Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme Vergadering van 19/03/2002
Interpellatie van mevrouw Trees Merckx-Van Goey tot mevrouw Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de evaluatie van en de overblijvende knelpunten ter uitvoering van de regionalisering van de landbouw
Vraag om uitleg van mevrouw Gisèle Gardeyn-Debever tot mevrouw Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de toekomstige situering en het statuut van de Provinciale Landbouwkamers naar aanleiding van de overheveling van de landbouwbevoegdheden in het kader van de Lambermontakkoorden
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van mevrouw Merckx tot mevrouw Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de evaluatie van en de overblijvende knelpunten ter uitvoering van de regionalisering van de landbouw, met daaraan toegevoegd de vraag om uitleg van mevrouw Gardeyn tot minister Dua, over de toekomstige situering en het statuut van de Provinciale Landbouwkamers naar aanleiding van de overheveling van de landbouwbevoegdheden in het kader van de Lambermontakkoorden.
Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, onze fractie is bezorgd over en wil betrokken worden bij de regionalisering van de landbouw. We zouden graag willen dat de landbouwers op een volwaardig minister van Landbouw kunnen rekenen. Op de acties van vorige week waren affiches te zien met de tekst : 'Dringend gezocht : minister van Landbouw die het opneemt voor de landbouwers.'
Mijn interpellatie gaat over de bevoegdheden die er als gevolg van het Lambermontakkoord zijn bijgekomen, en over de integratie van die bevoegdheden in het bestaande landbouwbeleid. Begin maart hebt u, mevrouw de minister, tijdens een gedachtewisseling de stand van zaken toegelicht. U hebt gezegd dat, sinds u de bevoegdheid van Landbouw hebt gekregen, er niet kan worden getwijfeld aan uw inzet en engagement. Er is een overgangsregeling opgezet. Dat zal uiteraard problemen geven. Ik ben niet alleen bezorgd over die overgang, maar ook over het uiteindelijke resultaat.
De heer Loones verwijst in zijn vraag om uitleg naar de ministers Neyts en Gabriels, die beweerden dat de gewesten hun huiswerk niet goed hebben gemaakt. Het Vlaams Parlement werd niet betrokken bij de regionalisering en dat heeft aanleiding gegeven tot misverstanden over de overgangsbegroting voor 2002. In de Kamer werden bekommernissen geuit over het tekort voor de werking van een constant beleid, voor de werking van de ALT en voor het federaal ministerie van Landbouw.
Mevrouw de minister, u hebt tijdens de gedachtewisseling gezegd dat de rekeningen beter meevallen dan verwacht. Ik betreur dat het federaal niveau een besparing heeft doorgevoerd op de budgetten die voor de gewesten zijn bestemd. We zijn ongerust dat de budgetten niet voldoende zijn voor een continue werking en voor een betere ondersteuning van de landbouw.
We zullen toezien op de eerste budgetcontrole. U zult dan moeten aantonen dat de continuïteit kan worden verzekerd. We zullen dit punt over enkele weken aankaarten wanneer we kennis hebben van de voorstellen ter zake. Kunt u nu al zeggen of er op dit ogenblik al wordt bijgestuurd en of er meer middelen komen? Zijn hieromtrent reeds definitieve cijfers vastgelegd?
Ik zal nu niet expliciet verdergaan over de budgetten en de begroting, met uitzondering van de problemen met sommige lasten uit het verleden en de investeringslasten van de gebouwen. Hieromtrent hebben we tijdens de gedachtewisseling meer duidelijkheid gevraagd. Het staat vast dat de lasten uit het verleden aan de gewesten worden overgedragen. Op welke wijze zullen ze in de begroting worden ingebracht? Is dit ook iets voor de budgetcontrole? Zo niet, op welke wijze zal dit gebeuren? De investeringslasten van de gebouwen vormden na de vorige gedachtewisseling nog steeds een knelpunt. Is er sedertdien al enige klaarheid gekomen? We wachten nog op de lijst van de gebouwen die overgeheveld zullen worden, incluis de specifieke investeringslasten die op elk van deze gebouwen rusten of in het vooruitzicht zijn gesteld.
