Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 07/03/2002
Interpellatie van mevrouw Riet Van Cleuvenbergen tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming over het experiment modulair onderwijs
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van mevrouw Van Cleuvenbergen tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming over het experiment modulair onderwijs.
Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, vorig jaar omstreeks deze tijd ben ik in de marge van een andere vraag al op dit onderwerp ingegaan. Ik zei dat het zinvol kon zijn in deze commissie een evaluatie te houden van het experiment modulair onderwijs. Toch heb ik eraan gehouden u te interpelleren, omdat dat een aanzet zou kunnen zijn om er meer mee te doen. Bovendien loopt het experiment al enkele jaren, en heeft het heel wat gevolgen voor scholen, leerkrachten en studenten. Dat maakt een antwoord op mijn vragen noodzakelijk.
Het experiment modulair onderwijs loopt sinds 1 september 2000. Bij de aanvang deden er negentien scholen mee. Een jaar nadien werd het uitgebreid tot een grotere groep scholen, en nu heeft de regering naar verluidt beslist het experiment uit te breiden tot het buitengewoon secundair onderwijs. Ik besluit hieruit dat het inspirerend werkt en dat de minister er tevreden over is, anders zouden er geen nieuwe richtingen meer bij worden betrokken.
Uit navraag en uit wat hierover de laatste tijd zoal te lezen valt, blijkt dat er zowel positieve als negatieve ervaringen met modulair onderwijs zijn. Op het terrein is te merken dat de positieve ervaringen overwegen, maar met die restrictie dat de druk op het personeel maximaal is.
Toch compenseren op dit ogenblik de positieve ervaringen en gevoelens de stress, de werkdruk en de tijdsdruk om alles georganiseerd te krijgen, de werking te verbeteren en te verfijnen en een vervolg van het project voor te bereiden. De leerkrachten stellen vast dat ze een heel goede relatie krijgen met hun klas, en een veel hechtere band met de leerlingen. Dat is heel positief.
Sommige leerkrachten functioneren in de twee systemen tegelijk. Hun gewone opdrachten in het lineair onderwijs lopen dus door, en de werking met modules daarbovenop is een erg zware belasting. Het zal erop aan komen de motivatie van de leerkrachten die een inspirerend voorbeeld geven te behouden en te versterken, want zij zijn de beste reclamemakers voor het systeem. U voelt allicht wel aan dat ik in het systeem geloof.
Er zijn echter ook negatieve signalen, die voor een deel met de positieve samenvallen. De leraren werken meer uren op school en thuis. Er wordt vastgesteld dat de rechtspositie van de personeelsleden ongelijk is. Ik denk bijvoorbeeld aan verschillen tussen leerkrachten met verschillende vakomschrijvingen. Sommigen werken met twintigsten, anderen met dertigsten. Ze hebben verschillende weddes, vaak voor gelijkaardige opdrachten.
De evaluatie van leerlingen verloopt soms zeer moeilijk. Er is nood aan bijscholing over differentiatie, het omgaan met basiscompetenties en het uitschrijven van leerdoelen. De leerkrachten die hiermee bezig zijn in de praktijk, zijn ook bezig met de uitwerking van het theoretisch concept ervan. Een oud zeer is dat er in de centra voor deeltijds onderwijs onvoldoende tewerkstellingskansen zijn, zodat de leerlingen geen praktische ervaring kunnen opdoen, ook niet via dit systeem.
Het huidige project modulair onderwijs loopt tot 2006-2007. Daarna zou geoordeeld worden over een organieke invoering, of een eventuele afvoering, althans volgens de literatuur hierover.
Ik ben me met deze problematiek gaan bezighouden vanuit de invalshoek van de afdelingen verzorging en verpleegkunde. Daar vernemen we vooral positieve ervaringen en gevoelens, die de stress, de werkdruk en de tijdsdruk compenseren. Toch zijn er pijnpunten die een oplossing vereisen.
Het zal nodig zijn voldoende leerkrachten te motiveren en gemotiveerd te houden. Mensen kunnen wel enkele jaren werken op de toppen van hun tenen, maar een stressperiode moet ook worden afgewisseld met een periode van merkelijk minder stress. De didactische werkvormen die studenten aanzetten tot leren, zijn niet uitgewerkt. Dat vraagt een bijscholing van de leerkrachten, maar ook modellen die hen kunnen worden aangereikt.
