Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 17/01/2002
Vraag om uitleg van de heer Jos Bex tot mevrouw Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de invoering van diftar
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Bex tot mevrouw Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de invoering van diftar.
De heer Bex heeft het woord.
De heer Jos Bex : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, de invoering van diftar in de huidige wijze van afvalophaling schijnt de meest aangewezen manier te zijn om te komen tot de realisatie van het principe dat de vervuiler moet betalen voor zijn afval.
Een retributie op de afvalrecipiënt - bak of zak of andere - is eigenlijk al een eenvoudige diftar-toepassing. Indien de gemeenten afvalstoffen aanvaarden die door privé-bedrijven aan kostprijs worden ingezameld, is het logisch dat hiervoor via weging ook door de gemeenten op het containerpark de juiste prijs zou worden aangerekend. Ik denk in dit verband bijvoorbeeld aan steenslag, bouwpuin en hout- of snoeiafval. Bij voldoende privé-aanbod kunnen de gemeenten hun taak beperken tot de kleine en de onregelmatig aangeboden kwantiteiten.
De invoering van diftar via elektronische weging aan de afvalophaalwagen is in feite een verkapte retributieverhoging, die evengoed kan worden gerealiseerd met duurdere zakken of bakken. De weging is evenwel handiger te verdedigen tegenover de burger dan het verhogen van de prijs voor de zak. Tenzij de gemeente die diftar invoert, de algemene belastingen in verhouding laat zakken, is diftar eigenlijk een verdoken belastingverhoging.
Een diftar-installatie is bovendien een dure en naar onze mening weinig nuttige investering die geen wijziging zal brengen in het totale volume gerealiseerd afval. Diftar treft vooral de sociaal zwaksten en werkt - zoals reeds bewezen voor de duurdere afvalzak - het sluikstorten en het sluikverbranden in de hand.
Diftar opent bovendien de deuren voor het zo verguisde concessiesysteem. Indien de afrekening tussen burger en ophaler via diftar gebeurt, zal de gemeentelijke overheid zich minder dan voorheen inlaten met preventie en sensibilisering. In de bekende concessies is het de ophaler die deze taak toegewezen krijgt. Hij zal dit uiteraard ook doen, want hij is daar contractueel toe verplicht. Dit blijft echter beperkt tot de strikt contractuele verplichting, zonder verdere engagementen. In deze is kwantiteit immers ook een must voor de ophaler.
Mevrouw de minister, ik heb de volgende vragen. Wat is het motief om diftar aan de ophaalwagen te promoten? Hoe zijn de resultaten in die gemeenten waar diftar werd ingevoerd en integraal werd verrekend aan de burgers, dus waar de totale kosten van de afvalophaling en -verwerking aan de burger werden doorgerekend? Werd nagegaan of kan er worden nagegaan hoe sociaal zwakkeren zich verdedigen tegen de hoge afvalfactuur? Ik heb daar in het verleden al eens een schriftelijke vraag over gesteld, maar toen waren daar geen cijfers over beschikbaar. Misschien is dat ondertussen wel het geval.
Wat is de bevoegdheid van die gemeenten die een concessie aangingen, om zelf mee te sturen in de prijsbepaling? Toont diftar, integraal toegepast, niet aan dat een hoge afvalfactuur na consumptie eigenlijk psychologisch en sociaal niet verkoopbaar is? In welke gemeenten wordt de volledige ophaling en verwerking integraal via de algemene middelen verrekend? Hebben deze gemeenten in totaliteit - voor alle fracties samen - een groter of een kleiner aanbod per bewoner? Hebben die gemeenten meer of minder problemen inzake sluikstorten en verbranden?
Weegt de kostprijs van een diftar-installatie op tegen het behaalde resultaat? Hoe ziet u sociale correcties ten opzichte van de zwaksten zonder dat dit gepaard gaat met de creatie van een bijkomende omslachtige administratie? Is het wel zinvol dat de overheid subsidieert voor het plaatsen van een diftar-installatie? Zijn er eventueel voorbeelden die ons pessimisme met betrekking tot diftar weerleggen?
De voorzitter : Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ik wil me inderdaad aansluiten bij deze vraag om uitleg van de heer Bex. Hij zal uiteraard wel begrijpen dat ik niet helemaal akkoord ga met de vermenging die in deze aangelegenheid steeds weer wordt gemaakt.