Wanneer en hoe worden de saldi van de landbouwfondsen bepaald? Hoe zal hun financiële werking in 2002 verder gegarandeerd worden? Wat de financiële lasten betreft -incluis de investeringslasten tijdens de overgangsperiode -ben ik bezorgd over de linken met het Federaal Voedselagentschap omwille van de beslissingen over de overheveling. Dierengezondheid ressorteert integraal onder Volksgezondheid, ook voor de ziekten die geen gevaar betekenen voor de mens. Er wordt inderdaad zoveel mogelijk op federaal niveau gerecupereerd.
Uit concrete dossiers en bij discussies blijkt dat de implicaties en de impact van voedselveiligheid essentieel zijn voor een consequent landbouwbeleid. Op welke wijze zal bij de informatie-uitwisseling en de beïnvloeding van het beleid van het Federaal Voedselagentschap na de overgangsfase nog rekening worden gehouden met de noden, zorgen en behoeften van de Vlaamse landbouw? Tijdens de overgangsfase behoren alle correspondenten nog tot de federale administratie maar worden ze gestuurd door het Vlaamse beleidsniveau. Hoe zal er na de definitieve overheveling van deze personen naar het Vlaams Gewest een structureel contact kunnen blijven zodat de impact op het federaal voedselveiligheidsbeleid verzekerd is?
Ik weet niet of het personeelstekort ondertussen is opgelost. Wanneer zullen de ambtenaren aan het Vlaams Gewest worden toegewezen? De publikatie ter zake in het Belgisch Staatsblad wordt het cruciaal moment om definitief vast te stellen of er voor alle bevoegdheden van dit aparte Vlaamse departement Landbouw voldoende personeel is. Naar aanleiding van de gedachtewisseling zijn we punctueel kunnen ingaan op de verschillende directoraten-generaal. Ik dacht dat de heer Vanthemsche vanuit het ondersteunende directoraat-generaal niet tegengesproken had dat er weinig mensen zouden overkomen naar het Vlaams Gewest. Mevrouw de minister, ik neem aan dat u ons wel een tussenstand van zaken kunt geven. De eindbeoordeling is inderdaad slechts mogelijk op het moment van de definitieve toewijzing van de ambtenaren. Als die toewijzing niet te lang meer op zich laat wachten, is dat niet zo erg. Maar als ze dreigt te verschuiven naar het najaar, verwachten we van u maatregelen, mevrouw de minister, om het personeelstekort op te lossen.
In het protocol staat een en ander vermeld over het informaticasysteem bij het DG Landbouwproductiebeheer. Als ik het goed heb, wordt het productiebeheer volledig gefederaliseerd, maar blijft het computersysteem federaal. Uit de gedachtewisseling bleek dat zoiets op termijn onhoudbaar is. Vlaanderen zal een eigen systeem opstarten. Daarom moeten er naast de federale begrotingsmiddelen ook op de begroting van het Vlaams Gewest middelen worden ingeschreven. Kunt u ons de bedragen daarvan meedelen? Kunnen we bij de begrotingscontrole extra geld verwachten? Ik heb gehoord dat de federale overheid bij haar begrotingscontrole haar middelen zou doen dalen. Klopt dat gerucht? Als we een consistent informaticasysteem willen, zullen de gewesten dit moeten opvangen.
Over de communicatie over de huidige bevoegdheidsverdeling heb ik genoeg uitgeweid in mijn interpellatieverzoek. Ik wil u wel nog vragen wat u terzake precies overweegt. Hoe ziet dat communicatieplan voor de sectoren en voor de bevolking eruit? Het is belangrijk dat die twee categorieën weten wie waarvoor verantwoordelijk is, niet alleen beleidsmatig maar ook budgettair-financieel. Elke hervorming moet langzaam haar ingang vinden. Om zo'n wijziging op het terrein te kunnen waarmaken, moeten we het vertrouwen van alle betrokkenen verdienen. Dat kan niet zonder enige boodschap over te brengen.