Ook blijft de hele discussie over de rechtspositie van het onderwijspersoneel en is er het probleem van de certificatie. Certificaten worden verleend na bepaalde modules, maar daar komen praktische problemen bij kijken. Ze kunnen bijvoorbeeld slechts op bepaalde momenten, in juli, worden uitgereikt. Kan iemand die een bepaald certificaat heeft behaald in een bepaalde module van een bepaalde richting, daar tien jaar later nog mee verder gaan? Hoe lang blijft die mogelijkheid? Ook internationaal gezien is dat van belang. Mensen zouden zo een aantal modules kunnen afwerken in ons onderwijs, en de rest in het buitenland, bijvoorbeeld Nederland, dat voor sommigen heel dichtbij is.
Waarvoor staat het diploma secundair onderwijs nog, en hoe verhoudt het zich tot de certificaten? Ik denk aan de problematiek van de vierde graad, maar het heeft ook algemener met andere problemen te maken.
Van de leerkrachten wordt niet alleen veel verwacht op pedagogisch-didactisch vlak. Er wordt ook verwacht dat ze leren werken in teamverband. Heel wat leerkrachten zijn dat niet meer gewoon, doordat ze meestal alleen voor de klas staan. Er is dan ook een sterke ondersteuning en nascholing nodig, er zijn geen leermiddelen, en de scholen hebben duidelijker bakens nodig, misschien wel gedurende meerdere jaren.
Ook schoolorganisatorisch gezien zijn er veel problemen. Het is een experiment op grond van een besluit dat het regelgevend kader grondig wijzigt. We zitten met de problematiek van de gradenstructuur, het huidige vakkenaanbod, de leerjarenstructuur, het onderscheid tussen TV, PV en beroepspraktijk, enzovoort.
Ook de vraag naar bijkomende middelen zal niet lang uitblijven. Zonder dat gaat de meerwaarde immers voor een stuk verloren. We merken ook dat de scholen hier qua infrastructuur niet klaar voor zijn. Een overstap naar een ander soort van onderwijs vraagt een aanpassing van de gebouwen. Scholen die in het systeem stappen, hebben dus ook heel wat uitgaven te doen voor aanpassingen van de gebouwen en voor andere materiële voorzieningen.
We merken dus dat het experiment een impact heeft op de hele onderwijsorganisatie. Dat creëert onzekerheid, zowel voor leerlingen als voor leraren en voor scholen. Het vereist ook meer personeel. Individuele begeleiding bij zelfstudie vraagt immers om kleinere groepen.
Hoe is de relatie tussen het experiment en de VDAB, het VIZO en andere vormingsinstellingen? Zal men in de toekomst een module kunnen afwerken in het technisch onderwijs en een aantal jaren later bij de VDAB terecht kunnen, of omgekeerd? Dat is nu nog een groot mankement.
De sectorale partners zijn een engagement aangegaan. Dit experiment is onder andere totstandgekomen om het onderwijs en het beroepsleven beter op elkaar af te stemmen, en is voortgekomen uit stimuli van de sociale partners.
Kortom, er zijn nog heel wat vragen. Ik heb een aantal problemen aangeraakt. We krijgen ook allemaal de nieuwsbrief over het experimenteel onderwijs volgens het modulair stelsel van de dienst Beroepsopleiding van het departement Onderwijs. Ook daarin staan vaak veel vragen. Er wordt geprobeerd die zo goed mogelijk te beantwoorden, maar er blijven er nog veel open. Ik ben dan ook benieuwd naar uw antwoord op deze interpellatie.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, collega's, het experiment modularisering brengt een krachtige dynamiek teweeg bij de leerkrachten. Ik stel vast dat de leerkrachten over het algemeen zeer tevreden zijn over de inhouden van de modules, dat ze leren overleggen met elkaar en dat ze meer dan vroeger aandacht tonen voor de individuele leerling. Uiteindelijk is het toch de leerling waar het allemaal om gaat.
Wat mij vooral verheugt, is dat de leerling meer interesse toont en beter gemotiveerd is om zijn opleiding te voltooien. Als bovendien de tussentijdse succeservaring positief overkomt, wat meestal het geval is, betekent dit dat het experiment modularisering de juiste weg is ingeslagen.
We mogen ons echter niet blind staren op deze goede resultaten. We moeten ook oog hebben voor wat er mis kan gaan. Het is goed om te reflecteren, te evalueren en bij te sturen, waar nodig.
In het interpellatieverzoek onderscheid ik vier thema´s, die ik achtereenvolgens zal behandelen : het inhoudelijke luik of de pedagogisch-didactische vragen ; de schoolorganisatie en het personeel ; de problematiek van sanctionering en erkenning van certificaten en diploma´s ; en de samenwerking met partners buiten het onderwijs.
Vooraleer hierop dieper in te gaan, zou ik graag een paar algemene aspecten van het modulair onderwijs aanhalen.
