Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 29/01/2002
Interpellatie van de heer Jef Van Looy tot mevrouw Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de gehanteerde criteria bij de afbakening van bijkomende kwetsbare gebieden en de economische en sociale gevolgen hiervan
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Van Looy tot mevrouw Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de gehanteerde criteria bij de afbakening van bijkomende kwetsbare gebieden en de economische en sociale gevolgen hiervan.
De heer Van Looy heeft het woord.
De heer Jef Van Looy : Mijnheer de voorzitter, collega's, op enkele maanden tijd heeft minister Dua inzake landbouw twee zware dossiers op tafel gelegd : in oktober en november 2001 het ammoniakvoorstel, in december 2001 en nu in januari de afbakening van de kwetsbare gebieden. Alhoewel minister Dua overal pleit voor een duurzame landbouw, weigert ze blijkbaar dat principe in deze beide dossiers toe te passen.
Een beleidsmaatregel moet niet alleen ecologisch verantwoord zijn, maar moet ook economisch en sociaal verantwoord zijn. Dan pas zitten we aan het principe van duurzame landbouw. In deze beide dossiers is niet gekeken naar de economische gevolgen en evenmin naar de sociale gevolgen. Blijkbaar is dat voor later, maar - zoals de boeren zeggen - dan is het kalf al lang verdronken.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, in mijn interpellatie zal ik pogen te ramen wat die economische gevolgen zijn. Ik zal daarvoor gebruikmaken van een aantal slides. Daarnaast wil ik in deze interpellatie ook even terugkomen op de principes van afbakening. Hoe zijn die kwetsbare gebieden afgebakend?
Als ik kijk naar de uitbreiding van die kwetsbare gebieden met 342.550 hectare, dan ontstaat hierdoor natuurlijk een extra mestoverschot. We zullen op die gronden minder dierlijke mest mogen gebruiken, waardoor het overschot vergroot. Het eerste wat ik nu wil doen, is ramen wat dat extra overschot is.
Een tweede punt is dan wat de kosten zijn als we dit willen wegwerken via extra verwerking. Wat zal dat precies kosten? Wat zullen daarenboven de gevolgen zijn als we dit willen doen via koude sanering?
Ten derde is er het aspect van het inkomensverlies. Ten gevolge van een lagere bemesting is er immers teeltverlies. Ook daar wil ik even op ingaan.
De toename van het mestoverschot ontstaat omdat er een verschil is tussen de bemestingsnormen voor dierlijke mest in normaal gebied en in kwetsbaar gebied. Ik vertrek hier van de bemestingsnormen zoals ze in 2003 van toepassing zullen zijn. Het gaat dus om de eindnormen.
Voor grasland mogen we dan in normaal gebied 250 kilogram stikstof uit dierlijke mest per hectare gebruiken. In kwetsbaar gebied is dit slechts 170 kilogram. Per hectare grasland die kwetsbaar wordt, kunnen we dus 80 kilogram stikstof uit dierlijke mest minder gebruiken.
Voor maïs gaat het in normaal gebied om 250 kilogram per hectare. In dat normaal gebied mogen we dan nog een tweede teelt doen, waardoor er nog eens extra 60 kilogram per hectare mag worden gebruikt. In kwetsbaar gebied gaat het enkel om 170 kilogram, zonder extra bemesting voor een tweede teelt. In totaal kunnen we hier dus 80 plus 60 kilogram stikstof uit dierlijke mest verliezen.
Bij andere teelten mag er in normaal gebied 200 kilogram stikstof uit dierlijke mest per hectare worden gebruikt, met nog eens extra 50 kilo voor een tweede teelt. In kwetsbaar gebied mag slechts tot 170 kilogram worden gebruikt, zonder extra bemesting voor een tweede teelt. Het verlies hier kan dus tot 30 plus 50 kilogram gaan.
Voor mijn uiteenzetting moet ik wel een aantal dingen aannemen. Ik vertrek van het uitgangspunt dat die 342.550 hectare voor 50 percent uit grasland en voor 50 percent uit bouwland bestaat. In mijn regio - de Noorderkempen - gaat het zelfs om 60 percent grasland. De kwetsbare gebieden zijn vooral op de zanderige gronden gelegen. Daar vormt de melkveehouderij nog altijd de basis van de landbouw. Ik denk dus niet dat ik met deze aanname een grote fout maak. De andere aanname, inzake de verdeling van bouwland, heb ik uitgevoerd op basis van gegevens van de Mestbank.
Wat is dan het totaal inzake minder gebruik van stikstof uit dierlijke mest? Zoals reeds werd gezegd, gaan we uit van de helft grasland, zijnde 171.275 hectare. Als we die waarde vermenigvuldigen met de waarde van 80 kilogram stikstof per hectare, komen we in totaal aan 13,71 miljoen kilogram stikstof.
Voor de andere verdeling gaan we uit van 63.286 hectare maïs. Hierbij kunnen we dan nog eens vanuit twee prognoses vertrekken. Bij de eerste prognose wordt voor 50 percent gebruikgemaakt van de mogelijkheden inzake de tweede teelt. Bij de tweede prognose is dat voor 90 percent. In mijn regio is dat waarschijnlijk zelfs 98 percent. Naarmate de mestdruk hoger wordt, zal er uiteraard steeds meer een tweede teelt worden gezet. Hoe dan ook, volgens de eerste prognose kom ik op een totaal van 6,96 miljoen kilogram stikstof, en volgens de tweede prognose op een totaal van 8,48 miljoen kilogram stikstof.
Voor de andere teelten ten bedrage van 93.208 hectare kan een soortgelijke redenering worden gevolgd. Daarbij ben ik uitgegaan van prognoses van 20 en 70 percent voor de tweede teelt. Zo komen we dan aan in totaal 3,73 miljoen en 6,06 miljoen kilogram stikstof.
Als ik dan al die bedragen samentel, dan kom ik aan de volgende cijfers inzake de totale toename van het extra overschot aan dierlijke mest. Afhankelijk van de prognoses ligt de ondergrens op 24,4 miljoen kilogram stikstof en de bovengrens op 28,8 miljoen kilogram stikstof. Dat is dus de nettohoeveelheid stikstof die op het veld wordt gebruikt. Als ik op basis van het decreet naar de brutoproductie stikstof wil gaan, moet ik daar dan nog 15 percent ammoniakverlies bijtellen. Zo kom ik tot de uiteindelijke cijfers inzake geproduceerde stikstof van 28,1 tot 32,5 miljoen kilogram. Gemiddeld kunnen we dus spreken over een totaal van 30 miljoen kilogram stikstof extra overschot, dat ontstaat door de afbakening van die 342.550 hectare kwetsbaar gebied.