Ik heb nog vragen over de manier waarop Vlaanderen zijn relaties tot de EU zal structureren. In het protocol staat dat er een interregionale cel werd opgericht. Wat zijn de ervaringen met deze drie maand oude cel? Ik vrees dat dit mooi oogt op papier, maar dat het overleg nog niet optimaal functioneert. Er bestaat zeker nog verwarring. Kan dit worden beschouwd als een overleg tussen regio's, en dus niet georganiseerd door de federale overheid? Speelt het Waals Gewest geen cavalier seul? Wie neemt meestal het initiatief om de agenda vast te leggen? Door het feit dat de agenda's van de landbouwraden veeleer zwak waren, is er tot nu toe weinig gebeurd. De belangrijke punten moeten we alleszins verwachten vanaf april of mei. De uitbreiding van de EU, het midterm review, de consequenties van de positionering tegenover nieuwe marktverordeningen zijn in het verleden aan bod gekomen. Op welke manier kunnen we ons krachtiger en beter organiseren om de belangen van de Vlaamse landbouw te agenderen en te verdedigen?
Ik kan me voorstellen dat er keuzes moeten worden gemaakt. Staat het vast naar welke landen we nog landbouwattachés zullen sturen? Hoe zal het federaal plan voor plattelandsontwikkeling worden geïntegreerd in het gewestelijk plattelandsontwikkelingsplan? Wat zal Vlaanderen doen met de maatregelen van het federaal plan?
De voorzitter : Mevrouw Gardeyn heeft het woord.
Mevrouw Gisèle Gardeyn-Debever : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ik ben ondervoorzitter van de Provinciale Landbouwkamer van West-Vlaanderen. Naar aanleiding van de nieuwe samenstelling was er een incident. Misschien is het nu het goede moment om duidelijkheid te brengen over de overheveling van de landbouwbevoegdheden in het kader van de Lambermontakkoorden.
Er is onzekerheid over het toekomstig statuut van de Provinciale Landbouwkamers. Tot op heden was er op federaal vlak een gelaagde structuur van het provinciaal niveau dat overging in de Nationale Landbouwraad. Er was een structurele en financiële ondersteuning van het federaal niveau, die werd aangevuld met provinciale financiering. Dat was verschillend voor elke provincie.
Het is onduidelijk hoe de nieuwe structuur en financiering er zullen uitzien en/of in elkaar worden geschoven. Op het terrein blijkt dat er nood en behoefte is aan een officieel erkende adviesstructuur op provinciaal niveau voor land- en tuinbouwmateries. Het Vlaams Gewest doet nu al een beroep op de Provinciale Landbouwkamer voor invulling van bepaalde adviesorganen. Daarnaast is het ook voor de provincies een interessant instrument voor advies en organisatie van bepaalde activiteiten in de land- en tuinbouw.
Mevrouw de minister, hoe ziet u de toekomstige structuur en financiering van de huidige Provinciale Landbouwkamers? Binnen welke termijn denkt u de eventuele nieuwe adviesstructuur te realiseren? Welke rol wilt u toebedelen aan de provincies?
De voorzitter : De heer Stassen heeft het woord.
De heer Jos Stassen : Het Vlaams Parlement heeft tot nu toe twee onderzoekscommissies gehad, een over de scheepskredieten en een over de steenkoolmijnen.
Die hadden allebei te maken met problemen van overheveling van bevoegdheden. Overheveling van bevoegdheden is een goede zaak, maar moet goed worden voorbereid en opgevolgd.
Mevrouw de minister, u speelt open kaart met het parlement. Op die manier worden veel problemen opgevangen. We moeten deze delicate operatie de nodige tijd geven. Door hervormingen in Volksgezondheid en Landbouw op het federaal niveau, en door de Europese problemen, is deze materie erg ingewikkeld geworden. We moeten de minister de kans geven om alles rustig uit te bouwen.
Ook onder de vorige regering zijn er bevoegdheden opgesplitst. We hebben daar dus ervaring mee. Ik pleit dan ook voor een overdachte overgang en een goede opvolging door het parlement.
