Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 02/05/2002
Interpellatie van de heer Roland Van Goethem tot de heer Renaat Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de werkloosheid bij allochtonen
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Van Goethem tot de heer Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de werkloosheid bij allochtonen.
De heer Van Goethem heeft het woord.
De heer Roland Van Goethem : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik trap hier waarschijnlijk een open deur in door te stellen dat we geconfronteerd worden met een steeds toenemende stijging van de werkloosheid bij de allochtonen. Naargelang de bevolkingsgroep bestaan er varianten, maar gemiddeld genomen kunnen we toch van een sterke stijging spreken.
Het beleid dat in dit kader wordt gevoerd, heeft mijns inziens nogal wat beperkingen. Zo stellen we vast dat er gepleit wordt voor bijzondere faciliteiten, waaronder taallessen of een positieve opstelling bij aanwerving. Daarnaast stellen we de opvoering van positieve-actieplannen vast in de zin van 'werf er één aan en u krijgt er een ballon bij'.
Ook bij de overheid stellen we een rasechte positieve discriminatie vast. Dit is bijvoorbeeld het geval in de stad Antwerpen die zich tot doel had gesteld haar overheidspersoneel voor 6 percent uit allochtonen te laten bestaan. Maar wat stellen we vast? Er wordt nauwelijks 1,5 percent bereikt omdat er geen of te weinig kandidaten opdagen.
Ik stel vast dat er nooit gesproken wordt over een responsabilisering van de doelgroepen. Men verschuift het probleem naar een ander niveau, maar de aangesproken doelgroep wordt nooit echt geresponsabiliseerd. De Sint brengt wel lekkers, maar toont nooit de roe. Van penalisering is dus nooit sprake.
Gemakkelijkheidshalve gaat men dan op een tamelijk eenzijdige manier verwijzen naar de houding van de Vlaamse werkgever die 'racist' zou zijn. We kregen op de koop toe een decreet voorgeschoteld. Dat decreet, dat hier vorige week ter stemming werd voorgelegd, zou vergeleken kunnen worden met een decreet dat in Vlaanderen de jacht op pinguïns verbiedt. De enigen die daar gelukkig om zouden zijn, zijn het twintigtal pinguïns van de Antwerpse zoo. De jagers daarentegen zullen zich afvragen waar ze in godsnaam een pinguïn kunnen vinden waar ze niet op mogen jagen. Dat is grosso modo de situatie.
In de positieve-actieplannen, zoals we er net een voorgeschoteld kregen door de dienst Emancipatie, zien we een amalgaam tussen vreemdelingen en personen met een handicap, nochtans twee totaal verschillende doelgroepen met elk eigen en totaal verschillende problematieken. Volgens mij is het feit dat men allochtoon is, niet gelijk te stellen met een handicap. En anderzijds ken ik heel veel allochtonen die gezond van lijf, leden en geest zijn, en die dus geen handicap hebben.
Ik vraag me af of die mengeling die tussen personen met een handicap en allochtonen gemaakt wordt niet als schaamlapje moet dienen om eigenlijk te verdoezelen dat er wel degelijk positief gediscrimineerd wordt ten aanzien van allochtonen. De facto moddert het beleid verder aan bij gebrek aan kennis. Ik vergelijk dit met een auto die niet wil starten, maar men weet niet waarom.
We moeten ook vaststellen dat er een totaal gebrek is aan wetenschappelijk onderbouwde studies met betrekking tot de werkloosheid bij allochtonen. Ik verwijs in dit verband naar het rapport van mevrouw Van San over de criminaliteit bij allochtonen. Het bruto gegeven dat door die dame werd aangesneden, was ons reeds bekend. Het volstond daartoe een praatje te slaan met een politieagent, ja zelfs met een buurman. Maar over het hoe en het waarom, dus over de netto gegevens, wisten we tot voor kort niets. Door dat rapport is daar nu eindelijk verandering in gekomen. Daardoor kunnen eindelijk maatregelen worden genomen.
Die noodzaak aan concrete gegevens wordt ook vastgesteld met betrekking tot het werkgelegenheidsbeleid. We hebben nood aan gegevens en feiten waarop we dan een beleid kunnen verankeren. Over die feiten en gegevens beschikken we momenteel echter niet.
Een beleid is onmogelijk als er geen ernstige studie voorhanden is. We zwalpen maar wat rond, zonder echte resultaten te boeken. Bekijk maar eens de statistieken van de VDAB. Daaruit blijkt dat ondanks alle gedifferentieerde kleine plannen een concreet resultaat uitblijft.
Mijnheer de minister, mijn vraag is tweeledig. Mijn eerste vraag luidt als volgt. Bent u bereid om -naast wat ik 'het knuffelbeleid' zou willen noemen -uw beleid aan te passen in die zin dat er een grotere responsabilisering van de doelgroep komt? Mijn tweede vraag is eigenlijk de belangrijkste, en ik had ze als eerste moeten stellen. Bent u bereid een studie uit te laten voeren door een onafhankelijk expert? Die studie moet niet mijn of uw gelijk bewijzen, maar gewoonweg feiten en gegevens naar voren brengen die aangeven waarom de werkloosheid bij allochtonen zo hoog is. Op die manier kan die studie ook de gelegenheid bieden om een doelgericht beleid te voeren.