Ter vergelijking wil ik ook nog de volgende cijfers meegeven. Vandaag bedraagt de totale productie in Vlaanderen 187 miljoen kilogram stikstof. Het overschot in 2003 zal 28 miljoen kilogram stikstof bedragen.
Het stopzettingsdecreet, dat vandaag loopt, zal een vermindering tussen de 6 en de 7 miljoen kilogram stikstof opleveren. Het plan van de Boerenbond zou op min 12 miljoen kilogram stikstof komen, maar blijkbaar is er geen geld om dat plan uit te voeren. Volgens het plan van de Boerenbond zou er nog 16 miljoen kilo stikstof in 2003 en de daaropvolgende jaren moeten worden verwerkt. Daar komt nog eens 30 miljoen kilo stikstof bovenop omwille van de afbakeningen. We lossen de problemen niet op, we maken ze alleen maar groter.
Wat kost dat allemaal? Er zijn twee opties. Het extra overschot kan worden verwerkt. Rekening houdend met gemiddeld 6,61 kilo stikstof bruto per ton mest, 4,5 miljoen ton mengmest, en een verwerkingskost van 20 euro per ton, lopen de extra kosten op tot 90 miljoen euro per jaar - op voorwaarde dat er voldoende verwerkingsinstallaties zijn, wat momenteel niet het geval is.
De tweede mogelijkheid is een koude sanering. Dit scenario zal leiden tot inkomensverlies doordat de betrokken boeren minder dieren kunnen houden, en werkt daarbij dekapitalisatie door leegstand in de hand. Om het totale verlies te berekenen, ben ik uitgegaan van het bruto standaardsaldo of BSS. Dit cijfer geeft de bruto opbrengst van een bedrijf weer, rekening houdend met een aantal vaste kosten. Zowel inkomensverlies als dekapitalisatie komen erin tot uiting. Verder heb ik aangenomen dat de afbouw voor een derde in de rundvlees- en voor twee derde in de varkenssector zal plaatsvinden. De kosten per kilogram stikstof bedragen voor zoogkoeien 4,07 euro, voor zeugen 8,55 euro, en voor vleesvarkens 6,46 euro. Het gemiddelde is dus 6,36 euro per kilogram stikstof. Vermenigvuldigd met 30 miljoen kilogram geeft dat 190,8 miljoen euro. Niet de staat, maar de boeren zullen die moeten betalen als deze optie werkelijkheid wordt.
Een lagere bemesting zal ook voor inkomensverlies zorgen. In de huidige kwetsbare gebieden kan dit inkomensverlies worden gecompenseerd via de beheersovereenkomsten. Volgens de beheersovereenkomsten voor kwetsbare watergebieden bijvoorbeeld krijgt een boer die zijn gebruik van dierlijke mest vermindert tot 170 kilogram stikstof 420 euro per hectare grasland en 295 euro per hectare bouwland. Die vergoedingen kunnen nog oplopen als er minder stikstof wordt gebruikt. Als we die bedragen gebruiken om het inkomensverlies door lagere bemesting in de bijkomende kwetsbare gebieden te berekenen, dan gaat het in totaal om 122,5 miljoen euro aan teeltverlies. Ik ben uitgegaan van de helft gras- en de helft bouwland.
Samengevat zal het wegwerken van 30 miljoen kilogram stikstof jaarlijks 90,8 miljoen euro kosten als voor verwerking wordt gekozen, en 190,8 miljoen euro in het geval van koude sanering. Het inkomensverlies door de verminderde bemesting bedraagt jaarlijks 122,5 miljoen euro. In totaal gaat het dus om ofwel 213,3 miljoen euro, ofwel 313,3 miljoen euro. Dat zijn enorme getallen, en ik heb de zaken dan nog onderschat. Het is dus van het grootste belang dat de afbakening correct verloopt.
Mevrouw de minister, om deze reden vind ik het verschrikkelijk dat uw kabinet weigert gebied per gebied te bespreken. In 1997 of 1998 was er nog een rel over de meetpunten van de VMM. Inmiddels zijn er de MAP-meetpunten. U hebt een uitgebreide persconferentie gehouden over de werking van deze meetpunten. Ik vind daar enkel resultaten van MAP-meetpunten in. Die meetpunten worden per stroomgebied bepaald en moeten in hoofdzaak agrarisch zijn. De invloed van industriële afvalwaterbronnen moet onbestaande zijn. Er mag geen invloed van overstorten en van rioolwaterzuivering zijn. De realiteit is vandaag toch iets anders. Daarom moet er een evaluatie per gebied komen.
De niet-MAP-meetpunten werden vroeger erg bekritiseerd, en daardoor zijn de MAP-meetpunten ontstaan. Toch moet worden vastgesteld dat die niet-MAP-meetpunten eveneens worden gebruikt. Ook de mestdruk wordt gebruikt. Het is echter niet omdat in een bepaalde gemeente een bepaalde hoeveelheid mest wordt geproduceerd, dat die mest ook werkelijk allemaal daar wordt gebruikt.
Als ik over kwetsbare gebieden en grondwater spreek, heb ik het vooral over Limburg en Vlaams Brabant. In die twee provincies breken de geologische lagen in mindere mate stikstof en nitraat af, en dat heeft vroeger reeds voor problemen gezorgd. Er zijn dan ook MAP-meetpunten aangeduid, en er zijn bovendien grondwatermetingen uitgevoerd. Nu blijkt echter dat bepaalde gemeentes met 4 tot 5 meetpunten die zelfs niet aan 25 milligram per liter komen, toch als kwetsbaar worden beschouwd. De MAP-meetpunten worden dus gewoon aan de kant geschoven.
Mevrouw de minister, de indruk ontstaat dat het de bedoeling is zoveel mogelijk hectaren te kunnen aanduiden als kwetsbaar gebied. U hebt natuurlijk al veel bereikt. De helft van het landbouwoppervlak hebt u als kwetsbaar gebied bestempeld. Tel daar de 50.000 hectare bij die die stempel reeds hadden, en dan komen we in totaal aan 60 percent. Ik heb zonet de economische gevolgen geschetst. Mijn vraag is wie die zal dragen.
Ik zal wat meer aandacht besteden aan de MAP-meetpunten en ik doe dat aan de hand van voorbeelden uit de buurt van mijn gemeente Hoogstraten - ik ken die streek immers het best. Op de grafiek van mijn eerste voorbeeld meetplaats 79700 aan de Hirkenloop in Minderhout stelt de horizontale stippellijn 50 milligram voor. Het grootste deel van het jaar wordt die 50 milligram overschreden. Dat is dus een slecht resultaat. Het meetpunt ligt in een afgebakend gebied van 500 tot 600 hectare dat langs dat meetpunt afwatert. De grilligheid van het verloop van de grafiek doet vermoeden dat er iets aan de hand is, maar ik heb geen bewijzen. Ik neem dus aan dat het verloop van de grafiek het gevolg is van de landbouw.