De voorzitter : In de commissie voor Landbouw was iedereen het erover eens dat het een moeilijke operatie is. De minister heeft voorgesteld om over een half jaar een evaluatie te maken. Alle commissie- en parlementsleden hebben het recht om daarover vragen te stellen.
Landbouw en Leefmilieu zijn met elkaar vervlochten. Naar aanleiding van de landbouwersacties heeft minister-president Dewael gezegd dat hij een gesprek zou organiseren over de sociale en economische gevolgen van de afbakening van de kwetsbare gebieden. Toen ik daarnaar informeerde, vertelde men mij dat dat onder Leefmilieu valt. Het is duidelijk dat die twee gebieden in elkaars vaarwater komen. Het zou niet slecht zijn om daarover duidelijkheid te creëren.
Minister Vera Dua : Mijnheer de voorzitter, we staan voor een moeilijke operatie. We moeten zorgen voor een vlotte overgang die goed moet worden voorbereid. De continuïteit is van essentieel belang. We moeten respect opbrengen voor de positie van de ambtenaren en er mag ook geen hinder zijn voor de boeren en tuinders. Geen enkele boer zou het verschil mogen merken, tenzij het om een verbetering gaat.
Sommige onderdelen van de landbouwbevoegdheid gaan naar het Voedselagentschap, andere naar Economie en nog andere naar de gewesten. Daarnaast wordt het Copernicusplan voor de ambtenaren uitgevoerd. Dat maakt het er niet gemakkelijker op voor het Voedselagentschap. Op dat vlak heeft mevrouw Merckx verwezen naar mevrouw Neyts, die op 18 december 2001 in de Kamer zei dat de gewesten hun huiswerk niet goed hebben gemaakt. Dit is zeer onterecht. Bovendien bevond ik me in een zeer moeilijke positie omdat ik geen enkele ambtenaar een opdracht kon geven. Telkens als we informatie nodig hadden, moesten we via mevrouw Neyts gaan. Ik had nog het geluk dat mijn opdrachthouder de zaak goed kende. We hadden immers geen enkele toegang tot die administratie.
Deze overhaasting is voor een aantal ambtenaren niet evident. Dat is normaal en was ook het geval bij Openbare Werken. Zeker in de beginfase was het niet gemakkelijk om dit probleem aan te pakken omdat er een zekere terughoudendheid bestond. Sedert 1 januari gaat dit voor de Vlaamse ambtenaren zeker niet meer op. In elk geval kan ik u verzekeren dat er sinds augustus vorig jaar vanuit het Vlaamse landbouwbeleidsniveau grote inspanningen zijn geleverd. Hierbij heeft de directeur-generaal van de ALT altijd heel intensief samengewerkt met de andere ambtenaren. We hebben de zaak goed voorbereid, gezien de beperkte mogelijkheden die we hadden. Pas vanaf 1 januari kunnen we ten volle opdrachten geven aan de ambtenaren waardoor we het beleid ook echt kunnen sturen.
-De heer Roland Van Goethem treedt als voorzitter op.
Ik zal straks uitgebreider terugkomen op de relaties met het Europese niveau naar aanleiding van de vraag van de heer Loones. We hebben nu twee Europese landbouwraden achter de rug. Tijdens de ministerraad van vorige maand kregen we zelfs vanuit de landbouworganisaties het compliment dat we het vrij goed hebben aangepakt. We moeten natuurlijk nog leren. Er zijn geen echte zware ministerraden geweest. De raad van gisteren handelde over tabak en over de uitbreiding van de unie. Tabak is wel een zwaar onderwerp op Europees niveau maar niet voor ons.
Wel is er altijd een consensus nodig. Mevrouw Neyts kan slechts een consensus verwoorden en ze doet dit heel loyaal. Dit betekent echter ook dat we veel pro-actiever moeten werken dan vroeger. We moeten op voorhand nadenken welke punten er zullen komen. We moeten de tijd nemen voor de interne voorbereidingen en voor overleg met het andere gewest zodat we op het juiste moment met het goede standpunt naar voren treden. Daartoe hebben we een paar weken geleden aan de ambtenaren van het vroegere federale ministerie de opdracht gegeven om nu reeds een voorbereidende discussietekst op te stellen over het Vlaamse standpunt over de uitbreiding en hieraan gekoppeld de hele WTO-discussie en het midterm review, dat voor de zomer is gepland.