De voorzitter : Mevrouw Declercq heeft het woord.
Mevrouw Veerle Declercq : Mijnheer de voorzitter, ik wil enkel stellen dat ik geschokt ben door de teneur van de vraagstelling.
De heer Roland Van Goethem : Ik begrijp niet hoe u geschokt kunt zijn door mijn vraag naar feiten en gegevens. Ik heb erop gewezen dat ik niet mijn of uw gelijk wil bewijzen. Ik vraag eenvoudigweg gegevens. Als de feiten u afschrikken, bent u misschien bang voor het resultaat van zo'n studie.
Mevrouw Veerle Declercq : De feiten schrikken me niet af. Het is de teneur van uw vraagstelling waardoor ik geschokt ben.
De voorzitter : Minister Landuyt heeft het woord.
Minister Renaat Landuyt : Mijnheer de voorzitter, collega's, voor mijn antwoord op de vraag inzake de grotere responsabilisering van de doelgroep moet ik verwijzen naar het algemeen transmissiebeleid voor werkzoekenden. U weet dat we inzake sancties afhankelijk zijn van het doorverwijzen van mensen van de VDAB naar de RVA. Daar wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende personen die worden doorverwezen. We proberen dat consequent te doen. Aangezien we daarin geen onderscheid maken, heb ik ook geen zicht op de verhoudingen wat dat betreft. Iedereen is gelijk voor de wet.
Wat betreft de vraag naar een studie, zit ik een beetje verveeld met wat ik hier in mijn antwoord staan heb. In de nota die ik hier bij me heb, staan verwijzingen naar diverse studies. Het zijn echter geen volledige verwijzingen. Het zou interessant zijn om ze volledig mee te delen. Het is immers misschien wel nodig om die studies even na te lezen. Het gaat om studies vanaf 1993 tot 2001.
Wat studies betreft, zijn we dus voldoende gewapend. De grote lijnen die daaruit naar voren komen, zijn de volgende. Aan de aanbodzijde, dus aan de kant van de allochtone werkzoekende, is er sprake van een relatieve achterstand in het gemiddelde opleidingsniveau en in de keuze van de opleidingsrichting. Bij de nieuwkomers is er het bekende probleem van het beheersen van het Nederlands. Aan de vraagzijde zijn er de mechanismen van onzekerheid inzake het tewerkstellen van allochtonen.
Ons beleid is er dus op gericht dat er aan de aanbodzijde betere opleidingen komen en dat er vooral ook sterk wordt geïnvesteerd in het onderwijs van het Nederlands als tweede taal. Aan de vraagzijde, dus aan de kant van de ondernemers, is het een kwestie van inspelen op hun human-resourcesbeleid. De bedrijven moeten met elkaar worden vergeleken in het kader van 'best practices'. De ondernemers moeten worden overtuigd van het nut om in de aanwervingspolitiek oog te hebben voor deze aspecten. Door de manier van publiceren van vacatures en door de plaats waar ze worden gepubliceerd kan men meer groepen aanspreken. Dat leidt dan tot de 'verrassende' vaststelling voor veel werkgevers dat de kwaliteit van de werknemer niet afhangt van de huidskleur of van de naam.
De voorzitter : De heer Van Goethem heeft het woord.
De heer Roland Van Goethem : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, maar ik vind het toch een betrekkelijk kort antwoord. U verwijst naar die studies. Als u het over het aanbod hebt, beperkt u zich tot de opleiding. Dat zal er ongetwijfeld wel iets mee te maken hebben, maar ik krijg bijvoorbeeld geen uitleg over het fenomeen in Antwerpen, waar de gemeente voor stadsarbeiders eenvoudigweg geen personeel vindt. De gemeente doet de moeite en wil naar die diversiteit streven, maar vindt geen kandidaten. Wat is daar de oorzaak van? Wat ligt daaraan ten basis? Als de gemeente een stadsarbeider zoekt voor het onderhoud van plantsoenen, dan is dat niet direct werk voor hooggeschoolden, maar toch vindt men geen kandidaten. Wat weerhoudt die mensen dan om zich kandidaat te stellen voor zoiets? Wat dat betreft, blijf ik op mijn honger zitten. Volgens mij zou het interessant zijn om dat te onderzoeken, zodat we weten hoe dat komt.
Minister Renaat Landuyt : Mijnheer Van Goethem, ik denk dat dit een interessante vraag is om in de gemeenteraad van Antwerpen te stellen. Daar kunt u vragen waarom ze zo weinig allochtonen aanwerven.
De heer Roland Van Goethem : U hebt me blijkbaar verkeerd begrepen. De gemeente wil er wel aanwerven, maar vindt ze niet. Dat is het probleem.
Minister Renaat Landuyt : Ik stel voor dat iemand van de groep de vraag dan duidelijk stelt waar ze moet worden gesteld.
Wat de studies inzake de tewerkstelling van allochtonen, zal ik de juiste en volledige referenties overmaken aan het commissiesecretariaat.
De voorzitter : Die zullen dan worden overgemaakt aan de leden van deze commissie.
Met redenen omklede motie
De voorzitter : Door de heer Van Goethem werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.