Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 31/01/2002
Vraag om uitleg van mevrouw Margriet Hermans tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het opnemen van het vak Frans in het lessenpakket van het derde leerjaar van het lager onderwijs
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Hermans tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het opnemen van het vak Frans in het lessenpakket van het derde leerjaar van het lager onderwijs.
Mevrouw Hermans heeft het woord.
Mevrouw Margriet Hermans : Mevrouw de minister, mijnheer de voorzitter, collega's, in 1976 ben ik een tienjarige carrière - weliswaar met enkele kleine hindernissen - als regentes Frans gestart. Toen kon ik reeds aanvoelen dat het vak Frans door het vak Engels werd verdrongen. Ik durf zelfs te spreken van een totale vervreemding van en een degout voor het Frans. Ik herinner me nog goed hoe de leerlingen riepen : 'Daar is die van Frans. Wegwezen!'
Ik vond dat echt jammer. Begrijp me niet verkeerd : ik heb helemaal niets tegen Engels. Ik beschouw Engels zelfs als de taal die de leerlingen goed ligt en waarvan de basisbegrippen vrij gemakkelijk aan te leren zijn. Het is trouwens een taal die aansluit bij het Nederlands, ook een Germaanse taal. Frans daarentegen vereist iets meer inspanningen vanwege beide partijen, dus zowel van de leerlingen als van de leerkrachten. Het is dan ook moeilijker om die taal onder de knie te krijgen. Daarom kiezen jonge mensen gemakkelijker voor het Engels. We constateren dat ook universiteitsstudenten, die acht jaar Frans hebben gevolgd, het schaamrood op de wangen krijgen als ze een korte conversatie in het Frans moeten voeren, hoewel ze een grote passieve kennis hebben.
Zelfs een onschuldige verkiezing van Miss België heeft ook weer dit jaar aan het licht gebracht dat de Vlaamse kandidaten een beschamend beperkte kennis hebben van het Frans. Ik pleit er niet voor om het Frans onderwijs uit te breiden vanaf het derde studiejaar, maar om kinderen in de taalgevoelige periode tussen 3 en 7 jaar vreemde talen aan te leren. Dat hoeft niet alleen Frans te zijn, daar kan ook Engels bijkomen. Het Frans is wel een van onze landstalen en blijft later ook belangrijk bij het solliciteren naar een job. Als Vlamingen hebben we ook een reputatie van meertaligheid hoog te houden.
Er worden nu al privé-initiatieven genomen, en er zijn ouders die vragen om facultatieve conversatielessen in te schakelen. Er zijn zelfs mensen die hun kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar naar zulke cursussen sturen. De noodzaak wordt zowel door de ouders als de leerkrachten erkend. Ik pleit dus niet voor een traditioneel onderwijs vanaf het derde leerjaar, maar voor een auditieve kennismaking met de taal, om die taalgevoeligheid te gelde te maken. Dat moet op een ludieke, visuele manier gebeuren. Als kinderen verplicht worden om zulke lessen te volgen, ontwikkelen ze vaak een aversie.
Mevrouw de minister, ziet u een mogelijkheid om deze opdracht niet aan de leerkrachten van het lager onderwijs te geven? Ik twijfel niet aan hun capaciteiten, maar ik weet dat ze daar niet op zitten te wachten. Heel vaak hebben ze de specifieke didactiek niet onder de knie en is het hun specialiteit niet. Kan vanaf het derde leerjaar het aanleren van het Frans worden opgenomen in het lessenpakket? Kan hiervoor wekelijks minstens één lesuur worden vrijgemaakt? Deze les zou op een speelse manier moeten worden opgebouwd in de vorm van dialogen in het Frans, zodat er een auditieve kennismaking kan gebeuren. Kan voor deze lessen een regent of regentes Frans worden ingeschakeld, die zijn of haar lestijdenpakket eventueel kan spreiden over de andere leerjaren en andere scholen?