Het is blijkbaar niet gebruikelijk dat een standpunt op een pro-actieve manier door een regio of een lidstaat wordt bepaald. Voordien werden standpunten steeds ingenomen op basis van documenten van de Commissie. Dit gebeurde dikwijls op één of twee dagen tijd. Ik denk dat dit niet goed is. In de nieuwe structuur zijn we verplicht om pro-actiever te werken. Een voldoende lange voorbereiding van onze standpunten is beter om ons duidelijk te profileren op Europees vlak. Ik moet zeggen dat de ambtenaren daar ook met veel enthousiasme aan zijn begonnen. Ze vonden het een goede zaak dat ze op voorhand hun mening konden zeggen en dat ze samen aan de discussietekst konden werken.
Wat de budgetten betreft, is het tekort lager dan oorspronkelijk werd geraamd. We hadden gedacht aan 9,4 miljoen euro en uiteindelijk ging het over slechts 1 miljoen euro. Meer kosten zijn er niet. Een tekort van 1 miljoen euro is niet veel, maar bij de begrotingscontrole zullen we wel meer kredieten vragen. Dit is nog niet beslecht omdat de personeelstekorten tengevolge van de splitsing moeten worden opgevuld. Het Franstalige personeel van DG 3 gaat naar Wallonië. Er moeten dus nieuwe mensen worden aangeworven voor deze dikwijls zeer specifieke thema's.
We willen de nodige ondersteuning van de informaticasystemen. Ook wensen we de voorbereiding van het éénloketsysteem GBCS van DG 3 uit te werken. Het is de bedoeling om bijkomende middelen en mensen te verkrijgen voor die administratieve vereenvoudiging. Dat is gekoppeld aan de verschillende databanken die we willen linken. We willen hierover geen grote verwachtingen creëren vermits het een langdurig proces zal zijn. In ieder geval betreft het een dubbele operatie, waarvan informatica deel uitmaakt.
Het federaal systeem mag op geen enkele manier worden verstoord. Zoniet worden de premies aan de boeren niet uitbetaald en komen er zeer zware boetes vanwege Europa. Enerzijds hebben we ervoor geopteerd dat het systeem federaal blijft. Anderzijds willen we vanuit de gewesten een eigen beleid voeren. Hierdoor verkrijgen we op een bepaald moment voor een bepaald premiestelsel bijvoorbeeld een andere invalshoek dan in Wallonië zodat er aan het systeem moet worden gesleuteld. Als we een echte afstemming willen tussen bijvoorbeeld de databank van de Mestbank en de databank van het GBCS-systeem, moet er ook op de basisgegevens worden gewerkt. Daarvoor hebben we mensen nodig. Dat zal nu via een uitgebreid stappenplan worden voorbereid.
We hebben bijkomende middelen gevraagd voor een audit van alles wat onderzoek en onderwijs betreft omdat er veel onderzoek over gebeurt. Voor er sprake was van de Lambermontakkoorden hebben we reeds inspanningen geleverd om een onderzoeksentiteit uit te bouwen op Vlaams niveau. We hebben de VOLT, het steunpunt Duurzame Landbouw en het CLO. We moeten daar op de één of andere manier een totaalplaatje van maken. Dat maakt momenteel deel uit van de discussie over de begrotingscontrole. We zullen wel zien wat er uitkomt. In elk geval is het de overtuiging van de minister van Begroting dat die continuïteit ook op het financiële vlak moet verzekerd zijn.
Mevrouw Merckx, in verband met de technische aspecten van de begroting raad ik u aan minister Van Mechelen te interpelleren. Hij kan u vertellen welke verschuivingen er plaatsvinden in de federale kredieten. Ik wil in elk geval de garantie dat het klopt. Ik wil bijkomende middelen om ervoor te zorgen dat die overgangsregeling op een goede manier gebeurt.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Ik neem aan dat ik daarvoor de minister niet moet interpelleren maar dat we bij de bespreking van de budgetcontrole specifieke vragen kunnen stellen.