Er zit geen logica in deze resultaten. Het restaurant dat langs de naburige autosnelweg ligt, loost zonder dat er ook maar iets wordt gezuiverd. Ik weet niet of dat iets met de resultaten te maken heeft. Het staat echter vast dat dit gebied van 500 tot 600 hectare potentieel kwetsbaar is. Als de boeren het in dat gebied niet beter doen, dan wordt het gebied kwetsbaar. De boeren zullen dus minder moeten bemesten.
Aan de andere kant van de autosnelweg ligt een vergelijkbaar gebied dat ongeveer even groot is. De boeren hebben daar grote inspanningen geleverd. Er zijn veel metingen verricht om te bepalen wat het probleem is. In dat gebied is sinds eind 1999 geen overschrijding van de norm van 50 milligram per liter meer geweest (meetplaats 78500 aan de Leiloop - Blauwputtenloop in Meer). Ik beschik echter niet over de recentste cijfers, want die stonden niet op de website van de VMM. Ik beschik wel over de gegevens voor oktober 2001 - en het is die maand die telt. Ondanks alles wordt dit gebied kwetsbaar gebied. Wat moeten die boeren nog doen? Hoe moeten ze verder worden gestimuleerd om iets goeds te doen?
Op de landkaart zien we dat België drie 'bulten' heeft in Nederland. Ik zal het nu hebben over de bult waarin Hoogstraten ligt. In dat gebied loopt een riviertje dat uit Nederland komt. Dat riviertje bevat twee meetpunten en loopt door een landbouwgebied (meetplaatsen 79000 en 79100 aan de Heerleseloop). De resultaten voor Groot Eyssel zijn slecht. Net over de grens, waar het water van Nederland ons land binnenkomt, zijn de resultaten echter even slecht. Beide grafieken hebben grotendeels hetzelfde verloop.
Mevrouw de minister, in een persmededeling van vorig jaar sprak u over een verrekening. Het gaat om de verrekening van huishoudelijk afvalwater. De VMM heeft het daar ook altijd over. Het gebied in kwestie, 2000 hectare groot, wordt kwetsbaar gebied omdat er slecht water binnenkomt.
In de vallei van het Markske bevond zich vroeger een MAP-meetpunt. Dat is verdwenen omdat er nu op Nederlands grondgebied wordt gemeten. Heel het gebied Baarle-Hertog-Zondereigen, kwetsbaar gebied, watert langs daar af. Ook de ruilverkaveling watert langs daar af. In de periode waarin werd gemeten - drie jaar - is er nooit een overschrijding vastgesteld in dat gebied, maar toch wordt het gebied kwetsbaar gebied.
Mevrouw de minister, hoe zult u de boeren stimuleren om het straks beter te doen? Er zijn verschillen van gebied tot gebied, afhankelijk van vroegere inspanningen. De stukken met goede resultaten moeten niet langer als kwetsbaar gebied worden bestempeld. Het was toch vroeger de bedoeling om te zeggen : 'Hier is een gebied van zoveel hectare. Hier zijn overschrijdingen. Het is niet goed. Volgend jaar krijgen jullie een lage bemesting. Is het dan wel goed, dan mogen jullie opnieuw normaal bemesten.' Mevrouw de minister, het was toch altijd de bedoeling om op die manier kort op de bal te spelen? Nu gaat u echter hele gebieden definitief als kwetsbaar gebied labelen. U spreekt over een derogatie, maar dat is niet meer dan een doekje voor het bloeden.
Wat me ook enigszins verwondert, is dat u de metingen neemt van november 2000 tot en met oktober 2001. Nu had ik eigenlijk een echte evaluatie van de MAP-meetpunten verwacht in 2003. Ik verklaar me nader. In 2000 was er natuurlijk nog een veel hogere bemesting dan vandaag, en vandaag is er een veel hogere bemesting dan volgend jaar. Ik geef een voorbeeld. In 2000 mochten we op grasland 400 kilogram stikstof uit dierlijke mest gebruiken. Vandaag - 2001 en 2002 - is dat 325 kilogram. Vanaf 2003, als we de eindnormen bereiken, zal het nog 250 kilogram zijn. Normaal zou de redenering dus moeten zijn te evalueren als de eindnormen worden bereikt, want dan kunnen we nagaan of er gebieden zijn die het slecht doen. Dan wordt dat een kwetsbaar gebied. Nu is een evaluatie voorbarig.
Ik wil ook nog het volgende punt opwerpen. Als er ergens een overschrijding inzake bemesting is, is dat niet noodzakelijk de schuld van de boer. Als gevolg van sommige weersomstandigheden heeft de boer die zaken immers niet altijd in de hand. Ik denk bijvoorbeeld aan de situatie in september 1998, toen de helft van Vlaanderen onder water stond. Niemand heeft toen gesproken over de uitspoeling van nitraat, want de vervuiling van leeggelopen stookolietanks was veel erger.
Ook in september van vorig jaar was er heel veel regen. De situatie viel toen nog mee, omdat de boeren al hadden geleerd uit het verleden. Toen kwam echter de maand oktober. Dat was zo goed als een zomermaand, met een enorme mineralisatie. Er kwam veel stikstof vrij. In november, toen het opnieuw begon te regenen, was er dan de uitspoeling. Zulke zaken heeft de boer dus niet in de hand, en het doet er dan niet toe hoeveel hij bemest heeft. Trouwens, in bepaalde natuurgebieden kunnen dergelijke zaken zich ook voordoen. Ik beschik in dat verband over cijfers van natuurgebieden in Nederland.
Mevrouw de minister, ik zal de vragen die ik op papier heb gezet niet in detail herhalen. Eigenlijk komen die vragen op het volgende neer. Wat zijn de economische gevolgen? Ik heb terzake mijn raming op papier gezet. Wat zijn daarnaast ook de sociale gevolgen? Daarenboven is er dan het aspect van de afbakeningscriteria. In hoeverre is het correct om op het laatste moment een hele reeks afbakeningscriteria te gebruiken waar daarvoor nooit over werd gesproken? Ook u hebt daar vorig jaar nooit over gesproken. Toen had u het enkel over de MAP-meetpunten.
De voorzitter : De heer Van Aperen heeft het woord.
De heer Jul Van Aperen : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, de heer Van Looy woont aan de oosterzijde van de E19, ik woon aan de westerzijde van de E19. We zitten allemaal met hetzelfde probleem.
Mijn gemeente heeft een oppervlakte van ongeveer 9.000 hectare, waarvan ongeveer 6.000 hectare is gereserveerd voor landbouwzone. Daarop bevinden zich meer dan 400 bedrijven met actieve en jonge landbouwers.
