Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 28/03/2002
Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het onderwijs in eigen taal en cultuur (OETC)
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Van Dijck tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het onderwijs in eigen taal en cultuur (OETC).
De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, in experimentele vorm bestaat het OETC al tientallen jaren. Onlangs zijn ook in het Brusselse een aantal dergelijke experimenten op touw gezet. Ik heb vernomen dat de minister deze projecten een decretale basis wil geven in het decreet betreffende de rechten en de plichten van de leerlingen.
In dit verband wil ik graag verwijzen naar een vraag om uitleg die ik op 12 juni 2001 heb gesteld. De heer Denys heeft zich hier toen bij aangesloten. Ik zou iedereen even willen herinneren aan een drietal zaken waar ik toen de klemtoon op heb gelegd. Samen met de heer Denys heb ik me toen aangesloten bij de stelling van mevrouw Talhaoui, een volksvertegenwoordigster van Agalev, dat het samenbrengen van Marokkaanse en Nederlandstalige kinderen in het Nederlandstalig onderwijs de beste manier is om die Marokkaanse kinderen in een Nederlands taalbad onder te dompelen.
Ik heb toen mijn bezorgdheid uitgesproken over de dreigende veralgemening van de taal en de cultuur van Marokkaanse en Turkse jongeren. Niet alle Marokkanen in dit land spreken Arabisch. Het merendeel van de Marokkaanse allochtonen in Vlaanderen spreekt het Berbers. Het Vlaamse onderwijs mag niet aan de arabiseringspolitiek van de Marokkaanse overheid meewerken. Indien de minister dit jaar een overeenkomst met Turkije wil afsluiten, moet ze rekening houden met het feit dat niet alle Turken Turks spreken. Onder de Turken bevinden zich immers heel wat Koerden.
Er zijn bovendien een aantal problemen met de taalwetgeving. Ik heb mijn twijfels hier al eerder ter sprake gebracht. Veel allochtone kinderen spreken thuis hun moedertaal. Ze wonen vaak in wijken waar veel migranten wonen en waar het Nederlands niet de voertaal is. Dit betekent dat ze enkel in de schoolomgeving met het Nederlands in contact komen. Ik weet niet of het een goed idee is om in de scholen ook de omgevings- en thuistaal in te voeren. Ik ga er hierbij steeds van uit dat deze kinderen in Vlaanderen zullen blijven, dat ze hier school zullen lopen en dat ze hier hun toekomst moeten kunnen uitbouwen.
Ik vraag me af of dit decretaal kan worden verankerd. De taalwetgeving kan door middel van projecten worden omzeild, maar een decretale verankering maakt een einde aan deze mogelijkheid. In haar antwoord op mijn vraag om uitleg van 12 juni 2001 heeft de minister verklaard dat de nadruk in het OETC meer op de cultuur dan op de taal komt te liggen. Zo zou het OETC hoogstens vier uur per week in een tiental Vlaamse scholen worden gegeven. De minister heeft toen ook gezegd dat ze, alvorens aan een decretale verankering te denken, eerst onderzoek naar de resultaten van de lopende OETC-projecten zou laten verrichten.
Mevrouw de minister, bent u van plan om het OETC in het decreet betreffende de rechten en de plichten van leerlingen te verankeren? Vindt u het niet opportuun om eerst de lopende OETC-projecten in Vlaanderen te onderzoeken? Beschikt u misschien al over de resultaten van dit onderzoek? Bent u het eens met de stelling van mevrouw Talhaoui dat het samenbrengen van Marokkaanse en Nederlandstalige kinderen in het Nederlandstalig onderwijs de beste manier is om ze in een Nederlands taalbad onder te dompelen?
Wat denkt u van de taaldiversiteiten in Marokko en in Turkije? Hoe wilt u de problemen met de andere groepen anderstaligen in Vlaanderen in het OETC op te lossen? Zou een decretale verankering van het OETC niet strijdig zijn met de taalwetgeving? Welke scholen participeren momenteel aan een OETC-project? Over welke talen en culturen gaat het hier precies?
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, alvorens op de concrete vragen van de heer Van Dijck in te gaan, zal ik even de situatie van het OETC in Vlaanderen en in Europa schetsen.