Er is de problematiek van de concessies. Er zijn de steden en gemeenten die het zelf doen. Er is de wijze waarop ze het eventueel in intergemeentelijk verband zouden doen. Op zich verdient dit uiteraard al een goed debat. In dat kader begrijp ik niet goed waarom de minister blijft zeggen dat ze tegen concessies is. Ze kan dat misschien wel enigszins situeren en nuanceren, maar ik vraag me toch af waarop ze zich baseert om dat te zeggen. Dergelijke uitspraken blijven immers op heel wat plaatsen nazinderen.
Zoals ik al zei, wordt er in dit verband steeds weer een bepaalde vermenging gemaakt. Ten eerste is er de problematiek van wie het doet, met de concessies. Ten tweede is er de problematiek van het diftar-systeem, met het principe van de vervuiler betaalt. Via het diftar-systeem kunnen we dat principe toepassen. Ik vermoed zelfs dat we dat op termijn niet op een andere manier zullen kunnen.
Wel is er het aspect van het tijdpad. We komen uit een periode waar afval niet eens een prijskaartje had, zeker niet voor de consument of voor de burger. Geleidelijk aan is dat veranderd. Uiteindelijk gaan we naar het volledig betalen van alle vervuiling, door de burgers, de bedrijven, enzovoort. Het is uiteraard belangrijk dat daarmee een sensibilisering gepaard gaat. Vanuit die context moet er dus ook aandacht zijn voor het opvoedende en het sensibiliserende.
Het is mijn overtuiging dat het wel degelijk een verschil kan uitmaken. Ik geloof dat die containers handiger zijn en voor een betere aanrekening aan de consument zorgen. De mensen zullen ook wel voor die efficiëntie gewonnen zijn.
Mevrouw de minister, ik heb voor u nog de volgende vraag. Kan het dat door de betaling met algemene middelen het afval wordt opgehaald? Dat is trouwens ook een van de ondergeschikte vragen van de heer Bex.
De voorzitter : De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik heb gewoon een informatieve vraag over dat subsidiebesluit van 70 percent voor de lagere besturen, gemeenten, steden en intercommunales. Hoe gebeurt die toekenning? Is het zo dat wie eerst vraagt ook eerst krijgt, of zijn er bepaalde criteria die een rol spelen?
De voorzitter : Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Mevrouw Marleen Van den Eynde : Mijnheer de voorzitter, collega's, ik heb de uiteenzetting van de heer Bex nu niet gehoord, maar ik heb wel de door hem ingediende tekst gelezen. Ik heb de indruk dat hij een nogal angstvallige houding aanneemt ten opzichte van het diftar-systeem.
Mijns inziens moeten we toch allemaal toegeven dat er iets moet worden gedaan om de hoeveelheid afval te reduceren. Ik vraag me af of het principe van de vervuiler betaalt wel de goede manier is om die afvalberg te reduceren. Volgens mij strookt dat immers niet helemaal met de principes van de ladder van Lansink.
Wat de vraag van mevrouw Merckx betreft, wil ik nog het volgende opmerken. Mevrouw de minister, ik ben het beu om altijd weer commentaren te horen op gemeenten die zelf het initiatief in handen nemen om een goed afvalbeleid te voeren. Ik zou graag hebben dat we in de commissie eens een goed debat voeren, waarbij we een doorlichting maken van de gemeenten die eigen initiatieven hebben genomen. Op die manier kunnen we de waarde ervan evalueren.
Volgens mij moet diftar worden beschouwd als een eerlijke benadering : men betaalt voor wat men aflevert. Het project in Mol kon gunstig worden geëvalueerd. Ik sta dus toch wel achter dat systeem.
De voorzitter : Naar aanleiding van het begrotingsdebat heeft de heer Bex ons een nota doorgestuurd. Hij kon die namelijk op dat moment niet volledig toelichten. Ik heb hem beloofd dat we in februari of in maart een volledige voormiddag zouden besteden aan de afvalproblematiek. We zullen daar later verdere afspraken over maken.
De heer Bex heeft het woord.
De heer Jos Bex : Mijnheer de voorzitter, ik kan uiteraard ook heel wat vragen stellen over de concessieproblematiek. Ik ben daar vrij goed van op de hoogte. Ik veronderstel echter dat het vandaag over diftar gaat, en niet over die concessies. Ik dank u uiteraard voor uw toezegging voor dat debat. Aan het slot van mijn schriftelijk ingediende vraag bevestig ik trouwens dat we pleiten voor een weging en verrekening vóór consumptie. Ik heb dus wel degelijk een standpunt en een visie daarover.