Het project ´experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel´ loopt tot 2007 en werd vastgelegd bij besluit van de Vlaamse regering. Het experiment wordt gevoerd in het voltijds beroepssecundair onderwijs van de tweede, derde en vierde graad ; in het DBSO en in het BuSO bij opleidingsvorm 3. In totaal nemen 49 scholen deel.
Het experiment is dus zowel in de tijd als in de omvang beperkt, met uitzondering van de vierde graad verpleegkunde : hier nemen 19 van de 20 scholen deel aan het experiment. Het experiment wordt gecoördineerd en begeleid door de dienst Beroepsopleiding.
Een aantal van de problemen die u aankaart, zijn niet specifiek voor het experiment modularisering. Het is wel zo dat er door het experiment en de vernieuwde aanpak sprake kan zijn van een uitvergroting van sommige knelpunten.
Voor het inhoudelijke en pedagogisch-didactische luik is het zo dat de inhoud van de modules is uitgewerkt door de dienst Beroepsopleiding. Iedere module bestaat uit een reeks basiscompetenties die zijn onderverdeeld in clusters van basiscompetenties. Basiscompetenties zijn doelen met betrekking tot vaardigheden, kennis en attitudes binnen een specifiek gedeelte van de opleiding, die een leerling of cursist moet hebben bereikt om vervolgonderwijs aan te vatten en/of als beginnende beroepsbeoefenaar te kunnen fungeren.
Het vaststellen van deze basiscompetenties gebeurt door de overheid, de uitwerking van de leerinhouden, leerdoelen en didactische werkvormen ervan behoort tot de bevoegdheid van de onderwijsverstrekkers. Twee elementen staan in het modulair onderwijs in de kijker : enerzijds de integratie van de leerinhouden en anderzijds de benadering van de leerling/cursist. Om dit te realiseren moet er teamwerk zijn tussen de vele leerkrachten van algemene vakken, technische vakken en praktijkvakken. Ook vaardigheden in het coachen van leerlingen/ cursisten zijn noodzakelijk. De dienst Beroepsopleiding biedt hierbij de nodige ondersteuning aan de scholen.
Wat de navorming betreft van de leerkrachten die betrokken zijn bij het experiment wil ik erop wijzen dat de dienst Beroepsopleiding hier prioriteit aan geeft, naast de ruimte waarin daartoe is voorzien. De dienst Beroepsopleiding stimuleert, organiseert en is permanent op zoek naar initiatieven tot navorming die kunnen bijdragen tot het slagen van het experiment. Zo werd op 27 februari met groot succes een vormingsdag over diverse thema's georganiseerd in het Consciencegebouw. In de namiddag werd onder andere aan de hand van een casus uitgebreid ingegaan op de door u aangehaalde problematiek van het vertalen van basiscompetenties naar leerdoelen.
Naast het inhoudelijke aspect is er ook schoolorganisatorisch heel wat gewijzigd. In een modulaire onderwijsstructuur wordt afgestapt van een leerjaren- en gradensysteem. Bovendien merken we ook dat de grenzen tussen de onderwijsvormen vervagen. Een dergelijk veranderingsproces vraagt heel wat inspiratie, overleg en aanpassingsvermogen.
Ik realiseer mij ten volle dat bepaalde elementen nog moeten worden bijgeschaafd, het gaat hier ten slotte om een experiment. Anderzijds moet ook ik vaststellen dat deze fundamenteel andere denkwijze op het terrein als positief wordt ervaren.
Wat de personeelsproblematiek betreft, kunnen er geen gevolgen zijn voor de rechtspositie van een personeelslid dat aan het experiment deelneemt. Aan het personeelsstatuut is geen enkele wijziging aangebracht omwille van het experiment. Ook aan de opdrachtvolumes werd in die zin niets gewijzigd.
Binnen het experiment vindt evenwel een verschuiving plaats van de leraar als kennisoverdrager naar de leraar als coach in de begeleiding van het leerproces. Dit betekent voor de invulling van het takenpakket een verschuiving van lesuren naar begeleidingsuren.Binnen het lesurenpakket is voorzien in een structurele ruimte voor differentiatie en begeleiding. In de toekomst zal dus over de invulling van het takenpakket van de leerkracht moeten worden nagedacht. Ook deze problematiek moet echter worden benaderd in een breder kader dan alleen dat van het experiment. Ondertussen is de taakbelasting van de leerkrachten in het experiment inderdaad zeer hoog. Bij schoolbezoeken werd ik hierop gewezen door de betrokken leerkrachten. Ik ben mij hiervan zeer bewust en heb al herhaaldelijk mijn appreciatie hiervoor uitgesproken, omdat het van deze leerkrachten enorm veel energie vraagt wanneer ze iets willen wijzigen en verbeteren.