Mevrouw de minister, als ik de kaarten bekijk voor mijn gemeente, moet ik vaststellen dat bijna de volledige gemeente in een kwetsbaar gebied zou vallen indien alles wat u hebt doorgestuurd naar Europa, doorgang zou vinden. Dan rijzen toch wel een aantal vragen.
Ten eerste hebben we dit allemaal min of meer via de pers moeten vernemen. We vragen ons dan ook af waarom er geen duidelijk overleg is geweest met de vakorganisaties bij het bepalen van deze gebieden.
Daarnaast is het zo dat u hebt verdergebouwd op een aantal meetpunten. Het is dan toch wel belangrijk om een grondige analyse te maken van al deze meetpunten. Voor mijn gemeente kunnen we vaststellen dat er een aanzienlijke daling is van de nitraatconcentratie. In mijn gemeente zijn er een zestal meetpunten, waarvan er eigenlijk maar één is dat echt als zwart punt wordt aangegeven. Toch is er ook voor dat punt slechts twee keer op de twaalf een overschrijding, met een maximum van 54,44 - dus boven de 50 milligram nitraat per liter. Het gemiddelde daar is 27, en de mediaan 34. We komen van veel hogere concentraties. In vergelijking met vroeger is er dus zeker en vast een verbetering merkbaar.
Bij dit alles is vooral het volgende verontrustend. De hoogste concentraties doen zich voor in periodes dat er helemaal niet bemest wordt, bijvoorbeeld in de maand december. Men kan dan opmerken dat dit waarschijnlijk te maken heeft met de uitspoeling, maar dat doet niets af aan het feit dat er een aantal zaken zijn waaraan de landbouwer niets kan doen. Er zijn bijvoorbeeld een aantal natuuromstandigheden waaraan de landbouwer niets kan verhelpen. Die omstandigheden zorgen er dan voor dat de metingen in het nadeel van de landbouwer uitvallen.
Meestal neemt men ook automatisch aan dat de hoge nitraatconcentraties van de landbouw afkomstig zijn. Er zijn echter nog andere mogelijkheden : de lozing van afvalwater, de industriële lozingen, het afvalwater van serres en de invloed van autosnelwegen. Houdt men rekening met al die zaken wanneer men die nitraatconcentraties berekent?
Blijkbaar bevinden bepaalde meetpunten zich op rivieren. Heel dat stroomgebied wordt dan automatisch beschouwd als kwetsbaar gebied, terwijl er verderop eventueel een meetpunt zou kunnen zijn waar er geen overtollige concentraties gemeten worden. Hoe komt het dat men hele gebieden als kwetsbaar gebied gaat inschrijven?
Het geeft toch wel een ongelukkig gevoel dat de overheid op een vrij simplistische manier een groter gedeelte van Vlaanderen als kwetsbaar gebied wil vastleggen, zodat uiteindelijk de landbouw op een vrij gemakkelijke manier zou kunnen worden afgebouwd. Minder bemesting betekent immers minder opbrengsten. Minder opbrengsten betekent minder voedsel voor de dieren. Zo zal er een bijna automatische afbouw gebeuren. Men moet toch eens goed onderzoeken wat daarvan de economische en sociale gevolgen zijn. Mijns inziens houdt men daar te weinig rekening mee. Mevrouw de minister, wat was terzake uw visie? Wat waren uw beweegredenen om deze gebieden als kwetsbaar door te geven aan Europa?
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ik wil het hebben over het voorstel tot uitbreiding van kwetsbare gebieden in de regio Hageland. Dat is de streek waar ik woon. Ik beschouw het als mijn plicht om hier mee te delen wat er bij de landbouwers leeft en hoe ze over deze aangelegenheid spreken. Ik kan u meedelen dat die mensen in een crisissituatie leven.
Volgens een voorstel van de Vlaamse regering zouden er bijkomend 342.550 hectare kwetsbaar gebied afgebakend worden met de strengere bemestingsnormen van de Europese nitraatrichtlijn. Voor het Hageland worden de gemeenten Tienen, Glabbeek, Kortenaken, Linter, Lubbeek en Meensel-Kiezegem getroffen. Nochtans is de veebezetting in deze regio zeer laag, namelijk 48 kilogram fosfaat per hectare en 124 kilogram stikstof per hectare. Dit is slechts de helft van de gemiddelde veebezetting in Vlaanderen. Voor het Hageland betekent dit concreet slechts 1,5 rund per hectare en 10 tot 12 varkens per hectare. De maatregelen betekenen een waardevermindering van ongeveer 15.000 hectare cultuurgrond en treffen ongeveer 1.150 bedrijven in de regio Hageland.
De bijkomende kwetsbare gebieden werden afgebakend aan de hand van de resultaten van het MAP meetpuntennet. In het Hageland worden deze MAP-meetpunten evenwel vervuild door het huishoudelijk afvalwater van de zeer verspreide bebouwing. De normoverschrijdingen zijn dus niet uitsluitend te wijten aan de landbouw.
Betreffende meetpunt nummer 426870, op de Boeslinterse beek in Glabbeek, bevestigt het gemeentebestuur dat er verontreiniging met huishoudelijk afvalwater van 77 inwonerequivalenten in het spel is. Het meetresultaat, dat overigens slechts met 5 milligram per liter de norm overschrijdt, werd niet gecorrigeerd voor deze niet-landbouwvervuiling.
De voorzitter : Mijnheer Moreau, u kunt moeilijk verwachten dat minister Dua gedetailleerd antwoordt op vragen over afzonderlijke lozingspunten. Een interpellatie betreft het algemene beleid.
De heer André Moreau : Op meetplaats nummer 408720, de Gellenberg te Lubbeek, is er slechts één overschrijding, namelijk 57 milligram per liter in de maand juni. Het is zeer onwaarschijnlijk dat die door de landbouw werd veroorzaakt. In de maand juni groeien immers alle gewassen op het veld en onttrekken dan stikstof aan de aarde. Merkwaardig genoeg blijkt uit de meetresultaten van het officiële oppervlaktewatermeetnet dat in de Velpevallei, het gebied in kwestie, een gemiddeld nitraatgehalte wordt gemeten van minder dan 30 milligram nitraat per liter.
De landbouw moet worden beoordeeld volgens correcte criteria. Er mogen geen meetpunten worden gebruikt die besmet zijn met huishoudelijk afvalwater. Het meetpunt in Glabbeek moet worden verplaatst. De VMM-oppervlaktewatermeetpunten tonen aan dat er in deze vee-arme streek geen problemen zijn inzake nitraatgehalte. In dit gebied zijn bijkomende maatregelen om de bemestingsnormen te verscherpen dus overbodig.