De voorzitter : Minister Dua heeft het woord.
Minister Vera Dua : Mijnheer de voorzitter, collega's, ik ben het eens met deze woorden van de heer Bex. Het aspect van de concessies is een zaak op zich. Ik zal op het einde van mijn antwoord daar wel nog iets over zeggen, namelijk om iets recht te zetten. In deze vraag om uitleg gaat het echter over het diftar-systeem.
Voor alle duidelijkheid : zelf ben ik een zeer groot voorstander van diftar-systemen, met dien verstande dat 'diftar' staat voor 'gedifferentieerde tarieven'. Er zijn allerlei vormen van dergelijke diftar-systemen waaruit de gemeenten een keuze kunnen maken. Die systemen zijn telkens gebaseerd op het principe dat de vervuiler betaalt in verhouding tot wat hij aan afval produceert.
Het meest eenvoudige diftar-systeem is dat van de 'dure' zak. Daarbij wordt een vast tarief betaald per huisvuilzak, hoger dan de kostprijs van die huisvuilzak. Op die manier zit men al in een diftar-systeem. Het Vlaams Gewest beveelt aan om voor een zak van 60 liter gemiddeld 1,25 euro of 50 frank aan te rekenen. Op die manier heeft men ongeveer de kostprijs van de verwerking. Dit kan natuurlijk wel sterk verschillen van gemeente tot gemeente. In Gent bijvoorbeeld kost de grijze zak 50 frank. De eigenlijke kostprijs bedraagt momenteel echter ongeveer 70 frank per zak. Gemiddeld over heel Vlaanderen bekeken is 50 frank wel een gedifferentieerd tarief dat beantwoordt aan het principe van de vervuiler betaalt.
Het is natuurlijk wel zo dat in dit eenvoudigste systeem het gewicht geen rol speelt. Inwoners die slechts lichte afvalfracties in hun huisvuilzak steken, worden via dit systeem enigszins benadeeld tegenover mensen die zeer veel zwaar materiaal in de huisvuilzak steken. De gemeente betaalt uiteindelijk immers de verwerkingsfactuur op basis van het aangeboden gewicht.
Daarom verkiezen steeds meer gemeenten en intercommunales om de kostprijs van het aangeboden huisvuil - ook van het GFT-afval - aan te rekenen per aangeboden kilogram. Elke inwoner moet dan betalen in verhouding tot het reële gewicht van de aangeboden hoeveelheid afval. Dat gebeurt via chips waarmee men het gewicht kan bepalen. Op het einde van het jaar krijgt men dan een factuur voor het totaal aangeboden gewicht. Bevragingen bij de burgers in gemeenten - bijvoorbeeld in de gemeente Mol - waar een dergelijk systeem reeds in werking is, tonen aan dat de burgers dit ervaren als het meest eerlijke systeem van kostentoerekening.
Tot nog toe heeft het Vlaams Gewest nog geen voorkeur uitgesproken voor één bepaald diftar-systeem : weging, volumemeting, huisvuilzakken, enzovoort. De autonomie en de vrije keuze van de gemeenten moeten immers gerespecteerd worden. In dat opzicht is het niet mijn taak om op te leggen wat nu het beste systeem zou zijn. Ik kan enkel aangeven dat we twee principes huldigen : het principe van de ladder van Lansink en het principe van de vervuiler betaalt. Aan die twee principes moet zo veel mogelijk worden beantwoord.
Alle systemen waarbij de kosten van het beheer van het te verwijderen huishoudelijk afval aan de vervuilers, in casu de burgers, volledig of grotendeels worden aangerekend via een of andere vorm van diftar-systeem, zijn goed inpasbaar in het Vlaams en lokaal duurzaam afvalbeleid. Tot zover mijn antwoord op de eerste vraag van de heer Bex.
Wat de tweede vraag betreft, kan ik het volgende antwoorden. Gemeenten die de kosten van het huishoudelijk afvalbeheer aanrekenen via een gedifferentieerde tarifering, behalen zeer goede resultaten, zowel inzake de vermindering van het te verwijderen afval als inzake de vermindering van de totale afvalberg. Het heeft dus sowieso een preventief karakter. Dit geldt zowel voor de diftar-systemen met dure huisvuilzakken als voor systemen met registratie van het aangeboden afval.
