Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen Vergadering van 17/01/2002
Vraag om uitleg van de heer Sven Gatz tot mevrouw Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over het samenwerkingsakkoord met de Franse Gemeenschap over bijzondere jeugdzorg in Brussel
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Gatz tot mevrouw Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over het samenwerkingsakkoord met de Franse Gemeenschap over bijzondere jeugdzorg in Brussel.
De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz : Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, geachte collega's, anderhalf jaar geleden heb ik tijdens een interpellatie de moeilijkheden geschetst om een akkoord met de Franse Gemeenschap af te sluiten.
Nochtans is zo'n akkoord noodzakelijk, aangezien de Raad van State van oordeel is dat er oplossing moet worden geboden inzake het gemeenschappelijk aanbod en de gemeenschappelijke werking. Daarbij moeten er afspraken worden gemaakt tussen de voorzieningen van beide gemeenschappen. Dat samenwerkingsakkoord moest vooraf worden afgesloten, zodat daarna een gecoördineerd beleid kan worden gevoerd.
Uw antwoord hierop was dat er inderdaad in eerste instantie moet gewerkt worden aan een protocolakkoord, dat u hiervoor de nodige contacten had gelegd met uw ambtsgenoot, minister Maréchal, en dat die vrij vlot verliepen. In mijn wederwoord heb ik toen begrip getoond omdat het om een nogal ingewikkelde materie ging. Ik heb toen ook gepleit voor een kaderakkoord. In een tweede fase zouden vanuit de praktijk de details kunnen worden ingevuld.
Mevrouw de minister, is er een protocol of samenwerkingsakkoord tussen de Franse en Vlaamse Gemeenschap over de bijzondere jeugdzorg in Brussel? Zo ja, wat houdt dit akkoord in? Als er geen akkoord is, worden er vorderingen gemaakt? Wat zijn de vooruitzichten? Waar liggen de knelpunten?
De voorzitter : Minister Vogels heeft het woord.
Minister Mieke Vogels : Mevrouw de voorzitter, geachte leden, ik heb in de commissie voor Welzijn op 24 februari 2000 inderdaad bevestigd dat ik werk zou maken van deze zaak en dat ik reeds contact had opgenomen met minister Maréchal. Op de vergadering van de GGC van 27 april 2000 waren zowel minister Maréchal als ikzelf aanwezig.
We hebben toen besloten een voorontwerp van ordonnantie houdende de bijzondere jeugdzorg voor Brussel op te stellen. De GGC gaf daartoe opdracht aan twee experts, de heren Preumont en Van Steenkiste, om dit voorontwerp van ordonnantie te redigeren.
De experts hebben in eerste fase een analyse van de huidige situatie gemaakt, inclusief de gelijkenissen en verschilpunten in de regelgeving van de onderscheiden gemeenschappen. Er volgden verschillende werkvergaderingen, waarop alle betrokken kabinetten en administraties aanwezig waren. Het was de bedoeling de knelpunten weg te werken. De Vlaamse Gemeenschap en mijn kabinet hebben daar constructief aan meegewerkt.
Er resten momenteel nog twee verschilpunten, waarvoor op dit ogenblik nog geen antwoord gevonden is. Het gaat om het al dan niet door de jeugdrechter of de jeugdrechtbank kunnen plaatsen van minderjarigen in een gesloten residentiële voorziening, wanneer niet op basis van een als misdrijf omschreven feit is gevorderd door het openbaar ministerie. In Vlaanderen kan dit wel, in Wallonië niet. De vraag is dus of de jeugdrechter op basis van een problematische opvoedingssituatie een jongere in een gesloten residentiële instelling kan plaatsen.