De heer Jan Laurys : Mevrouw de minister, u hoeft natuurlijk niet te antwoorden op detailvragen. Toch merk ik op dat er eveneens in het Hageland, te Schaffen, een meetpunt ligt net op de grens van landbouwterreinen met een metaalverwerkend bedrijf. Dit soort dingen moeten we toch goed in de gaten houden.
De voorzitter : Minister Dua heeft het woord.
Minister Vera Dua : Mijnheer de voorzitter, collega's, al maanden op voorhand heb ik alle betrokkenen duidelijk gemaakt dat we er niet onderuit kunnen kwetsbare gebieden aan te duiden. Ik heb dit steeds klaar en duidelijk gezegd, onder meer tijdens contacten met landbouworganisaties en voordrachten. Het nieuws kwam dus niet als een donderslag bij heldere hemel. Onvermijdelijk moeten we aan onze verplichtingen voldoen.
De nitraatrichtlijn, die dateert van 1991, verplicht de lidstaten tot de aanduiding van kwetsbare zones en wateren op basis van welbepaalde criteria. België heeft dat veel te laat gedaan. Alle proceduremogelijkheden in Europees verband werden uitgeput. De volgende stap is een rechtszaak voor het Europees Hof van Justitie, die onvermijdelijk zal uitdraaien op een veroordeling en een boete voor elke dag dat we nalaten de nitraatrichtlijn uit te voeren.
Daarbij heeft de Europese Commissie onlangs beslist dat Europees geld voor de landbouw afhankelijk wordt gemaakt van de naleving van belangrijke richtlijnen. Ik zal aan de commissieleden de correspondentie met Europa ter beschikking stellen. Commissaris Fischler stelt daarin expliciet dat we de Europese cofinanciering voor landbouw verliezen als we geen kwetsbare gebieden aanduiden. Die cofinanciering is goed voor 8 miljard frank. Met andere woorden, het Vlaams Gewest staat met de rug tegen de muur. Er moest dus wel iets gebeuren.
Ter informatie : in Nederland is de situatie nog slechter. Het hele land werd ingedeeld als kwetsbaar gebied. Door andere problemen is echter ook bij hen de richtlijn nog niet volledig uitgevoerd. Denemarken is eveneens helemaal kwetsbaar gebied. Groot-Brittannië heeft een voorstel gedaan dat Europa de keuze laat om het voor 80 percent of voor 100 percent kwetsbaar gebied te verklaren. Niet toevallig gaat het telkens om landen rond de Noordzee. Precies hier wil Europa een drastische verbetering van de situatie, en net deze landen kennen een intensieve veeteelt.
Dit zijn bewijzen te over dat het er mij niet om gaat de Vlaamse landbouwers te pesten. We zitten in een zeer lastig parket. Zoals mijnheer Van Looy zelf wel weet, stemt zijn scenario niet overeen met de werkelijkheid. Ik ben ervan overtuigd dat er nog mogelijkheden zijn om een redelijke oplossing uit te werken voor de landbouwsector. Absolute voorwaarde is wel dat we inspanningen doen om de Europese richtlijnen uit te voeren.
Van verschillende kanten kwam er daarnet kritiek op het MAP-meetpuntennet. Dit net werd evenwel opgebouwd in samenwerking met de landbouwsector, net om te vermijden dat er kritiek zou komen over de locatie en de werking van de meetpunten. De punten werden mee door de landbouworganisaties geselecteerd, precies om ervoor te zorgen dat uitsluitend de invloed van de landbouw wordt gemeten. We zullen vandaag tot vanavond laat werken aan de aanduiding van de kwetsbare gebieden, en tijdens die besprekingen wordt over dit soort zaken uitgebreid gepraat met de VMM en de landbouworganisaties. Van de 260 meetpunten werden er tot nu toe een drietal geschrapt omdat er twijfel bestond over hun resultaten. Dit zal het algemene beeld niet wijzigen.
Mijnheer Van Looy, uw overzicht van de afbakeningscriteria klopt. Ik merk op dat de discussie snel afgelopen zou zijn als we de richtlijn strikt toepasten. Als wij de richtlijn strikt toepassen, wordt heel Vlaanderen kwetsbaar gebied. Wij hebben criteria trachten te bepalen waardoor we ons niet belachelijk maken in Europa en waarmee we een zo goed mogelijk resultaat kunnen boeken. Toch zal hierover met Europa worden gediscussieerd.
De normen voor de aanduiding van de kwetsbare zones zijn bepaald in een bijlage bij de nitraatrichtlijn. Er zijn minstens zes criteria. De in artikel 3, lid 1 bedoelde wateren worden onder andere met behulp van de volgende criteria vastgesteld. Het gaat om zoet water, in het bijzonder indien het gebruikt wordt of bestemd is voor de winning van drinkwater, dat een hogere dan de in de richtlijn vastgestelde nitraatconcentratie bevat of zou kunnen bevatten indien de maatregelen achterwege blijven. Het gaat ook om grondwater dat meer dan 50 milligram nitraat per liter bevat of zou kunnen bevatten indien de maatregelen achterwege blijven. Het gaat bovendien om estuaria, kustwateren, zeewater, natuurlijke zoetwatermeren en andere zoetwatermassa's die eutroof blijken of in de nabije toekomst eutroof zouden kunnen worden indien de maatregelen achterwege blijven.
Wij hebben de politieke keuze gemaakt de eutrofiëring niet in de afbakeningscriteria op te nemen. In andere landen is dat wel gebeurd. Wij hebben er echter zelf geen norm voor en bovendien hebben wij niet de intentie om eutrofiëring als criterium op te nemen. Algemeen wordt gesteld dat de eutrofiëringsnorm 25 milligram per liter is. In bepaalde landen is die zelfs 10 milligram per liter.
Bij het toepassen van de zojuist aangehaalde criteria moeten de lidstaten rekening houden met de fysische kenmerken en de milieukenmerken van de wateren en het land, met de huidige kennis over het gedrag van stikstofverbindingen in het milieu en met de huidige kennis over de gevolgen van de maatregelen overeenkomstig artikel 5. Een en ander is dus strikt gedefinieerd in de richtlijn.
De heer Van Looy lijkt mij te verwijten dat ik de meetpunten voor grondwater niet heb gebruikt. (Opmerkingen van de heer Jef Van Looy)
Als wij het MAP-meetpuntennet voor oppervlaktewater en het MAP-meetpuntennet voor grondwater samen zouden nemen, dan komen wij tot een afbakening van 78 percent van het grondgebied. Wij hebben dus gekozen voor een criterium dat voor Europa zinvol is en toch niet te drastische gevolgen heeft. De MAP-meetpunten voor grondwater werden dus niet gebuikt.