In de meeste van dergelijke gemeenten wordt effectief een correctie toegepast op de afvalfactuur voor de sociaal zwakkeren, zoals de WIGW's. Dat zit in de computer, en daarvoor wordt dan een verlaging toegestaan. De OVAM heeft samen met de VVSG zowel in 1998 als in 2000 bij haar aanbevelingen aan de gemeenten gesteld dat enkel op basis van het inkomen een sociale correctie op de totale huisvuilfactuur zou mogen worden toegepast. Dat is ook logisch.
Er zijn tevens gemeenten die op een andere manier specifieke acties instellen voor sociaal zwakkeren, zoals het gratis aanbieden van een pakket grijze huisvuilzakken. Een ander voorbeeld zijn de specifieke maatregelen voor inwoners die thuis een nierdialyse ondergaan. Deze inwoners hebben een grote hoeveelheid specifieke afvalstoffen als gevolg van hun ziekte. Sommige gemeenten houden daar dus rekening mee.
De problematiek van de sociaal zwakkeren kan men natuurlijk niet oplossen via het afvalbeleid. Elke gemeente moet dit via een duidelijk sociaal beleid aanpakken. Wel is het zo dat het gemeentelijk afvalbeleid rekening kan houden met de specifieke situatie van deze bevolkingscategorie. Een sociale correctie is dus mogelijk en ook nodig, maar uiteraard moet men ook aan die doelgroepen de boodschap geven van preventie, selectieve inzameling en dergelijke zaken meer. Ook zij moeten zich houden aan de basisprincipes van het afvalbeleid.
Dan kom ik nu bij de derde vraag van de heer Bex, waarbij hij de link maakt met de concessie. De gemeentelijke autonomie speelt hier ten volle. Dit zeg ik zeer uitdrukkelijk. De gemeente kan zelf een bepaalde keuze maken. Ook bepaalt de gemeente zelf de prijzen via belasting en retributie. In het geval van een concessie zal de gemeente deze tarieven bepalen in overleg met al haar partners, zoals de eventuele concessiehouders en de bevolking. De gemeenten moeten hierbij natuurlijk wel altijd binnen het kader van het Vlaamse afvalbeleid blijven. Voor het overige kunnen ze de zaken invullen op basis van hun eigen autonomie.
Wat de vierde vraag van de heer Bex betreft, kan ik het volgende zeggen. De ervaringen met het toepassen van diftar geven aan dat dergelijke systemen wel degelijk verkoopbaar zijn, op voorwaarde dat de toegepaste tarieven in verhouding staan tot de reële afvalfactuur en op voorwaarde dat er een optimale dienstverlening aan gekoppeld is.
In dit verband wil ik even ingaan op een vraag van mevrouw Merckx. Wij gaan ervan uit dat 150 euro per gezin en per jaar ongeveer een gemiddelde is. In verband met concessies heb ik in de krant cijfers gezien die veel hoger liggen. Ik zal nagaan of dit de juiste prijzen zijn. Als men immers naar prijzen gaat van 250 euro of meer, is er duidelijk iets mis. Ofwel is er iets mis met die burger, die ongelooflijk veel afval produceert, en dan moet dat eens van nabij worden bekeken. Ofwel is er iets mis met de prijsvorming en met de concessieovereenkomst. Normaal gezien moet er een logische prijs zijn. De aanvaardbaarheid van dergelijke systemen is uiteraard afhankelijk van verantwoordbare prijzen. Daarnaast moet natuurlijk ook de dienstverlening goed zijn.
Het is ongetwijfeld ook belangrijk dat er ruim op voorhand wordt gecommuniceerd met de bevolking. Er moet duidelijk worden uitgelegd op welke manier alles gebeurt. Een soort voorafbetaling is psychologisch misschien niet zo gelukkig. De gemeente in kwestie moet daar dan maar de consequenties van dragen. Hoe dan ook, het besef bij de mensen dat de factuur kan worden verlaagd door eigen inspanningen, heeft een zeer grote invloed op het koopgedrag en op het afvalgedrag van die mensen. In die zin ben ik daar dus nog altijd een groot voorstander van.
