dit begrip zelf ook niet zomaar kunnen definiëren. Er is een groot verschil tussen de leefbaarheid van een appartementsblok en de leefbaarheid van een woonwijk. Er zijn op dit vlak bovendien grote verschillen tussen dorpen en steden. We moeten steeds rekening houden met de specifieke huisvestingscontext.
Hoewel er nog niets is gebeurd, wil de minister het socialehuurbesluit weer aanpassen. Ik vraag me af wanneer deze sector op het vlak van de wetgeving weer eens rust zal kennen. Het antwoord van de minister heeft me alleszins verbaasd. Zijn voornemen dient de belangen van de sector en van de sociale huurders niet.
Mijns inziens zullen we deze problematiek in het kader van de hervorming van de VHM en van de bouwmaatschappijen nog eens ten gronde moeten bespreken. We mogen de huidige situatie zeker niet bestendigen.
De voorzitter : Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Mevrouw Ann De Martelaer : Mijnheer de minister, ik vind uw antwoord vrij onduidelijk. Het is me alleszins niet duidelijk hoe u het socialehuurbesluit wilt wijzigen. De standpunten inzake leefbaarheid moeten wetenschappelijk worden onderbouwd. We moeten nagaan welke methodieken de maatschappijen kunnen hanteren om aan de leefbaarheid te werken en hoe ze de sociale mix dienen in te vullen. Momenteel blijft dit allemaal zeer vaag.
Ik heb de situatie in Beringen daarnet aangehaald omdat ik aan de hand van een concreet voorbeeld wilde aantonen dat een aantal SHM's het socialehuurbesluit momenteel niet naleven. U hebt hierop geantwoord dat dit mogelijk is en dat u deze situatie zult evalueren. U is blijkbaar niet van plan om te reageren. Op die manier geeft u de VHM de boodschap dat ze evenmin hoeft te reageren. In de praktijk betekent dat dit geen enkele SHM zich nog aan de voorschriften moet houden.
De voorzitter : Minister Gabriels heeft het woord.
Minister Jaak Gabriels : Ik wil er even op wijzen dat het nieuwe socialehuurbesluit niet enkel in de Vlaamse Wooncode is opgenomen. Het staat ook in mijn beleidsbrief. Bij het voorstellen van die beleidsbrief heb ik duidelijk gezegd dat ik een nieuw socialehuurbesluit wil realiseren.
In de tussenfase wil ik, door middel van de daarnet genoemde omzendbrief, tot een grotere responsabilisering komen. Het valt me trouwens op dat ik, zowel in grote steden als in kleinere gemeenten, voor het verzenden van die omzendbrief wordt bedankt. De lokale actoren vinden dat de omzendbrief hen operationeler maakt op het werkveld en hen toelaat om snel en doeltreffend te reageren op reële vragen.
We moeten het onderscheid maken tussen de wettelijkheid en de opportuniteit. Terwijl we op een antwoord wachten, staan huizen vaak leeg. We moeten die huizen zo snel mogelijk kunnen toewijzen. Het spreekt vanzelf dat er achteraf ruimte voor evaluatie moet zijn. De in de omzendbrief verwoorde intenties komen tegemoet aan de doelstellingen die we hier voor ogen hebben.
De voorzitter : Het incident is gesloten.