Het welbevinden van de leerling en de leraar is een cruciaal element in het experiment, mede omwille van het feit dat mijn mensen dagelijks klaar staan om 'vanuit Brussel' en op het werkterrein de nodige ondersteuning te bieden. Op zich kan je dit al een succes noemen.
Dan is er de problematiek van sanctionering en erkenning van certificaten en diploma´s. De modulaire beroepsopleidingen zijn opgemaakt volgens een vierfasenplan. In fase 1 ontwikkelen de sociale partners in de schoot van de SERV de beroepenstructuur en de beroepsprofielen. In fase 2 ontwikkelt de overheid, met name de dienst Beroepsopleiding, de modulaire beroepsopleidingenstructuur en de modulaire beroepsopleidingen. In fase 3 worden de producten van de vorige fase teruggekoppeld naar de sociale partners en de opleidingsverstrekkers. In fase 4 ten slotte, zullen de onderwijsverstrekkers het onderwijsaanbod en programma implementeren.
Wat het sanctioneren van de opleiding betreft, staat in het besluit van de Vlaamse regering over het experiment modulair onderwijs dat de school een door de overheid erkend deelcertificaat uitreikt voor een module en een certificaat voor een opleiding.
Het diploma secundair onderwijs blijft bestaan. Binnen het experiment modularisering wordt erover gewaakt dat hieraan geen afbreuk wordt gedaan. De basisvorming hiervoor draagt - net zoals in het niet-modulaire onderwijs - bij tot de uitbouw van het persoonlijke leven en tot het functioneren in de samenleving.
Het diploma secundair onderwijs wordt uitgereikt wanneer een opleiding met corpus binnen een studiegebied met vrucht wordt beëindigd, wanneer na het behalen van het getuigschrift van de tweede graad ten minste drie schooljaren secundair onderwijs worden gevolgd en wanneer de leerling door de delibererende klassenraad als geslaagd voor de derde graad wordt beschouwd.
Ten slotte wil ik het nog hebben over de samenwerking met partners buiten het onderwijs. Er is reeds werk gemaakt van een dergelijke samenwerking. Op 18 december 2000 werd een samenwerkingsakkoord ondertekend tussen het VIZO en de dienst Beroepsopleiding van het departement Onderwijs inzake het experiment modularisering. In het kader van deze samenwerking werd gedurende het voorbije jaar gezocht naar mogelijkheden om ook de VDAB hierbij te betrekken.
Gedurende de laatste maanden vonden dan ook verschillende voorbereidende vergaderingen plaats met het oog op het afsluiten van een samenwerkingsakkoord tussen het departement onderwijs, de VDAB en het VIZO in functie van het experiment modularisering.
Deze samenwerking heeft de volgende doelstellingen : het bewerkstelligen van transparantie in de opleidingen, onder andere door het uitwerken van een doorzichtige opleidingenstructuur, het op elkaar afstemmen van de gemeenschappelijke opleidingsdoelstellingen van de partijen en het vereenvoudigen van de overstap van de ene opleidingsverstrekker naar de andere. In onderling overleg werd gestart met de modulaire opleidingen metselaar, bouwplaatsmachinist, installateur sanitair, schrijnwerker en schilder.
De bestaande opleidingsinhouden, die werden ontwikkeld door de dienst Beroepsopleiding, worden hierbij vergeleken met de eigen opleidingsinhouden per aangeduid beroep zoals deze thans worden aangeboden door het VIZO en de VDAB.
Bij de verdere uitwerking van de modulaire opleidingen wordt ook aandacht besteed aan lokale samenwerkingsinitiatieven waarbij scholen en centra van het deeltijds onderwijs en opleidingscentra van het VIZO en de VDAB hun knowhow en deskundigheid uitwisselen. Zo werd tijdens het voorbije schooljaar, in de context van het samenwerkingsakkoord tussen Onderwijs en het VIZO, reeds gestart met een experiment in de regio's Brugge en Genk-Eisden.
Het is eigen aan een experiment dat er veel vragen opduiken die moeten worden beantwoord. Het is de bedoeling dat we iets leren uit het experiment en uit de problemen die daarbij komen kijken. Daarom kreeg de VUB de opdracht om het experiment te evalueren. Die evaluatie is nog niet beëindigd en ik kan dus nog geen resultaten meedelen.