Dan is er de vijfde vraag van de heer Bex. Er is in Vlaanderen geen enkele gemeente die de totale kosten van het afvalbeleid enkel en alleen haalt uit de algemene middelen. Er is dus geen enkele gemeente zonder afzonderlijke huisvuilbelasting, milieubelasting en/of retributie voor een of andere afvalfractie. Het was ooit anders, maar nu is er in elke gemeente wel iets : ofwel een combinatie, ofwel het principe van de vervuiler betaalt. Dit neemt echter niet weg dat in bepaalde gemeenten nog een serieus deel van de kosten via de algemene middelen moet worden bijgepast.
Zo kom ik bij de zesde en laatste vraag van de heer Bex. Volgens u is de kostprijs van diftar-systemen via weging, volumeregistratie en dergelijke zaken te hoog. U weet dat we van plan zijn om dit te subsidiëren. Ik zal straks de stand van zaken van het subsidiebesluit toelichten.
In de gemeenten waar het gebeurt, zegt men dat de kostprijs van het systeem zeker opweegt tegen het behaalde resultaat. De totale factuur daalt. Daardoor recupereert men de kostprijs. De investeringskosten en de jaarlijkse operationele kosten kunnen dus perfect worden terugverdiend, zeker binnen een bepaalde periode. Bovendien halen de gemeenten die dergelijke systemen hebben ingevoerd, zeer goede resultaten inzake de reductie van het te verwijderen huisvuil. Ook het ingezamelde GFT-afval vermindert sterk bij de invoering van dergelijke systemen.
Uiteraard verloopt dit slechts zonder neveneffecten als dergelijke systemen worden toegepast binnen een goed geïntegreerd gemeentelijk afvalbeleid. In relatie tot de problematiek van het zwerfvuil moeten we wel opletten dat we die moeilijke grens niet overschrijden. Er moet dus een controlesysteem zijn. De prijs moet in overeenstemming zijn met de realiteit om te vermijden dat we worden geconfronteerd met een sterke stijging van het zwerfvuil.
In het diftar-systeem zijn er verschillende manieren waarop er sociale correcties kunnen worden toegepast. Wanneer een betaling per kilogram wordt gecombineerd met een huisvuilbelasting, wat in bepaalde gemeenten het geval is, kan de aparte belasting worden afgeschaft, waarbij de nodige budgetten voor de vaste kosten van het afvalbeheer gegenereerd kunnen worden uit de algemene middelen van de begroting. Daarin is er altijd al een sociale differentiatie aanwezig. Dat is dus al een mogelijkheid.
Wanneer de totale kosten van het afvalbeheer worden verhaald via retributies of via een soort belasting, zijn er de volgende mogelijkheden. Ofwel kunnen een aantal gratis zakken worden verdeeld, ofwel kan een lager tarief per aanbieding worden aangeboden. Voor bepaalde categorieën van mensen kan men bijvoorbeeld beslissen dat ze slechts de helft of een kwart moeten betalen.
Er zijn dus gemakkelijke systemen om die sociale correcties toe te passen. Die systemen vergen geen al te zware administratieve last. Alleen moeten we ervoor zorgen dat er niet te veel achterpoortjes zijn waardoor de doelgroep onnodig wordt uitgebreid.
Daarnaast is er de tendens in het afvalbeleid dat de afvalkosten van een product - als het eenmaal in de afvalfase terechtkomt - steeds meer geïntegreerd wordt in de aankoopprijs van het product. Denken we hierbij maar aan de elektrische en elektronische apparaten, de batterijen, de autobanden, enzovoort. Steeds meer afvalfracties zullen in de toekomst onderworpen worden aan een aanvaardings- of terugnameplicht. Dat zijn dus allemaal stromen die we bij manier van spreken uit de grijze zak halen.
In de meeste gevallen worden de afvalkosten in een dergelijk wettelijk kader geïntegreerd in het aankoopbedrag van het product. Of een dergelijk wettelijk kader en afvalbeheersysteem voor alle producten en afvalstoffen haalbaar is, moet nog verder worden onderzocht. We moeten zeker in die richting gaan, maar het zal toch nog wel een tijdje duren. In het ontwerp van Vlarea dat momenteel wordt besproken, heb ik hiervoor alvast nieuwe maatregelen opgenomen die in die richting gaan.
Voor het overige waren er nog enkele algemene vragen. De heer Matthijs had een vraag over het subsidiebesluit. Dat is naar de Raad van State gestuurd. Het enige advies was dat er onvoldoende decretale grond was om dit subsidiebesluit uit te vaardigen. In het programmadecreet hebben we dan een decretale grond gecreëerd. De vraag was dan of we opnieuw naar de Raad van State dienden te gaan. Ik heb geoordeeld dat dit nuttig was, aangezien er toch wat betwistingen waren.
