Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 07/03/2002
Vraag om uitleg van mevrouw Hilde Claes tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over studietoelagen in het hoger onderwijs als student/gemeenteraadslid
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Claes tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over studietoelagen in het hoger onderwijs als student/gemeenteraadslid.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Hilde Claes : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, het decreet van 16 februari 2001 bepaalt dat een student een studietoelage voor het hoger onderwijs kan genieten door een aanvraag in te dienen als zelfstandig student of door een aanvraag in te dienen op basis van het beperkte inkomen van de derde van wie de student ten laste is. Die derde kunnen onder anderen de ouders, een van de ouders, de echtgenoot of de samenwonende partner van de student zijn.
Voor de beurzen als zelfstandig student gelden de bepalingen van artikel 7, paragraaf 1 van het bewuste decreet. Daarin staat dat om in aanmerking te komen voor een studietoelage, de student in kwestie gedurende minstens 18 maanden een bepaald inkomen moet hebben verworven. De volgende zaken komen in aanmerking als inkomen : een beroepsinkomen dat minder is dan 282.812 frank, het bestaansminimum, een werkloosheidsuitkering, een arbeidsongeschiktheidsuitkering of -vergoeding, een vervangingsinkomen verkregen uit eigen beroepsactiviteit en een inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap. Wat opvalt, is dat de zitpenningen die men als gemeenteraadslid krijgt, niet in deze lijst zijn opgenomen. Een student die zitting heeft in de gemeenteraad en zitpenningen ontvangt, zal geen studietoelage kunnen aanvragen als zelfstandig student. Een student die in die situatie verkeert, kan dus enkel een studiebeurs aanvragen op basis van het inkomen van de persoon van wie hij ten laste is.
Wat is nu het probleem? Zitpenningen die iemand als gemeenteraadslid krijgt, zijn belastbare inkomsten en zullen dus worden meegerekend als wordt bepaald of er een studietoelage wordt toegekend of niet. Daardoor ontstaat het risico dat een student die zitpenningen krijgt en normaal gezien recht heeft op een studiebeurs op basis van het geringe inkomen van de derde van wie hij ten laste is, dit recht dreigt te verliezen, omdat de zitpenningen worden meegeteld. Een jongere die zijn politieke verantwoordelijkheid opneemt, kan dus worden geconfronteerd met zware fiscale gevolgen. Er is zelfs kans dat hierdoor zijn mogelijkheden om hogere studies aan te vatten, worden beïnvloed.
Dit vormt mijns inziens een niet te rechtvaardigen ongelijkheid. Temeer omdat men jongeren wil stimuleren om actief aan politiek te doen. Vandaar dat ik de minister enkele vragen wil stellen.
Bent u op de hoogte van de hoger beschreven problematiek van studenten-gemeenteraadsleden? Zo ja, bent u bereid om hieraan te verhelpen door bijvoorbeeld het nemen van decretale initiatieven? Op welke wijze denkt u hieraan gevolg te kunnen geven?
De voorzitter : De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock : Mijnheer de voorzzitter, mevrouw de minister, dames en heren, ik sluit me volmondig aan bij de vragen van mevrouw Claes. Deze regering heeft aan het begin van de regeerperiode gepleit om zoveel mogelijk jonge mensen op de lijsten te krijgen. Studenten die gemeenteraadslid zijn geworden, mogen nu niet het slachtoffer worden van hun keuze. Ik vermoed dat maar een paar mensen in die positie verkeren, maar het parlement moet daar oog voor hebben. Jonge mensen die politiek bewust zijn en in een democratisch bestel al heel vroeg hun verantwoordelijkheid opnemen, moeten daarin worden gesteund.
De voorzitter : De heer Van Baelen heeft het woord.
De heer Gilbert Van Baelen : Mijnheer de voorzitter, ik heb wel eens meer een dissonante stem en ook deze keer is dat het geval. In principe steun ik de vraag van mevrouw Claes, maar ik heb er wel een bedenking bij. Indien het gaat om de tien raadszittingen die wettelijk zijn vastgelegd, stelt er zich geen probleem. Bovendien is er een groot verschil tussen gemeenten en steden inzake de uitbetaling van gemeenteraadszitpenningen, of alleszins over de bepalingen ervan. In bepaalde gemeenten bestaat het systeem om een forfaitair bedrag af te houden en dit te beschouwen als een werkingskost voor de fractie. Diverse Limburgse gemeenten bijvoorbeeld - vooral gestimuleerd door CD&V - betalen bijvoorbeeld geen 6.000 frank aan de gemeenteraadsleden, maar 4.000 frank en storten de resterende 2.000 frank door aan de fractie. We moeten dus goed opletten dat we de één niet fiscaal bestraffen en de ander belonen.
Er zijn in Antwerpen gemeenteraadsleden die tot ongeveer 20 zitpenningen per maand ontvangen als gevolg van de vele commissievergaderingen. Daarnaast zijn er nog meer dan 130 intercommunales in het Antwerpse. In extreme gevallen spreken we zeker niet meer over een financieel deficit voor het gemeenteraadslid.
Er bestaat dus enorme diversiteit in Vlaanderen. De heer Holemans heeft een voorstel van decreet klaar om daar enige klaarheid in te brengen en ik juich dat toe. Natuurlijk blijft er het individuele probleem van de studenten. De vraag is wat de overheid daaraan kan doen en waar de grenzen liggen. Een jongere die tijdens zijn vrije tijd in een restaurant gaat werken, zit indirect in eenzelfde situatie. Ik wil ervoor waarschuwen dat de problematiek niet zo eenvoudig is. Zetelen in een gemeenteraad is niet langer een soort vrijetijdsbesteding die niet veel opbrengt. Vaak is dat echt niet meer het geval.