In de jaren zeventig heeft de EU een richtlijn uitgevaardigd die het onderwijs in de eigen taal en cultuur als een recht van de inwoners van de EU beschouwt. In 1976 heeft een resolutie dit recht principieel aan onderdanen van derde landen toegekend.
In de praktijk heeft deze Europese richtlijn aanleiding gegeven tot het toekennen van middelen aan de landen van oorsprong. Deze landen hebben die Europese middelen gebruikt om leerkrachten naar Vlaanderen te sturen om hier enkele jaren als OETC-leerkracht te functioneren.
In Vlaanderen is het OETC een optionele werkingspijler van het onderwijsvoorrangsbeleid. Naast de OVB-middelen, die op basis van het totaal aantal doelgroepleerlingen in een school worden berekend, is hiervoor niet in aparte middelen voorzien. De scholen die het OETC inrichten, doen hiervoor een beroep op zogenaamde ambassadeleerkrachten.
In het kader van de daarnet al vermelde Europese richtlijn wil ik in het statuut van de leerling een eenduidige rechtsgrond voor het OETC opnemen. Deze rechtsgrond moet duidelijk aantonen wie recht heeft op het OETC, hoe het OETC wordt georganiseerd en wat de precieze doelstellingen van het OETC zijn. Indien we het OETC in dit decreet willen opnemen, moeten we de voortgang van de werkzaamheden en de timing in het oog houden.
Vind ik het opportuun om de resultaten van de lopende OETC-projecten in Vlaanderen eerst te laten onderzoeken? Zowel in Vlaanderen als internationaal is de verwerving van meerderheidstalen al grondig onderzocht. Ik denk hierbij in eerste instantie aan de Vlaamse studie van de heren Verlot en Vandenbranden en aan de Nederlandse studie van de heren Appel en Theunissen.
Met betrekking tot de algemene taalverwerving blijkt uit deze onderzoeken vooral dat de implementatie van onderwijsprojecten rond het verwerven van taalvaardigheid in een minderheidstaal geen schade toebrengt aan het verwerven van taalvaardigheid in de meerderheidstaal. Met betrekking tot het verwerven van taalvaardigheid in het Nederlands betekent dit dat de tijd die aan het verwerven van taalvaardigheid in een minderheidstaal wordt besteed, geen verloren tijd is. Sommige onderzoekers stellen zelfs dat een grotere taalvaardigheid in een minderheidstaal een voordeel kan zijn. Andere onderzoekers stellen dan weer dat niet alle OETC-projecten en hun buitenlandse equivalenten op dit vlak duidelijke resultaten kunnen voorleggen.
Het steunpunt NT2 en het steunpunt ICO hebben in de loop van de jaren negentig een onderzoek in Vlaanderen uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat het ontbreken van een duidelijke regelgeving zwaar interfereert met het onvermogen om praktische resultaten aan te tonen. Een andere belangrijke conclusie van dit onderzoek is de nood aan een curriculum dat het OETC voldoende op de eindtermen en op de Vlaamse schoolcurricula afstemt. Deze conclusies tonen aan dat een decretale oplossing van deze problemen enkel een positieve invloed kan hebben.
Tot slot wil ik hier nog even verwijzen naar het jaarlijks rapport van de VZW Werkgroep Immigratie. Deze VZW begeleidt de OETC-projecten in een aantal Brusselse scholen en volgt leerlingen die het OETC hebben gevolgd lang nadat ze uit dit project zijn gestapt. Uit dit jaarlijks rapport blijkt dat gewezen OETC-leerlingen in het secundair onderwijs beter doorstromen dan leerlingen met dezelfde achtergrondkenmerken die nooit aan een OETC-project hebben deelgenomen.
Het gelijkekansendecreet, dat trouwens aan het Vlaams Parlement is voorgelegd, vertrekt vanuit de gedachte dat taalheterogene scholen bevorderlijk zijn voor het taalverwervingsproces van anderstaligen.
De heer Van Dijck heeft verwezen naar minderheidstalen in de landen van oorsprong. Het recht op OETC is een recht dat de leden van een bepaalde taalgroep toekomt. Het gaat hier om een vraaggestuurd aanbod. Indien de Koerdische gemeenschap om OETC vraagt, kunnen we hierop inspelen. Voor dit recht kan worden uitgeoefend, moeten we evenwel nog heel wat praktische problemen oplossen.