Het advies is dus opnieuw naar de Raad van State gestuurd voor een advies ten gronde. We hebben er wel op aangedrongen dat de Raad van State dit advies zo snel mogelijk zou geven, maar daar hebben we natuurlijk niet zoveel invloed op. Ik kan alleen maar hopen dat het subsidiebesluit in de loop van de komende weken definitief zal kunnen worden goedgekeurd. Er is waarschijnlijk één bepaald soort subsidie die we zullen moeten bijsturen. Dat zullen we dan ook doen. Dat gaat echter over een heel andere problematiek.
Over de concessie wil ik ten slotte nog het volgende zeggen. Als minister is mijn standpunt dat een gemeente autonoom kan beslissen hoe ze tegemoetkomt aan haar wettelijke verplichtingen. Ik stel echter vast dat er nu toch al twee gemeenten in die concessieformule stappen : Tienen en Aarschot.
De heer Paul Wille : En ook Knokke nog.
Minister Vera Dua : Inzake de echte concessie voor 15 jaar dacht ik dat het enkel om Tienen en Aarschot ging. Ik zal dit nog eens laten nakijken.
Hoe dan ook, er zijn een aantal gemeenten die in die concessieformule stappen. Aan die gemeenten wil ik gewoon een waarschuwing geven. Ten eerste zetten ze zich vast voor 15 jaar. Dat is een lange periode. Ten tweede moeten die gemeenten ervoor zorgen dat ze de sturing van het afvalbeleid in handen houden. Ze mogen dus niet alles afgeven. Ze moeten ook binnen die concessieovereenkomst nog kunnen sturen. Ten slotte moeten ze er ook voor zorgen dat de basisregels van het afvalbeleid niet gehypothekeerd worden. Die basisprincipes komen erop neer dat er via preventie minder afval geproduceerd wordt.
Ik heb ondertussen al de inhoud van bepaalde concessieovereenkomsten gezien. Daar staat in dat er werk moet worden gemaakt van preventie. We zullen zien hoe dit afloopt. Als blijkt dat dit niet lukt, dan zal ik als minister van Leefmilieu duidelijk moeten stellen dat er iets fout loopt.
In die zin ben ik niet van plan om echt in te grijpen. Ik kan dat trouwens ook niet. Wat ik wel kan, is door de minister van Binnenlandse Aangelegenheden laten onderzoeken of er inzake kostprijs geen sprake is van onbehoorlijk bestuur. Als de kostprijzen die worden gevraagd aan de burger buitenproportioneel hoog liggen, is er immers een probleem. De eerste signalen die ik in dat verband vanuit de administratie opvang, geven echter aan dat er op dat vlak voorlopig geen probleem is.
De voorzitter : De heer Bex heeft het woord.
De heer Jos Bex : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Vooral het laatste deel van uw antwoord, dat er steeds meer wordt gezocht naar een integratie van de afvalkosten in de prijs van de producten, stemt me zeer tevreden. Op termijn zal dat de enige uitweg blijken te zijn.
Op sommige punten hebt u me echter niet kunnen overtuigen. Duurdere afvalzakken of diftar-systemen leiden tot een groter afwijkgedrag en diftar kan dat afwijkgedrag niet oplossen. Ook heb ik niet begrepen wat het onderscheid is tussen licht en zwaar afval. Ik vermoed dat u met zwaar afval doelt op degenen die het GFT uit het afval hebben gehaald om de zak lichter te maken. Een gemiddelde afvalzak zal evenwel bij alle burgers ongeveer evenveel wegen. Of is er proefondervindelijk vastgesteld dat gezinnen met eenzelfde samenstelling en sociale achtergrond toch zakken van verschillend gewicht aanbieden? Mijns inziens is dat niet bewezen.
U zei ook dat in het concessiesysteem de diftar-prijzen niet meer kunnen worden bijgestuurd door de gemeenten. Uw grote bezwaar is dat de gemeenten bijgevolg niet meer kunnen ingrijpen.
De voorzitter : De heer Wille heeft het woord.
De heer Paul Wille : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ik dank de heer Bex voor zijn vraag. Dit is immers een bijzonder boeiend debat. Ondanks zijn grondige kennis van de problematiek, bespeur ik echter in zijn vraag een wat negatieve benadering.
