Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 31/01/2002
Vraag om uitleg van de heer André Van Nieuwkerke tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het openstellen van sportinfrastructuur door de scholen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Van Nieuwkerke tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het openstellen van sportinfrastructuur door de scholen.
De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.
De heer André Van Nieuwkerke : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, op initiatief van de Koning Boudewijnstichting vond er in 1997 in Gent een studiedag plaats onder de titel 'De school open voor de sport. Een pleidooi voor naschools gebruik van de sportinfrastructuur.' Op die studiedag werden voorbeelden gegeven van gemeenten die dat met succes doen. De gemeentelijke sportdienst vormt daarvan de draaischijf. Het mogelijke tegenargument van het gevaar op vandalisme werd onder andere opgevangen door het inzetten van de zogenaamde sportwachters. De gemeentelijke sportdienst zelf stond in voor de verhuur. De gemeente deed ook inspanningen om de rest van de school af te sluiten, zodat men niet in de hele schoolruimte kon binnendringen, en zo meer.
Het gaat hier uiteraard ook over het efficiënt gebruik van middelen. Scholen bouwen in belangrijke mate met overheidsgeld. We moeten dan ook de kwestie aankaarten of we geen eisen kunnen stellen aan de scholen, in die zin dat ze hun infrastructuur en de speelpleinen moeten openstellen voor de wijk en voor het verenigingsleven.
Ik denk er ook aan om een voorstel te formuleren rond sportzones in Vlaanderen. Sportinfrastructuur is duur. Kleine gemeenten kunnen dat moeilijk bekostigen. Ook grote gemeenten hebben daar moeite mee. We zien steeds meer dat het Bloso en de gemeenten samen aan infrastructuur bouwen. We moeten komen tot intergemeentelijke samenwerking. Men moet ook het beleid enigszins op elkaar afstemmen. Er hoeft niet noodzakelijk in elke gemeente een zwembad te zijn. In Vlaanderen is dat immers een tijdlang zo geweest. In bepaalde regio's was er enorm veel, maar in andere regio's was er niets. We moeten over die zaken nadenken. Het zou fijn zijn als de scholen daaraan zouden participeren.
Op die studiedag werden ook zeven aanbevelingen geformuleerd. Twee ervan zal ik hier even in herinnering brengen. Ten opzichte van de regering werd gesteld dat er een decretale verplichting zou moeten worden ingebouwd om bij nieuwbouw of verbouwing van schoolinfrastructuur slechts overheidssubsidies toe te kennen wanneer de accommodatie zou worden opengesteld voor naschools gebruik. Ik weet niet of er in dat verband decretaal al een initiatief is genomen. Ik weet ook niet of de minister terzake al een aanbeveling heeft geschreven.
Dan kom ik bij de tweede aanbeveling die ik even in herinnering wil brengen. Die impliceerde dat de bevoegde ministers door middel van omzendbrieven de scholen zouden kunnen sensibiliseren om hun sportinfrastructuur open te stellen. Dat sluit dan aan bij de visie van 'meer sport op school'. Sport zou ook gelinkt kunnen worden aan gezondheid.
Mevrouw de minister, ik weet dat er geen eenduidigheid is in het onderwijslandschap. Er zijn sportieve scholen, die de sport gebruiken om aan hun imago te werken. Er zijn ook scholen die daarvoor weinig interesse tonen, waar de leerkracht lichamelijke opvoeding geïsoleerd staat.
Uit een studie blijkt ook dat een derde van de kinderen dankzij doktersbriefjes of zo niet meedoen aan de turnles. Als de school dat aanvaardt, staan wij vrij machteloos. Als de ouders niet worden gesensibiliseerd, kan men daar weinig aan doen.
Mevrouw de minister, wat is nu de stand van zaken? Moeten er eventueel geen initiatieven worden genomen?
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, collega's, zowel in de beleidsnota als in het regeerakkoord wordt ervoor gepleit om sportinfrastructuur van scholen, van steden en gemeenten en van lokale sportclubs meer en voor ruimere doelgroepen open te stellen.