Er zijn ongetwijfeld problemen, maar toch krijgen wij ook veel positieve signalen. We proberen de spanningsboog om te buigen tot een positief beleid dat is afgestemd op de eindgebruiker. Het experiment zelf, de leerlingen en de leerkrachten verdienen net als mijn mensen alle kansen om ermee door te gaan. Als het experiment lukt, kan het een belangrijke bijdrage leveren tot een wijziging van de onderwijsvisie. Ik ben natuurlijk niet blind voor de problemen en knelpunten die er nog zijn.
De voorzitter : Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft het woord.
Mevrouw Riet Van Cleuvenbergen : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik kijk nieuwsgierig uit naar de resultaten van de VUB-studie.
Mevrouw de minister, u hebt zelf aandacht besteed aan een aantal problemen. In verband met sommige problemen zegt u dat het om een experiment gaat dat loopt tot in het jaar 2007. U zegt daarmee dus dat er aan de regelgeving niets zal worden gewijzigd zolang het experiment loopt.
Tussen de leerkrachten blijven er, afhankelijk van het feit of ze PV, TV of beroepspraktijk geven, grote verschillen in wedde en in wat van hen wordt verwacht. Ik merk dat op het werkveld. Vaak wordt er van een vak gezegd dat het om beroepspraktijk gaat, terwijl er eigenlijk meer theorie bij komt kijken dan bij een PV-vak. Die zaken zorgen toch voor concrete problemen.
Ik heb het ook gehad over de aanpassing van gebouwen, maar u bent daar niet verder op ingegaan. Toch denk ik dat een uitbreiding van dit systeem voor veel scholen een omschakeling zal betekenen qua infrastructuur. Dat levert kosten op. Het kostenplaatje van dit experiment moet dan ook zeer goed worden bekeken. De scholen mogen niet nog meer worden belast.
Ik wil het nog even hebben over de samenwerking met de VDAB. U hebt alleen de harde sectoren vermeld waarmee reeds wordt samengewerkt, terwijl ik merk dat de VDAB op dit ogenblik de zachtere sectoren beconcurreert. Ik geef even een concreet voorbeeld. Wanneer een leerlinge afstudeert als verzorgster via het modulair systeem, dan kan ze gaan werken als verzorgster en dan kan ze niet meer of zeer moeilijk in een ziekenhuis terecht. Negen kansen op tien heeft ze negen maanden later, in de maand mei van het jaar dat volgt op het afstudeerjaar, geen werk. Ze gaat daarom naar de VDAB en studeert daar voor logistiek assistent, wat enkele maanden duurt. Ze krijgt dan een diploma dat lager is dan haar oorspronkelijk diploma, maar ze kan er wel werk mee vinden.
Ik vind dat de VDAB geen opleidingen mag aanbieden die niet in het normale onderwijs kunnen worden ingepast. Als we dan toch beginnen met modulair onderwijs, is het perfect mogelijk om bijvoorbeeld in het secundair beroepsonderwijs in een van de graden een opleiding voor poetsvrouwen te geven na een bepaalde module. Dat zou een meerwaarde betekenen voor de mensen die nu uitsluitend worden opgeleid voor het industriële poetswerk, terwijl de vraag aan de andere kant van de markt veel groter is. Ik hoop dat u dat aspect aan bod laat komen in uw verdere contacten met de VDAB.
Mevrouw de minister, ik dien geen motie in. Uw antwoord is bevredigend. Ik denk dat we ook de studie van de VUB moeten afwachten om onze verdere koers te bepalen.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mevrouw Van Cleuvenbergen heeft in verband met deze problematiek ook een aantal zaken vermeld die in het traditionele beroepsonderwijs eveneens een probleem zijn. Zo verwees ze naar het teamwerk en zei ze dat het in het modulair onderwijs gemakkelijker is om tot teamwerk te komen. Dat is inderdaad zo, juist omwille van het modulaire concept. Eigenlijk stellen we vast dat het gebrek aan teamwerk een mankement is in het traditionele onderwijs. De leerkracht heeft zijn klas en daar wordt te weinig buiten getreden. We moeten dus in het algemeen meer ruimte creëren om teamwerk mogelijk te maken en beter te onderbouwen.
De samenwerking met de VDAB en het VIZO is hier heel concreet aan de orde. Er is ook al een bepaalde weg afgelegd. Toch moet een en ander wat worden opengetrokken. Tijdens de volgende weken zal de interface tussen het departement Onderwijs en het VIZO, de VDAB en het volwassenenonderwijs van de culturele sector officieel worden geïnstalleerd. Het maken van concrete afspraken zal dan veel eenvoudiger worden. Dat is van belang voor het modulair onderwijs, voor het onderwijs in het algemeen en voor het volwassenenonderwijs in het bijzonder. Het experiment kan daarin onmiddellijk worden opgenomen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.