De voorzitter : De heer Holemans heeft het woord.
De heer Dirk Holemans : Mijnheer de voorzitter, de vraag legt inderdaad een probleem bloot, maar is ruimer dan enkel bij studenten. Ik ken iemand die dreigde zijn werkloosheidsvergoeding kwijt te raken omdat hij zitpenningen ontving. Ik blijf ook een verschil maken tussen iemand die een democratisch engagement aangaat en iemand die in een restaurant gaat werken om wat bij te verdienen.
De heer Van Baelen haalt als voorbeeld Antwerpen aan met twintig zitpenningen per maand. Die mensen besteden dan wel twintig volledige avonden aan die zittingen, wat een enorm engagement is. We moeten mensen stimuleren om een lokaal mandaat op te nemen. Er moet - zeker voor grote steden - een andere regeling worden uitgewerkt. Ik heb inderdaad een voorstel van decreet klaar. Dat neemt niet weg dat we op korte termijn iets kunnen doen aan het voorliggend probleem. Een beursstudent die zich democratisch engageert, mag daarvoor niet worden gestraft.
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Mijnheer de voorzitter, ik sluit me aan bij de heer Holemans. Ik wil ook een voorbeeld geven uit Herent. Een persoon met een invaliditeitsuitkering werd verkozen. Hij heeft enkele maanden als gemeenteraadslid gezeteld, maar kreeg daarna een verwittiging van zijn ziekenfonds. Hij heeft er dan voor gekozen om uit de gemeenteraad te stappen.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, dames en heren, in tegenstelling tot wat mevrouw Claes stelt, ressorteren inkomsten genoten uit hoofde van zittingen in een gemeenteraad, wel degelijk onder de wettelijk voorziene inkomsten voor het verkrijgen van een studietoelage. In het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992, Afdeling IV-Beroepsinkomen wordt in rubriek C, artikel 27 het volgende vermeld : 'Baten zijn alle inkomsten uit een vrij beroep, een ambt of post en alle niet als winst of als bezoldigingen aan te merken inkomsten uit een winstgevende bezigheid.'
In de commentaar bij het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 op dit artikel, worden de maandelijkse forfaitaire vergoedingen en de presentiegelden van de provincie- en gemeenteraadsleden en van de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn gedefinieerd als baten zoals vermeld in artikel 23, paragraaf 1, 2° en 27 WIB92. Zitpenningen ressorteren met andere woorden wel degelijk onder beroepsinkomsten zoals opgenomen in artikel 7, paragraaf 1, 1° van het besluit van de Vlaamse regering van 31 augustus 2001 betreffende de studietoelagen voor hoger onderwijs.
Het probleem dat zich kan stellen is dat, indien het door de student aan te tonen beroepsinkomen uitsluitend uit zitpenningen bestaat, dit inkomen lager zou liggen dan het in voormeld artikel 7 vereiste minimumbedrag aan beroepsinkomsten van 7010,73 euro. Dit minimumbedrag aan beroepsinkomsten gedurende een periode van 18 maanden wordt door de wetgever vereist als bewijs dat de student wel degelijk financieel onafhankelijk is. Aldus wordt oneigenlijk gebruik en misbruik van de studietoelagen uitgesloten. Deze voorwaarden gelden voor alle studenten die aanspraak maken op het statuut van zelfstandig student, dus ook voor studenten die zich bijvoorbeeld onbezoldigd inzetten als vrijwilliger.
Anderzijds worden de genoten zitpenningen inderdaad meegerekend bij de berekening van het toelagebedrag. Het betreft immers wel degelijk een belastbaar inkomen, in die zin dat het onderworpen is aan de belastingwetgeving. Dat meetellen gebeurt overeenkomstig artikel 14, paragraaf 1 van het decreet van 16 februari 2001 houdende regeling van de studietoelagen voor het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap. Zo worden naast zitpenningen ook andere beroepsinkomsten die de student genoten heeft, in aanmerking genomen bij de vaststelling van het recht op een studietoelage. Het kan gaan om alimentatiegelden, renten uitbetaald uit hoofde van arbeidsprestaties van de overleden ouder, enzovoort.
Op dit ogenblik is er een taskforce Studietoelagen en Sociale Voorzieningen geïnstalleerd op het departement waaraan de sector, het departement en mijn kabinet participeren, die de wetgeving inzake studietoelagen grondig onder de loep neemt. Het is de bedoeling op basis van studiewerk en visieontwikkeling te komen tot een wetgeving die nauw aansluit bij de gewijzigde en nog wijzigende maatschappelijke en onderwijscontext.
Ik stel voor dat dit heel specifieke probleem daarin wordt opgenomen en van nabij wordt bekeken. Zoals u hebt gemerkt zijn er heel wat verschillende invalshoeken, en is het probleem niet zo eenvoudig als op het eerste gezicht lijkt. Ik zal de taskforce de opdracht geven dit te bestuderen.
De voorzitter : Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Hilde Claes : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Mijns inziens is het vooral een juridisch-technisch probleem. Ik zal uw antwoord nog eens in detail nalezen. Mogelijks is er een tegenstrijdigheid tussen de bepalingen uit het Wetboek van Inkomstenbelastingen die u hebt aangehaald, en het decreet van 16 februari 2001. Ik zal me daar vandaag niet verder over uitspreken.
De voorzitter : Het incident is gesloten.