Wij hebben gezegd dat we zouden werken met de kwetsbaarheid op basis van de geologische ondergrond. Een diepte van 20 meter is als criterium gesteld voor de afbakening op basis van de geologische gevoeligheid. Met geologische gevoeligheid bedoelen we het feit of er in een welbepaalde hydrogeologisch homogene zone al dan niet kleilagen aanwezig zijn en of de ondergrond nitraten afbreekt. Er wordt voor het bepalen van die gevoeligheid uiteraard ook rekening gehouden met de dikte van de onverzadigde zone.
De mestdruk werd alleen gebruikt bij het ontbreken van andere meetgegevens. De mestdruk werd vergeleken met de mestdruk in naburige VHA-zones (Vlaamse Hydrografische Atlas) die kwetsbaar werden door overschrijding van de norm, zodat logischerwijze kan worden verondersteld dat deze gronden ook kwetsbaar zijn.
Mijnheer de voorzitter, over de manier waarop wij alles hebben aangepakt en over de resultaten van de besprekingen die nu al dagen aan de gang zijn, kunnen we hier misschien in een volgende vergadering eens wat toelichting geven. Er kunnen dan mensen van de VMM aanwezig zijn. De informatievergaring is nog steeds bezig. Daarom zit ik hier vandaag zonder medewerkers.
De milieuorganisaties zijn bereid ons te volgen in onze oefening. Ze vinden het echter geen goede oefening. Ze blijven vasthouden aan de richtlijn van Europa en aan het standpunt van de administratie, namelijk dat heel Vlaanderen kwetsbaar is.
Alle landbouworganisaties zijn akkoord met wat we doen, behalve de Boerenbond. Die staat principieel niet achter deze oefening. Dat is de huidige stand van zaken.
Er zijn een aantal technische correcties gebeurd, waardoor een aantal anomalieën zijn weggewerkt. Er zijn spijtig genoeg ook nieuwe anomalieën ontstaan. We zullen de hele oefening in de commissie eens komen toelichten, zodat ze voor iedereen duidelijk is.
In mijn tekst staat een tabel met de gegevens over de oppervlakte aan kwetsbaar gebied die erbij komt op basis van oppervlaktewater- en grondwatermetingen. De eventuele overlappingen met reeds bestaande afbakeningen staan daar ook in. Het voorlopige eindresultaat is dat er 379.400 hectare aan kwetsbaar gebied is.
Ik zal nu even aandacht besteden aan de referentieperiode. Voor de MAP-meetpunten voor oppervlaktewater werd de referentieperiode van november 2000 tot en met oktober 2001 gebruikt. We hebben de historische gegevens uiteraard niet gebruikt. Dankzij grote verbeteringen kunnen we een stukje minder afbakenen. We hebben ons dus beperkt tot de periode 2000-2001. Als we oudere gegevens hadden gebruikt, hadden we een slechter resultaat geboekt.
Een gebied wordt als kwetsbaar beschouwd als bij meer dan 5 percent van de metingen de norm van 50 milligram nitraat per liter wordt overschreden en vanaf het ogenblik dat een enkele meting 75 milligram nitraat per liter overschrijdt. Deze methode wordt uitdrukkelijk opgelegd in de richtlijn. De richtlijn bepaalt dat er metingen van ten minste 1 jaar moeten worden genomen. In Vlaanderen gebruiken we dan ook de meest recente metingen, namelijk die van november 2000 tot en met oktober 2001, in de plaats alle metingen die zijn verricht sinds het meetnet in juli 1999 actief werd. De resultaten waren toen immers duidelijk minder goed.
Door een verscherping van de uitrijregeling zijn de resultaten van de nitraatmetingen van de MAP meetpunten gevoelig verbeterd. Er mag nu geen mest meer worden uitgereden na de oogst. Ik weiger de uitrijregeling te versoepelen. Dat zou immers tot veel problemen leiden.
12 VHA-zones zijn verbeterd en 2 verslechterd in vergelijking met de resultaten van de periode 1999-2000. Door gebruik te maken van de VHA-zone als basis voor de aanduiding van de kwetsbare zones, kan het 95 percentiel worden toegepast.
Als op basis van de meetgegevens na een jaar blijkt dat er een verbetering is voor een bepaald gebied dat als kwetsbaar gebied is bestempeld, dan komt er een herziening. Europees is bepaald dat zo een herziening maar om de 4 jaar moet gebeuren. Ik denk dat onze beslissing voor de boeren de meest motiverende beslissing is die ik kon nemen. Ze zal ons betere resultaten bezorgen.
Ik zal het nu over de economische en de sociale gevolgen hebben. Voor alle duidelijkheid, we gaan de afbakening van de gebieden koppelen aan derogatieverzoeken. In alle berekeningen van de heer Van Looy wordt daar geen rekening mee gehouden. Bovendien hanteert hij cijfers die ik nog nooit gezien of gehoord hebt. Wij komen dus tot andere resultaten.
Hoe dan ook, alle berekeningen op basis van louter aanduiding kwetsbaar gebied kloppen niet omdat we dit gaan koppelen aan een derogatieverzoek. We zijn daar zeer optimistisch over. We hebben daar bijna een afspraak over met Europees commissaris Wallström. We hopen dat ze begrip zal hebben voor de situatie in Vlaanderen.
Wat betekent dit nu concreet? Voor grasland zullen we een verzoek indienen om te gaan tot 230 kilogram stikstof per hectare, wat maar 20 kilogram per hectare lager ligt dan wat nu in de eindnormen staat. (Opmerkingen van de heer Jef Van Looy)
Wat de teeltverliezen betreft, kan ik het volgende zeggen. Voor de belangrijkste akkerbouwteelten heeft de ligging in kwetsbaar gebied sowieso geen grote invloed, omdat we daar met de normen bijna gelijk zitten voor wat betreft de eindbemestingsnorm in 2003. Aangezien de gevolgen van de afbakening slechts ingang zullen vinden in 2003, kan worden gesteld dat er daar bijna geen verschil in opbrengsten merkbaar zal zijn.
Voor grasland ligt de totale stikstofnorm 150 kilogram stikstof en 30 kilogram P 2 O 5 lager dan die in algemeen gebied, maar hier zouden we dus die derogatie toepassen. Daarbij komt ook nog het volgende. Bij de bemestingsnormen, zeker inzake grasland, kunnen nog heel wat vragen worden gesteld. In andere landen neemt men normen die overeenkomen met de normen die gelden voor kwetsbaar gebied bij ons. In veel gevallen zijn de behoeften lager dan de in het mestdecreet vermelde normen. U kent die discussie natuurlijk. De echte teeltverliezen zullen dus beperkt zijn, zeker als we daar de derogatie aan kunnen koppelen.