Het tweede knelpunt gaat over het beheer en opvolging van het gehele hulpverleningsdossier, ook bij niet als misdrijf omschreven feiten, door hetzij de jeugdrechter zelf vanaf beschikking of vonnis, hetzij door 'le directeur', met name de structuur van de gemeenschap zelf. In Vlaanderen neemt de jeugdrechter volledig het gehele dossier over van de sociale dienst van het comité naar aanleiding van een gedwongen maatregel, in Wallonië behoudt de gemeenschap het mandaat van inhoudelijke dossieropvolging. Er is dus een verschil qua opvang van problematische opvoedingssituaties.
Dit knelpunt was voor de experts aanleiding om bijkomend onderzoek te doen bij de verwijzers, met name de individuele jeugdrechters van Brussel zelf, en een vergelijkend onderzoek in Wallonië omtrent het gewijzigde systeem. Op basis van hun bijkomend onderzoek en evaluatie rapporteerden ze geen argumenten te vinden bij de jeugdrechters om de voorkeur te geven voor het ene of andere systeem van dossieropvolging. Ze vinden dus dat de beleidsverantwoordelijken finaal de knoop moeten doorhakken.
Het verheugt me wel dat over een groot aantal premissen inzake de bijzondere jeugdzorg er eensgezindheid is bij de gemeenschappen. In overleg met minister Maréchal ben ik dan ook vragende partij om de opdracht van de experts voor de GGC zo vlug mogelijk af te ronden. In het verslag moeten ook een aantal voorstellen worden gedaan om de resterende knelpunten weg te werken.
Wij verwachten een voorontwerp van ordonnantie houdende de bijzondere jeugdbijstand voor Brussel, opgesteld door de experts, met nog varianten voor de resterende knelpunten. Zowel minister Maréchal als ikzelf hebben aan de bevoegde ministers Thomas en Vanhengel - de opdrachtgevers - gevraagd het onderzoek af te ronden.
Het voordeel zal zijn dat er eindelijk een ontwerp van ordonnantie is. Ik neem me voor om deze ordonnantie, en in het bijzonder de variante artikelen, in afstemming met het kabinet Maréchal op zeer korte termijn voor te leggen en te bespreken met onder meer de Unie van Nederlandstalige Jeugdmagistraten. Naar aanleiding van de afschaffing van artikel 53 hebben we een goede verstandhouding opgebouwd met de Nederlandstalige unie. Dit moet ons in staat stellen om nog voor het zomerreces de meest verantwoorde en resterende keuzen te maken en het ontwerp van ordonnantie definitief goed te keuren.
We hebben de afgelopen twee jaar dus wel degelijk wat werk verzet. Soms gaan de zaken in dit land echter traag vooruit.
De voorzitter : De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz : Mevrouw de minister, het verheugt me dat het dossier niet is verzand geraakt. Ik vreesde dat de zaken zo ingewikkeld waren dat er geen oplossing zou worden gevonden. De werkwijze die u hebt geschetst, is misschien wel de beste om resultaten te bereiken.
Mijn vraag om uitleg vertrekt van een institutionele invalshoek. We weten beiden zeer goed dat in Vlaanderen, en zeker in de stedelijke gebieden, er een probleem is inzake de bijzondere jeugdzorg. In Brussel is dat zeker het geval. Het is dan ook van belang een goed systeem van bijzondere jeugdbijstand te ontwikkelen.
Mevrouw de minister, één van de knelpunten die de Raad van State heeft aangehaald, ging over het criterium dat men zou hanteren om een jongere te verwijzen, zelfs al is er een begin van systeem bij de GGC, naar een instelling van de Vlaamse of van de Franse Gemeenschap.
Ik ben niet geobsedeerd, het gaat gewoon om een praktisch probleem. Keer op keer liepen daar de vorige voorstellen van ordonnantie op spaak. Is er wat dat betreft een oplossing in het vooruitzicht?
Minister Mieke Vogels : Mijnheer Gatz, ik zal dat onderzoeken. Ik denk dat die zaak is opgelost vermits ze niet is opgenomen in de lijst van resterende knelpunten.
De voorzitter : Het incident is gesloten.