De voorzitter : De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Chris Vandenbroeke : Mevrouw Hermans, dit is om verschillende reden onmogelijk. Men zou moeten beschikken over Franssprekende leerkrachten, zo niet wordt een degout ontwikkeld. Ik vraag me ook af of een en ander wetenschappelijk verantwoord is.
De voorzitter : De heer Suykens heeft het woord.
De heer Lucien Suykens : In het stedelijk onderwijs van Mechelen hebben we jarenlang vanaf het derde studiejaar extra Franse lessen gegeven. Onder druk van de toenmalige Volksunie en CVP hebben we dat moeten afschaffen.
De voorzitter : De heer Ramon heeft het woord.
De heer Frans Ramon : Het voorstel is inderdaad verregaand. Er zijn scholen die op vrijwillige basis kinderen in de vakantie de gelegenheid geven om Franse lessen te volgen. Dat schijnt succes te hebben bij een aantal kinderen en ouders.
De voorzitter : De heer Librecht heeft het woord.
De heer Julien Librecht : De partij van mevrouw Hermans staat met deze vraag op een ander been dan vroeger. Toen pleitte men voor de promotie van de eigen taal, nu pleit men voor het Frans. Ik ga ermee akkoord, als er in dit land een soort van wederkerigheid zou bestaan.
De voorzitter : Ik betwijfel zeer sterk of dit wetenschappelijk verantwoord is. Misschien moet dat eens worden onderzocht. Kinderen zonder talenknobbel zijn, meestal doordat ze op een vroege leeftijd een andere taal leren, niet meer in staat om hun eigen taal behoorlijk te spreken. Ik ben dus geen pleitbezorger voor het vroeg aanleren van een vreemde taal. We moeten eerst de basis leggen voor de moedertaal vooraleer over te gaan naar een vreemde taal. De regeling die vandaag bestaat, is beter.
Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Mijnheer de voorzitter, overeenkomstig artikel 9 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs, mag het onderricht van de tweede taal in het lager onderwijs pas worden ingericht vanaf het vijfde leerjaar, a rato van ten hoogste 3 uur per week.
In de lagere scholen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de taalgrensgemeenten is dat anders. Het onderricht van de tweede taal is daar verplicht a rato van 3 uur per week in de tweede graad, en 5 uur per week in de derde graad. In de zes faciliteitengemeenten mag het onderwijs van de tweede taal worden verstrekt a rato van 4 uur per week in de tweede graad, en 8 uur per week in de derde graad. Er is dus een duidelijk onderscheid tussen die twee regio's.
Artikel 129, paragraaf 1, punt 2 van de Grondwet verleent de gemeenschappen wel de bevoegdheid om het gebruik van de talen te regelen voor het onderwijs in de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende instellingen. De decreten op grond van deze bepaling zijn evenwel enkel van toepassing in het Nederlandse of het Franse taalgebied, met uitzondering van de taalgrensgemeenten.
Het ligt niet in mijn bedoeling het taalonderwijs in de basisscholen meer gewicht te geven. De fundamentele vraag is immers : wat is de meerwaarde van het aanleren van een tweede taal vanaf het basisonderwijs? In Vlaanderen bestaat er bij de leerkrachten en de didactici een grote consensus dat de basisschool in de eerste plaats de moedertaalschool is. Wie niet eerst voldoende vaardig is in zijn moedertaal, heeft weinig baat bij een tweede taal.
In het kader van het gelijkekansenonderwijs is het leren van een nieuwe taal een bijkomende belasting voor de vele Nederlandstalige kinderen, die het al moeilijk hebben een behoorlijk peil te bereiken voor hun moedertaal. Het is geen toeval dat er binnen de projecten zorgverbreding een manifeste klemtoon lag en ligt op de taalvaardigheid. Bovendien is voor heel wat migrantenkinderen die tweede taal eigenlijk reeds een derde taal. Voor de kinderen die het Nederlands niet als moedertaal hebben en die ook thuis geen Nederlands spreken, is het nu al erg moeilijk om een aanvaardbaar niveau te bereiken voor de schooltaal.