Uw volgende vraag ging over de toename van het mestoverschot. Ik geef u de cijfers van de Mestbank. Die komen niet overeen met de cijfers die u hebt gegeven. De huidige afzetmogelijkheid voor stikstof is 132 miljoen kilogram, en voor P2O5 is dit 58 miljoen kilogram.
De heer Jef Van Looy : Dat is voor in 2003?
Minister Vera Dua : Inderdaad. Als we alle hectaren maximaal gebruiken voor dierlijke mest, zitten we aan dat getal.
De heer Jef Van Looy : Mevrouw de minister, ik kom inderdaad aan andere cijfers. Via mijn slides heb ik uitgelegd hoe ik aan mijn cijfers kom. Kunt u me uitleggen hoe u aan uw cijfers komt?
De voorzitter : Dat is voor de technische toelichting in een volgende vergadering.
Minister Vera Dua : Mijnheer Van Looy, ik geef de cijfers die mijn administratie mij geeft. Dit is op basis van het laatst gekende grondgebruik. Als men dan alles als kwetsbaar gebied rekent, dan komen wij aan een lagere mogelijkheid tot afzet van 12.008.000 kilogram stikstof en 3.970.000 kilogram P2O5.
Wat de akkerbouwpercelen met tweede teelt betreft, mijns inziens is dit geen realistische schatting. Men zal zelden een tweede teelt verbouwen op akkerbouwpercelen. Hier zou men veeleer kunnen spreken van een groenbedekker dan van een tweede teelt. In ieder geval, dit zijn allemaal cijfers waarbij men rekening houdt dat men algemeen die 170-norm toepast, en dus niet de normen die we zullen proberen voorop te stellen in het kader van een derogatie.
Het berekeningsprincipe licht men als volgt toe. Op basis van de totale oppervlakte nieuwe en oude kwetsbare gebieden water kan het verschil in de afzetmogelijkheden worden ingeschat, waarbij wordt uitgegaan van een berekeningswijze die rekening houdt met de volgende principes. Op een gewasgroep komt een bepaald gemiddelde mest. Dan is er de gemiddelde mestsamenstelling per mestsoort op basis van een standaardsamenstelling. Daar zijn bepaalde cijfers voor. Ten slotte is er nog de hoeveelheid mest in ton die per hectare kan worden aangewend. Dat wordt bepaald door het nutriënt, dat limiterend is. Daar moeten we immers ook rekening mee houden. Op die manier komt men tot de berekening van de lagere mogelijkheid tot afzet.
U hebt ook de vraag gesteld wat het zou betekenen als we dit zouden proberen op te lossen door afbouw van de veestapel. Dan gaat het dus over het wegwerken van dierlijk mest door het houden van minder mestvarkens.
Als de daling van de afzetmogelijkheden volledig moet worden opgevangen door minder mestvarkens te houden, dan moeten deze waarden vertaald worden naar brutoproductie. Hiertoe wordt het verlies aan afzetmogelijkheden verhoogd met de reductiefactor voor ammoniakreductie. Dat is die factor van 0,85. Ik zal u onmiddellijk het eindresultaat van de berekening geven. De berekening zelf vindt u in de tekst. Men zou dan 1,1 miljoen mestvarkensplaatsen moeten verwijderen.
We kunnen dan ook rekening houden met de bedrijven die daarop zouden kunnen inspelen. Op basis van alle bedrijven - dus ook de gemengde bedrijven - met mestvarkens, met gemiddeld 484 mestvarkens per bedrijf, komen we tot het volgende resultaat. Er zouden dan 2.397 bedrijven moeten stoppen met varkens. Op basis van de gespecialiseerde bedrijven krijgt men als resultaat 1.432, omdat daar het gemiddelde natuurlijk veel hoger ligt.
Mijnheer Van Looy, ik heb deze oefeningen laten doen omdat u dat gevraagd had. Het zijn natuurlijk irreële oefeningen. Ik blijf herhalen dat de oplossing van de mestproblematiek niet ligt in afbouw, tenzij iedereen dat zou willen. Mijns inziens kan dat echter niet de keuze zijn, zeker niet als men kiest voor vrijwillige afbouw. Men zal nooit voldoende kandidaten vinden.
De oplossing voor de mestproblematiek is drieledig. Ten eerste is er de aanpak aan de bron. We moeten er dus voor zorgen dat de mensen die willen stoppen, effectief kunnen stoppen. Daarmee kunnen we echter nooit meer dan 10 percent van het mestoverschot reduceren. Ten tweede is er het aspect van betere bemesting en minder verlies naar het milieu. Ten derde is er de mestverwerking. Als men die niet realiseert, zullen we met een gigantisch probleem zitten. Blijkbaar groeit op het terrein wel het besef dat dit echt nodig is. Men doet effectief inspanningen om daar te geraken.
Uw vierde vraag heeft te maken met de eventuele vergoedingen en de derogatie. Het uitgangspunt van Europa inzake de afbakening van deze kwetsbare zones is het principe van de vervuiler betaalt. Wij hebben in het verleden kwetsbare zones natuur afgebakend en kwetsbare zones inzake de drinkwatervoorziening. We konden motiveren ten opzichte van Europa dat we verder gingen dan moest, zodat we vergoedingen konden betalen.
Hier geldt dat niet, want dat zijn gebieden die op basis van objectieve criteria niet in orde zijn met de algemene richtlijn van 50 milligram per liter. In die zin kunnen daar geen vergoedingen voor worden gegeven. Daarom dringen we zo sterk aan op die derogatie, zodat we via die derogatie een oplossing kunnen vinden.
Wat betreft de zones die zullen worden afgebakend op basis van grondwater, zullen we wel proberen om een ander systeem toe te passen, omdat er daar een potentiële kwetsbaarheid is. Daar zijn we dus nog met de oefening bezig.
Over de mededeling aan de Europese Commissie kan ik het volgende zeggen. Het gaat hier om een regeringsbeslissing. Er is zeer expliciet het volgende gezegd. We hebben een ambtelijke oefening gedaan. Die oefening wordt doorgestuurd omdat we voor 31 december moesten antwoorden aan Europa, omdat we anders werden veroordeeld.
Er werd duidelijk gesteld dat de voorgestelde kwetsbare zones, de criteria, de werkwijze, de resultaten van het MAP-meetnet, met inbegrip van mogelijke alternatieven, nog het voorwerp uitmaken van een grondig en integraal onderzoek en van een ernstig en transparant overleg met de betrokken sectoren, inclusief de advisering door de Stuurgroep Vlaamse Mestproblematiek, en dat de meegezonden kaarten en documenten derhalve een voorlopig karakter hebben. Dat maakt voldoende duidelijk dat de voorgestelde zones nog niet definitief zijn. Aan de Europese Commissie is meegedeeld dat het onderzoek loopt en dat we de resultaten ervan zo snel mogelijk zullen meedelen. Ik hoop dat er nog overleg met Europa komt voor we hen de definitieve kaarten bezorgen.