Minister Vera Dua : De interpretatie van artikel 39 van de financieringswet wordt besproken op het niveau van de centrale werkgroep. Het is duidelijk dat er nog knelpunten zijn. Het zou raar zijn als er geen meer zouden zijn, zoals de heer Stassen zei. Voor knelpunten die het administratieve overstijgen, moeten we naar een federale structuur waar de ministers bevoegd voor Institutionele Hervormingen aanwezig zijn en waar regelmatig contact is met de gewesten. De gebouwen zijn daar een voorbeeld van.
Problemen van administratieve aard regelen we intern. We hebben een soort voorlopig college van directeurs-generaal waarbij de hoogste Vlaming in rang van elke dienst aanwezig is. Indien de directeur-generaal Franstalig is, komt er dus een Vlaamstalige adjunct. Ze komen om de week samen om alle mogelijke knelpunten te signaleren, een oplossing te zoeken of voor te stellen. Wanneer een probleem het ambtelijke overstijgt, wordt dit doorgestuurd naar de centrale werkgroep.
De algemene diensten van het federale landbouwdepartement hebben van alle gebouwen een gedetailleerde inventaris opgemaakt. We zijn echter afhankelijk van de Regie der Gebouwen, die er blijkbaar vooralsnog niet in geslaagd is om die oefening te maken. De regie heeft nog niet bepaald welke gebouwen blijven en welke overgeheveld worden.
Wij hebben het probleem in elk geval herhaaldelijk aangekaart via de federale vice-premiers, maar voorlopig zonder resultaat.
U stelde tevens een vraag over de lasten van het verleden. Ik kan daarop alleen antwoorden dat, bijvoorbeeld, de oude VLIF-dossiers federaal blijven. We hoeven ons daarvan niets aan te trekken. Betwistingen, zoals bijvoorbeeld de dioxinevergoedingen, komen dan wel weer bij ons terecht, omdat dit economische vergoedingen zijn. Alles wat met destructiekosten te maken heeft, is evenwel een federale bevoegdheid. Af en toe zullen nog wel zaken opduiken en dan zal het er op aankomen met gezond verstand te oordelen of deze gewestelijk dan wel federaal behandeld moeten worden. Vooralsnog zie ik daaromtrent geen echte problemen.
Met betrekking tot het personeel had ik vorige keer ook aangegeven dat ik u gedetailleerde informatie zou bezorgen. Ik heb dus een tabel, waarvan u nog een kopie zult ontvangen, die is opgemaakt bij die federale diensten. We zien daarop dat het federale ministerie van Landbouw op dit moment 2.833 personeelsleden telt. Daarin zitten ook de Plantentuin, CODA, het CLE, het CLO, enzovoort, verrekend. Daarvan blijven er 1.527 federaal. Dit houdt in dat we bijvoorbeeld de ambtenaren die dossiers opvolgen over de middenstand daarvan moeten aftrekken : 128 en 117. Ook DG4 en DG5 gaan daarvan af. Die gaan immers naar het Voedselagentschap en slechts enkele worden overgeheveld naar de gewesten. Voor het overige gaat een aanzienlijk deel van DG2 over, net zoals DG6 in belangrijke mate overkomt. Het CLO en het CLE worden integraal overgeheveld. De Plantentuin blijft voorlopig federaal omdat het samenwerkingsakkoord nog moet worden opgemaakt. Het komt erop neer dat 709 personeelsleden naar Vlaanderen zullen gaan en 597 naar Wallonië. De 1.527 die federaal blijven, zijn grotendeels aan het Voedselagentschap verbonden.