De kwaliteit van deze discussie wordt deels bepaald door de minister, maar deels ook door de commissie. Enerzijds hebben we de nieuwe nieuwsbrief gehad van Interafval, en anderzijds het gewauwel van de VVSG, dat intussen alweer werd weerlegd. (Opmerkingen van de heer Jos Stassen)
Er zijn gemeenten die voor deze discussie vertrouwen op het materiaal van instellingen die geacht worden het belang van de gemeenten te verdedigen. Die instellingen bepalen zo mee de vorming van een opinie in het dossier. Dat moet vermeden worden.
Ook andere discussies worden bewust of onbewust met elkaar in verband gebracht, bijvoorbeeld de discussie over de kerntaken, de invloed van de aangekondigde omzendbrief op de intergemeentelijke samenwerking, en de discussie over diftar. De minister heeft zich in het debat in De Zevende Dag evenwel bijzonder kranig opgesteld ten aanzien van visies waarin gestreefd wordt naar een amalgaam, in plaats van naar begrip voor wie autonoom moet beslissen.
Ik ben ten zeerste voorstander van een discussie in de commissie zowel over de problematiek van diftar als over de concessies en de besluitvorming in het algemeen. Daarbij is een grondige kennis nodig van alle problemen die hierbij een rol spelen. We proberen bijvoorbeeld altijd te vermijden over het probleem van de BTW te spreken. Ik heb daarover een vraag gesteld in de Senaat, en ik vermoed dat de minister het antwoord daarop zal hebben gelezen. Het voorspelde niet veel goeds. De bevoegde minister antwoordde immers dat het ontdekken van BTW-carrousels met bedrijven van de overheid nog veel geld kan kosten. We moeten het er dus zeker eens over hebben.
Er is ook de discussie over de marktbevraging. Gemeenten beslissen autonoom op de markt na te gaan wat voor hen de juiste weg is. We zouden het als onze plicht kunnen beschouwen daar een bevraging over te houden, zodat we achteraf een geheel van stellingen naar voren kunnen schuiven, waarover zij in volle autonomie kunnen oordelen.
We moeten voor deze twee onderwerpen de tijd nemen, en er ook hoorzittingen aan wijden. Daarna kunnen we zien in hoeverre we die twee onderwerpen kunnen verbinden in een soort prototype van een visie. Het doel moet daarbij altijd zijn meer milieubeleid in de Vlaamse gemeenten en in de niveaus daarboven te induceren.
We moeten ook de mogelijkheid incalculeren dat er in de komende jaren minder geld zal zijn, al is dat niet zeker, en dat het moeilijk zou kunnen worden om alles te realiseren wat we in het milieu- en natuurbeleid willen. We moeten dan ook opletten met de manier waarop een aantal instellingen die aan het debat deelnemen, er een amalgaam van willen maken.
De voorzitter : De fracties kunnen voorstellen indienen met het oog op hoorzittingen over deze aspecten van het afvalbeleid. Daarna kan een agenda worden bepaald. De minister kan ons ook een nota bezorgen met haar visie op deze problematiek.
De heer Van Looy heeft het woord.
De heer Jef Van Looy : Diftar is een ophalingssysteem. Daarna moet het afval ook verwerkt worden. Ook daar zijn er nieuwe technieken voor.
De heer Paul Wille : Een gemeente die dit systeem toepast, verzamelt een kleinere hoeveelheid, biedt dus minder aan, en betaalt ook minder. Ze kan daarna kiezen of ze de vrijgekomen middelen inzet voor het milieubeleid of voor de financiering van haar algemeen beleid. Als dan ook nog het GFT afzonderlijk wordt verzameld, dan is dat van groot belang voor de stelling van de minister met betrekking tot de capaciteit, onder meer in de zaak van Drogenbos.
De heer Jef Van Looy : Mijnheer Wille, u gaat al zover te besluiten dat het zo positief is. Het kan echter alleen werken als er ook een verwerking komt die op diftar kan aansluiten. Er zijn wel degelijk verschuivingen. Met diftar wordt bijvoorbeeld meer plastic gebruikt dan anders omdat dat bijna geen gewicht heeft. Ook gazonmaaisel, een fractie van het GFT, komt er om die reden opnieuw bij. Het verwerkingssysteem moet dat aankunnen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.