Er werd gevraagd of een decretale verankering van het OETC strijdig zou zijn met de taalwetgeving. Hierover zijn in het verleden al heel wat juridische artikelen verschenen. Uit deze artikelen blijkt dat enkel een maximale visie op het OETC problemen oplevert. Zo zou het invoeren van het Turks als onderwijstaal een inbreuk op de wet op het taalgebruik in het onderwijs van 1963 kunnen zijn. Ik vertrek veeleer vanuit de idee dat het OETC een vorm van wereldoriëntatie en van tweedetaalonderwijs is. De Vlaamse Gemeenschap is grondwettelijk bevoegd voor het regelen van het onderwijs in de tweede taal.
Ik zal de leden van deze commissie een lijst van de betrokken scholen en projecten op het einde van 1999 bezorgen. Op dat ogenblik organiseerden 49 scholen het OETC als een onderdeel van hun gewone curriculum. Het ging hierbij hoofdzakelijk om de minderheidstaal Turks. 27 scholen organiseerden het OETC met Turks als minderheidstaal, 9 scholen met het Arabisch als minderheidstaal, 5 scholen met het Italiaans als minderheidstaal, 3 scholen met het Spaans als minderheidstaal, 2 scholen met het Hebreeuws als minderheidstaal en 1 school met het Grieks als minderheidstaal. Er zijn eveneens een aantal scholen die het OETC buiten het gewone curriculum aanbieden.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : De minister heeft mijn woorden niet verkeerd begrepen. Aangezien ik die kinderen de kans wil geven om in onze samenleving een toekomst uit te bouwen, vraag ik me af of de manier waarop we in het verleden hebben gewerkt en de manier waarop we momenteel te werk gaan, wel tot goede resultaten leiden.
Heel wat allochtone jongeren, jonge en zelfs oudere volwassenen die reeds lang in Vlaanderen vertoeven, spreken zeer slecht Nederlands. Naast andere negatieve gevolgen, hypothekeert dit uiteraard hun toekomstkansen in het arbeidscircuit.
Zitten we met die OETC-projecten wel op de goede weg? Ik wil hier een lans breken voor een andere optie. Dit betekent niet dat het OETC in mijn ogen niet kan blijven bestaan. We zouden anderstalige kinderen een taalbad van een jaar moeten geven voor ze in het onderwijs stappen. Wat is één jaar tenslotte op een heel mensenleven? Ik zou dit trouwens geen verloren jaar durven noemen. Jongeren slepen de schoolachterstand die ze in het begin op basis van taalproblemen hebben opgelopen, een heel curriculum met zich mee. Aangezien het hier de toekomstkansen van een grote groep jongeren betreft, is dit een zeer belangrijk discussiepunt.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : De idee van taalbaden is niet nieuw en wordt nog steeds door een aantal mensen verdedigd. In het secundair onderwijs wordt wel eens gezegd dat dit in het basisonderwijs zou moeten gebeuren. Voorlopig blijven de meeste betrokkenen evenwel voor een gemengd systeem en voor de inschakeling van anderstaligen in gewone klassen pleiten.
Vanaf september 2002 zullen de anderstalige nieuwkomers in het kleuteronderwijs worden opgevangen. Dit lijkt me een belangrijk denkspoor dat we verder moeten ontwikkelen. We moeten de kinderen zo snel mogelijk intensief in aanraking met het Nederlands brengen.
Dit is een interessante discussie. We blijven dit op de voet volgen. Indien er indicaties duidelijk in een bepaalde richting wijzen, zullen we hier zeker rekening mee houden.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Hoewel ik hier misschien een open deur intrap, wil ik hier nog even op het grote verschil tussen scholen in Vlaanderen en in Brussel wijzen. Deze problematiek is onlangs in het Brussels Parlement aan bod gekomen. Aangezien de omgevingstaal in Brussel nog een andere taal is, is de zaak veel complexer dan in Vlaanderen.
Het taalbadjaar is vooral in Vlaanderen zeer belangrijk. Gezien de soms Babylonische spraakverwarring, is het nut van een taalbad in Brussel voor discussie vatbaar. In Brussel worden zowat alle talen gesproken. Het beleid moet hier oog voor hebben.
De voorzitter : Het incident is gesloten.