In het overzicht vindt u ook een lijst van de bevoegdheden van de gewesten na regionalisering van DG4 en DG5. Daarover bestaat min of meer een consensus, hoewel het evenmin een gemakkelijke oefening is geweest. Uiteindelijk staan daarin nog steeds een aantal zaken waarover we ons voor de praktische organisatie ervan zullen moeten beraden. Bijvoorbeeld, het is niet de bedoeling dat er nu, omdat het om gesplitste bevoegdheden gaat, bij controles in een melkerij of bij een landbouwer, ook twee verschillende controleurs komen. Dat mogen we de mensen niet aandoen. Het is nodig daarover een protocol af te sluiten. Het is immers zinloos twee stalen melk te nemen, waar dat niet nodig is, louter omdat het om een gewestelijke bevoegdheid gaat.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Gaat het dan specifiek om de controles? Als u zegt dat er een protocol over die controles op het bedrijf moet worden gemaakt, waarop slaat dat dan?
Minister Vera Dua : Dat gaat dan over alle mogelijke controletaken. De opdeling houdt in dat alles wat met kwaliteit te maken heeft, een gewestelijke bevoegdheid wordt en wat over diergeneeskunde of voedselveiligheid gaat, federaal blijft. In de praktijk is die lijn evenwel niet zo eenvoudig te trekken.
In elk geval blijven van DG4 345 van de 434 personeelsleden federaal. 55 komen er echter naar ons. Bij DG5, dat gaat over alles van de dierensector, gaan 17 van de in totaal 299 personeelsleden naar Vlaanderen en 12 naar Wallonië. 270 blijven dus federaal. Die verdeling wordt telkens gemaakt onder meer op basis van ons stamboek. Van deze directoraten-generaal blijft het grootste deel dus federaal. Bij andere, bijvoorbeeld DG3, blijven er zeer weinig, hier slechts 8, federaal. En dat groepje hoort dan bij het BIRP. De rest gaat naar de gewesten. Voor DG2 lag de discussie iets moeilijker, want dat gaat over het internationale beleid. Daar zijn nu 158 personeelsleden en slechts 38 blijven er federaal. Dat is een zeer goede zaak.
Mevrouw Merckx, u maakte de terechte opmerking dat van de algemene diensten slechts zeer weinig mensen naar de gewesten worden overgeheveld. Op dit ogenblik zijn daar 403 mensen tewerkgesteld en 346 mensen daarvan blijven federaal. Dit heeft met twee zaken te maken. In eerste instantie werd er, niet vanuit het Vlaams Gewest, maar wel vanuit het Waals, van een 'algemeen totaal' gesproken. Dit gebeurde voornamelijk uit budgettaire overwegingen : wat is er mogelijk en wat is er in de begroting opgenomen? De absolute voorkeur aan beide kanten ging uit naar extra werkkrachten in plaats van, bijvoorbeeld, onderhoudspersoneel, want die hebben we zelf ook al binnen onze algemene diensten. Het had meer kunnen zijn voor die diensten, maar de discussie was niet gemakkelijk. Ik geloof sterk dat we wel de juiste keuze hebben gemaakt waar het gaat om het soort personeel.
Ik heb al uitgelegd hoe we de informatica-aspecten zien. We hebben nu om bijkomende middelen gevraagd en het GBCS zal op termijn allicht worden opgesplitst, maar dat mogen we niet overhaasten.
De relatie met het Federale Agentschap zal naar ik meen verlopen zoals dat voor de andere federale bevoegdheden het geval is : via interministeriële conferenties waar minister Aelvoet overleg zal plegen over haar beleid. Misschien moet dit in de toekomst opnieuw worden onderzocht, maar op dit moment volgen we het systeem van maandelijkse interministeriële conferenties vóór elke landbouwraad. Ikzelf ben daar dan aanwezig, minister Neyts, minister Happart, en onze respectieve medewerkers en een rits ambtenaren. De hoofdbrok op de agenda is dan wel de voorbereiding van de Europese landbouwraad, maar er staan ook punten in verband met de regionalisering op. Daarom is ook minister Aelvoet dikwijls aanwezig, want sommige punten op de agenda van de Europese landbouwraad hebben op haar materie betrekking. Wij maken van de gelegenheid ook gebruik om, zoals de jongste vergadering, zaken zoals de vraag of er al dan niet een verliesheffing moet zijn voor de BSE-kwestie, te bespreken. Het huidige systeem stelt ons dus in staat met één vergadering dergelijke zaken allemaal te regelen. Mocht in de toekomst blijken dat er aparte vergaderingen nodig zijn rond het Federaal Voedselagentschap en de regio's, dan moet dat maar zo georganiseerd worden. Voorlopig loopt dit zeer goed.