Mits een goede didactische aanpak profiteren verbaal sterke leerlingen van het aanleren van een tweede taal. Voor de andere kinderen is die tweede taal veeleer een struikelsteen. Hun motivatie kalft zienderogen af en de goedbedoelde en waardevolle inspanningen leveren eerder een afkeer voor het leren van de Franse taal op. Met de goedgekeurde ontwikkelingsdoelen en eindtermen heeft het Vlaams Parlement ervoor gekozen prioriteit te verlenen aan de moedertaal, aan rekenen, aan wereldoriëntatie, aan leren leren, aan muzikale vorming en aan het aanleren van sociale vaardigheden. Frans is in het basisonderwijs zonder verplichting mogelijk vanaf de derde graad.
Er is geen wetenschappelijke pedagogisch-didactische evidentie voor het aanleren van een tweede taal op de basisschool. Wel zijn er veel gevallen gekend van kinderen die in een tweetalig gezin opgroeien en dan, mits te voldoen aan een aantal voorwaarden, vlot tweetalig worden. Een school is evenwel helemaal niet te vergelijken met een tweetalig gezin of een tweetalige buurt.
Mijn stelling is dat het rendement van het bestaande taalonderwijs vooral in het secundair onderwijs kan worden verbeterd, zeker voor wat de Franse taal betreft. Enkele bijkomende uurtjes Frans in de basisschool kunnen niet opwegen tegen de ongeveer 1000 lesuren tweede taal die een gemiddelde leerling in het secundair onderwijs krijgt. Deskundigen zoals professor De Coo en professor Jaspaert delen deze mening. Aangezien er in het wetenschappelijk onderzoek geen duidelijkheid bestaat over het nut van het vroeger aanleren van een tweede taal, wens ik het huidige evenwicht in de leerinhouden van de basisscholen niet in het gedrang te brengen.
Ik ben ook van mening dat het niet aangewezen is om voor specifieke leerinhouden in het basisonderwijs steeds meer gespecialiseerde leerkrachten voor de kinderen te plaatsen. De scholen beschikken wettelijk wel over de mogelijkheid om regenten voor de lesuren Frans in te schakelen. Trouwens, de meeste leerkrachten in Brussel en de randgemeenten beschikken over een speciale kwalificatie om Frans te onderwijzen.
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt wel dat het vroeger geven van Frans voor taalvaardige kinderen een pluspunt kan zijn. Voor de zwakkere kinderen zou dat veeleer verwarrend werken. Vroeger werden een aantal experimenten uitgevoerd. Daaruit blijkt dat kinderen die in het vijfde of het zesde leerjaar met Frans beginnen, na enkele maanden even ver staan als leerlingen die in het derde of het vierde leerjaar met Frans zijn begonnen. De progressie is dus groter als er later met het geven van Frans wordt begonnen. Er zijn scholen die op vrijwillige basis enkele uren Frans organiseren na de lesuren.
De voorzitter : Mevrouw Hermans heeft het woord.
Mevrouw Margriet Hermans : Mevrouw de minister, uw antwoord ontgoochelt mij. Ik pleit niet voor een volwaardige opleiding Frans, maar wel voor een uurtje conversatie en auditieve kennismaking met de taal via spelletjes. Ik denk dat de aanleg van de leerlingen daar niet veel mee te maken heeft. Wel zullen de kinderen met aanleg voor talen het natuurlijk wat beter doen dan de andere kinderen. Toch zullen de minder taalvaardige kinderen er evenzeer iets aan hebben.
Het beheersen van de moedertaal is natuurlijk essentieel. Voor leerlingen hun moedertaal beheersen, moet er geen tweede taal worden aangeleerd. Ik pleit zeker niet voor een echt lessenpakket Frans vanaf het derde leerjaar, laat dat duidelijk zijn.
De voorzitter : Het incident is gesloten.