De heer Jef Van Looy : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord en de informatie die u me hebt beloofd. Ik ben zeer nieuwsgierig naar de manier waarop een en ander wordt berekend.
Mijnheer de voorzitter, het lijkt me een goed idee om de landbouworganisaties uit te nodigen voor de geplande technische discussie. Zoals bekend, verschillen ze onderling van mening. Mijns inziens moeten we meer dan een klok horen.
Mevrouw de minister, u beweert dat we extra kwetsbaar gebied moeten afbakenen en dat die verplichting werd opgenomen in het plattelandsontwikkelingsplan. Voor dat laatste hebt u natuurlijk wel zelf gezorgd. Nergens staat overigens dat het 300.000 hectare moet zijn.
Denemarken zou een derogatie hebben aangevraagd voor 4 percent van zijn landbouwgebied. 57 percent van het Vlaamse landbouwareaal wordt wellicht kwetsbaar gebied. Het levert niet veel op als we daar 3 of 4 percent mogen aftrekken.
Nederland heeft inderdaad ooit zijn hele grondgebied aangeduid als kwetsbaar gebied, maar zit daardoor nu met problemen. Alle geld gaat daar naar de afbouw van de landbouw.
Minister Vera Dua : Zij stoppen hun geld in het opkopen van mestrechten waarvoor zelfs geen dieren zijn. De reden voor de Nederlandse moeilijkheden is dat ze een doorsijpelingsnorm hanteren die zo soepel is dat Europa het er niet mee eens is.
De heer Jef Van Looy : Nederland heeft in een bui van euforie verklaard dat het helemaal kwetsbaar gebied is. Nu het in de problemen zit, heeft het een derogatie aangevraagd. Die procedure sleept echter al drie jaar aan. Als Vlaanderen vandaag een aanvraag indient, wordt het eveneens afwachten hoeveel we krijgen en wanneer. Sommige gebieden waar de landbouwers het al moeilijk hebben, werden kwetsbaar verklaard, hoewel er niet overal normoverschrijdingen werden gemeten. Elke reden lijkt wel goed om een gebied kwetsbaar te verklaren. Dat is niet bepaald een stimulans voor de boeren.
Ik vraag me overigens af of de meetresultaten in de buurlanden wel vergelijkbaar zijn met de onze. Volgens mij meet elk land op z'n eigen manier.
Minister Vera Dua : Nitraten meten is niet zo moeilijk. Dit soort vragen kunt u het best stellen aan de mensen die zich bezighouden met de technische kant van de zaak.
De heer Jef Van Looy : Waar wordt er gemeten? Hoe vaak? Wanneer? Elk land heeft een eigen werkwijze. De resultaten zijn niet vergelijkbaar. Vlaanderen probeert weer eens heiliger te zijn dan de paus.
Mevrouw de minister, u beweert dat er in akkerland geen teeltverlies optreedt. Waarom krijgen de landbouwers in de kwetsbare gebieden nu dan bijna 300 euro per hectare? Ik zou graag weten waarop de berekeningen voor die uitkering gebaseerd zijn.
Minister Vera Dua : Ik krijg veel kritiek omdat de vergoedingen te hoog zijn.
De heer Jef Van Looy : Volgens u is er geen probleem voor grasland. In 2003 mogen we in een normaal gebied 500 kilogram stikstof gebruiken, en in een kwetsbaar gebied 325 kilogram. Dat er op die manier geen probleem ontstaat voor grasland, wil ik wel eens zien. Uit cijfers blijkt dat er 700 kilogram stikstof wordt geoogst.
Mevrouw de minister, ik hoop dat de onderhandelingen gunstig verlopen, en dat elk gebied afzonderlijk zal worden bekeken. Er zijn wantoestanden. In sommige gemeenten is er zelfs geen MAP-meetpunt, omdat woningen, industrie en landbouw er te nauw verweven zijn. Toch worden ze uitgeroepen tot kwetsbaar gebied. Dat vind ik een pover beleid.
De voorzitter : Ik stel voor dat er een technische toelichting wordt georganiseerd, waarop de landbouworganisaties worden uitgenodigd.
De heer Jul Van Aperen : Mevrouw de minister, u zit in tijdsnood. Europa verplichtte u om voor 21 december 2001 een voorstel in te dienen voor de afbakening van de kwetsbare gebieden. De vorige regering heeft geen enkele vooruitgang geboekt inzake de mestverwerkingsproblematiek. Nu wordt er wel aan gewerkt, hoewel het om een lastige materie gaat. Er werden al enkele vergunningen voor mestverwerking afgeleverd, en die ondernemingen zullen dit jaar nog in werking treden. Als de vier verloren jaren zo nuttig waren doorgebracht als minister Dua haar tijd gebruikt, was het probleem veel minder groot geweest.
Door de inspanningen van de landbouwsector om de nitraatrichtlijn uit te voeren, is de stikstofproductie sterk gedaald. Veel landbouwers menen dat het geen slecht idee zou zijn om de uitrijregeling te verstrengen en 1 september als einddatum te nemen. De opslagduur wordt dan iets langer, maar voor de nitraatuitspoeling zou het een goede zaak zijn. De boeren vinden zelf dat bemesting in die laatste weken nog maar weinig nut heeft.
Mevrouw de minister, ik wens u nog veel succes in uw onderhandelingen met Europa.
De heer André Moreau : Mijnheer de voorzitter, ik ben blij dat ik de kans heb gegrepen om de ondeugdelijkheid van twee meetpunten in het Hageland aan de kaak te stellen. Ik zal uw suggestie ter harte nemen en een vraag om uitleg indienen over deze kwestie. De administratie dient deze gevallen grondig te onderzoeken.
De voorzitter : U mag natuurlijk ook naar de hoorzitting over de afbakening komen.
De heer Lachaert heeft het woord.
De heer Patrick Lachaert : Ik heb nog een bemerking bij de controle door de lidstaten van de Europese Gemeenschap. De controle ter plaatse gebeurt door de bevoegde administratie van de lidstaat in kwestie. De Europese Commissie heeft al verschillende voorstellen gedaan om die controle niet meer door de nationale administraties te laten uitvoeren. Er zou dan een onafhankelijke instantie voor worden opgericht. De nationale regeringen, ook die van ons, weigeren dat echter al jarenlang.
De manier van controleren moet misschien in vraag worden gesteld. Er werd gesuggereerd dat Frankrijk op een andere manier metingen verricht dan wij. Waarschijnlijk meet men in het noorden correcter dan in het zuiden. Dit is een probleem van Europees recht.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de heer Van Looy en door mevrouw Vertriest werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.
Het incident is gesloten.