Voor wat de landbouwraden betreft, konden de Vlamingen naar Vlaanderen maar de Franstaligen niet.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Welke landen vallen daardoor weg en zullen wij die dan opofferen?
Minister Vera Dua : Ik kan u dat wel zeggen : Amerika, Nederland, Groot-Brittannië,... Er waren er vier in elk geval, maar Duitsland en Frankrijk waren er niet bij, want daar gaat het om een Waalse ambtenaar. We moeten het eens samen bekijken : er moet een zekere logica zijn en Frankrijk en Duitsland zijn tenslotte uiterst belangrijk als exportlanden voor de landbouw hier. Een oplossing is in elk geval nodig.
Dan was er nog een vraag over informatie en communicatie. De communicatie gebeurt op dit moment voornamelijk intern voor de ambtenaren en ook voor de sector via de landbouwbladen. Op Agribex is er een namiddag zo georganiseerd dat elkeen bij de stand van de ALT met vragen over de regionalisering terechtkon. Dat was hoe dan ook een groot succes. Het grote publiek zou ik daarmee nu niet lastigvallen. Ik weet immers niet of we wel een duidelijke boodschap kunnen overbrengen. Als dit evenwel noodzakelijk zou blijken te zijn, dan regelen we dat uiteraard.
U vroeg ook nog naar het federaal plan. De federale top was zeer beperkt en spitste zich voornamelijk toe op de steun aan de biolandbouw, de hectaresteun en het feit dat dit nog een demonstratieproject is. We nemen de conclusies gewoon over, dat is al afgeproken. In die zin stelt zich dus geen probleem.
Hiermee heb ik de belangrijkste vragen wel beantwoord. Naar aanleiding van de vraag van de heer Loones zal ik het internationale aspect aankaarten. Op de vraag van mevrouw Gardeyn kan ik kort antwoorden.
U weet dat de Provinciale Landbouwkamers geregeld zijn bij apart koninklijk besluit van 1977, dat zelf al een wijziging was van een besluit van 1924. Het gaat dus om een zeer oude instelling die de officiële vertegenwoordiging van de landbouw op het provinciale niveau moet garanderen. Dit heeft zijn waarde, ongeacht hoe oud de instelling is. In die reglementering is bepaald dat de Provinciale Landbouwkamers advies uitbrengen aan de minister bevoegd voor Landbouw. Dit gegeven is zeer 'sec' en heeft op zich niets met bevoegdheden te maken. Voor de Vlaamse provincies die dus advies moesten uitbrengen aan de minister van Landbouw, is dat nu de Vlaamse minister van Landbouw geworden. De samenstelling ervan is ook al vastgelegd voor de periode 2002 tot 2007. Tot nader order zal de bestaande structuur behouden blijven.
Landbouw komt ook aan bod in het proces van een beter bestuurlijk beleid. Voor de administratie zal dat eind mei klaar zijn. Dan is er ook de discussie over de adviesraden. Het officiële adviesorgaan voor de Vlaamse landbouw is de Vlaamse Land- en Tuinbouwraad, de VLTR. Het is goed dat er overlegd wordt op provinciaal niveau. In het kader van de continuïteit zal ik voorlopig niet raken aan de Provinciale Landbouwkamers. Op het moment dat de adviesstructuur in de Vlaamse overheid aan bod komt, zullen die wellicht ter discussie staan.
Mevrouw Gisèle Gardeyn-Debever : In West-Vlaanderen was er onzekerheid over het voortbestaan. Veel organisaties zijn vertegenwoordigd in die kamers en het is goed dat die elkaar af en toe ontmoeten.
De voorzitter : Het incident is gesloten.