Het inbouwen van een decretale verplichting om bij nieuwbouw of verbouwing van schoolsportinfrastructuur slechts overheidssubsidies toe te kennen wanneer de accommodatie wordt opengesteld voor naschools gebruik, kan niet zonder een ernstig onderzoek beslist worden. De wijze van financieren of subsidiëren speelt hierin een belangrijke rol. Het financieren of subsidiëren van schoolsportinfrastructuur door de overheid gebeurt immers niet altijd voor de volledige kostprijs. Een en ander moet worden bekeken in de hele problematiek van het gebruik van schoolgebouwen. Ook de federale wetgeving over de registratie- en BTW-verplichting bij verhuring zal in dit onderzoek moeten worden betrokken. Er bestaan al heel wat afspraken op lokaal vlak - al dan niet vastgelegd in een overeenkomst - over het gebruik van schoolgebouwen.
Mijns inziens moeten scholen nog meer worden overtuigd om hun schoolsportinfrastructuur open te stellen voor de gemeenschap. De meest efficiënte stimulans is het creëren van een win-winsituatie, ook voor scholen. De openstelling van de sportinfrastructuur kan hun inbedding in de lokale gemeenschap alleen maar ten goede komen. Ze kunnen hun sportief imago opkrikken en eventueel het schoolbudget aanvullen. De stap voor jongeren naar sport en beweging wordt kleiner doordat een aanbod wordt gedaan binnen een bekende en goed bereikbare omgeving.
Samen met de minister van Sport zal ik nagaan op welke wijze een meer actieve sensibilisering mogelijk is. Vooraleer echter een omzendbrief te sturen of een campagne te voeren, moeten de randvoorwaarden voor een goedkope, laagdrempelige en democratische openstelling van de infrastructuur duidelijk worden omschreven. De ervaringen van de Koning Boudewijnstichting die zulke samenwerkingsverbanden op projectmatige basis hebben gestimuleerd, kunnen door het beleid tot een aantal nuttige tips worden verwerkt voor scholen en gemeenten die tot samenwerking willen overgaan. Het is eveneens belangrijk goede praktijkvoorbeelden meer in de kijker te brengen, zodat de anderen dat kunnen volgen.
Er zal dus op drie vlakken worden gewerkt. Ten eerste moeten we nagaan hoe dit decretaal kan worden geregeld, ten tweede moeten we ervoor zorgen dat er meer praktijkvoorbeelden worden gesteld zodat er inspiratie wordt opgedaan, en ten derde zal dit element ook in het kerntakendebat worden ingebracht.
De voorzitter : De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.
De heer André Van Nieuwkerke : Ik dank de minister voor het antwoord. Ik ga akkoord met de opties die ze neemt. Mevrouw de minister, ziet u een en ander nog mogelijk in deze regeerperiode? Het is belangrijk dat daar snel werk van wordt gemaakt. Er zijn goede praktijkvoorbeelden, die onder andere worden beschreven in dat boek van de Koning Boudewijnstichting. We hebben een vergadering gewijd aan sensibilisering, maar daar blijft het bij.
De voorzitter : De heer Van Baelen heeft het woord.
De heer Gilbert Van Baelen : Ik hoor de minister zeggen dat dit element wordt opgenomen in het kerntakendebat. De hervorming van het basisonderwijs moet rond zijn tegen 2003. Het is dan ook niet onbelangrijk dat dit element daar ook al aan bod komt.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : We hebben dit ingebracht in het kerntakendebat en we moeten afwachten hoe dat verder loopt. Wat betreft de financiering moeten er voorbereidingen worden getroffen. Bij de hertekening van het basisonderwijs wordt er ook gekeken naar infrastructuur en het samen gebruiken ervan. Niks belet ons daar ook de sportclubs van een bepaalde gemeente bij te betrekken.
We gaan ervan uit dat gemeenten steeds meer een belangrijke coördinerende taak in het basisonderwijs zullen vervullen. Het boek van de Koning Boudewijnstichting bevat een aantal goede voorbeelden, maar die zijn natuurlijk vrijblijvend.
De voorzitter : Het incident is gesloten.