Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen Vergadering van 13/11/2001
Vraag om uitleg van mevrouw Veerle Declercq tot mevrouw Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over minderjarigen die een delict gepleegd hebben
Vraag om uitleg van de heer Marino Keulen tot mevrouw Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de veiligheid en het aantal begeleiders in de opvangtehuizen voor bijzondere jeugdbijstand
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van mevrouw Declercq tot mevrouw Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over minderjarigen die een delict gepleegd hebben en van de heer Keulen tot minister Vogels, over de veiligheid en het aantal begeleiders in de opvangtehuizen voor bijzondere jeugdbijstand.
Mevrouw Declercq heeft het woord.
Mevrouw Veerle Declercq : Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, uit respect voor de nabestaanden en voor de betrokken instelling zou ik liever geen vraag stellen naar aanleiding van de bekende, vreselijke gebeurtenis. Iedereen is echter dermate geschokt door het gebeuren dat deze commissie niet achterwege kan blijven. Het probleem inzake jongeren die een delict hebben gepleegd, komt de jongste tijd heel vaak aan bod. Zo is er veel te doen over de afschaffing van artikel 53 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en deden de jeugdrechters onlangs een oproep in verband met het probleem.
De bijzondere jeugdzorg staat plots in de schijnwerpers. In een eerste opwelling doen heel veel mensen een uitspraak. Zo stelden buurtbewoners dat de instelling de deuren moet sluiten en vertelden opvoeders over de angst, het gevaar en de agressie die ze ervaren tijdens de uitoefening van hun beroep.
De bijzondere jeugdzorg kwam nog maar net langzaam en moeizaam los van een heel negatieve beeldvorming. Dergelijke gebeurtenissen en de reacties erop, maken de evolutie niet makkelijker. Het gevaar bestaat dat het debat wordt verengd tot de onderwerpen jeugdgevangenissen, meer plaatsen in gesloten gemeenschapsinstellingen en meer personeel voor de beveiliging.
We moeten echter de reële noden van de sector kennen. Het debat moet open en sereen worden gevoerd. De gebeurtenis mag niet leiden tot een oproep voor strengere straffen alleen. We erkennen dat de problematiek absoluut niet eenvoudig is en dat de gebeurtenis ronduit vreselijk was. Het debat gaat dan ook over de veiligheid van de burgers in het algemeen en van de bewoners en het personeel van de instellingen in het bijzonder.
Heel veel jongeren die een delict hebben gepleegd, kampen met heel complexe problemen. Het gaat zowel over sociale, karakteriële als psychische problemen. Ook verslavingsproblemen spelen een belangrijke rol. De jongeren moeten worden gestraft, maar moeten ook zoveel mogelijk nieuwe kansen krijgen. Recidivisme moet worden voorkomen. Een antwoord geven op de vraag hoe jongeren die een delict hebben gepleegd, moeten worden aangepakt, is niet eenvoudig.
Over de hele wereld worden terzake onderzoeken uitgevoerd. Een deel daarvan tonen aan dat behandelingsprogramma's betere resultaten opleveren indien ze zijn afgestemd op de specifieke therapeutische en pedagogische behoeften van de jeugdige delinquenten. Daarvoor zijn echter financiële middelen, plaatsen, doorstromingsmogelijkheden en personeel nodig. De instellingen moeten rekening houden met een enorm complexe evolutie van de problemen. We mogen niet ontkennen dat in onze maatschappij enorm veel geweld bestaat in allerhande vormen : verkeersagressie, voetbalgeweld en waanzinnig geweld.
Ik benut deze gelegenheid om nogmaals aandacht te vragen voor zwakbegaafden en psychisch zwakke jongeren. Zij zijn vaak slachtoffer en maken vaak slachtoffers. We geloven in een vroege deskundige aanpak, in een goede behandeling van de jongeren die een delict hebben gepleegd en in een preventieve aanpak waardoor voorkomen wordt dat ze delicten plegen of recidiveren.
Mevrouw de minister, u stelt heel wat hoopgevende initiatieven voor. Ik heb daarbij nog een reeks concrete vragen. Wat zult u doen om naar aanleiding van de extreem vreselijke gebeurtenis een louter repressief discours te vermijden?
Hoe zult u ervoor zorgen dat ouders nog geloof kunnen hechten aan het aanbod van de bijzondere jeugdbijstand, dat mensen nog ruimte willen geven aan een instelling in hun wijk en dat de sector niet nogmaals ten onrechte schade wordt toegebracht?
Wat zult u doen om te voorkomen dat alle minderjarigen in de bijzondere jeugdzorg, en met name jongeren die in de residentiële instellingen verblijven, door de publieke opinie over eenzelfde kam worden geschoren, zowel de jongeren die worden geplaatst omdat ze delicten hebben gepleegd, de zogenaamde moffers, als de jongeren die een potentieel gevaar kunnen vormen in de toekomst, de zogenaamde possers.
Zult u initiatieven nemen om aan de sector de mogelijkheid te bieden om te kunnen antwoorden op de steeds complexer wordende problemen?
Wat zult u doen opdat het opvoedend personeel zich veilig en goed kan voelen bij de uitvoering van zijn job?
Hoe zult u ertoe bijdragen dat minderjarigen die zo dikwijls zelf het slachtoffer zijn omdat ze moeilijkheden hebben, niet bijkomend worden gekwetst en gecriminaliseerd?
Wat zult u doen opdat de opvoeders geen bewakersmentaliteit ontwikkelen, maar integendeel een deskundige bijdrage blijven leveren aan minderjarigen zodat die de nodige kansen krijgen om op een goede wijze volwassen te worden, ook al gebeurt dat met vallen en opstaan?
Zal de commissie binnenkort de kans krijgen om de resultaten van het symposium over de afschaffing van artikel 53 te bespreken?
De voorzitter : De heer Keulen heeft het woord.
De heer Marino Keulen : Mevrouw de voorzitter, ik sluit me aan bij de vraag van mevrouw Declercq. De gruwelijke feiten zijn iedereen voldoende bekend. De gruwelijke omstandigheden zijn in de media uitgebreid aan bod gekomen.
Ik ben zelf afkomstig van een gehucht van de gemeente Lanaken, waar de feiten zich hebben afgespeeld. Ik heb zelf kunnen vaststellen dat deze gebeurtenissen een zware impact op de lokale woongemeenschap hebben.
Ik zou even de historische context willen schetsen. Deze opvangcentra zijn haast altijd in de verschillende kernen van onze gemeente aanwezig geweest. Tot vlak voor de recente gebeurtenissen hebben zich nooit ernstige of noemenswaardige samenlevingsproblemen voorgedaan. Dit heeft tot gevolg dat de gebeurtenissen die zich onlangs hebben afgespeeld bij mij ambigue gevoelens oproepen. In tegenstelling tot het verleden zorgen de centra momenteel wel voor heel wat ophef. Wie niets doet, wordt evenwel ook met een onaangenaam gevoel geconfronteerd. De plaatselijke bevolking zit met een wrange nasmaak. We mogen evenwel niet vervallen in emotionele ontsporingen. De feiten zijn zo duidelijk dat ze niet onbesproken kunnen blijven. Zeker de mensen met een verantwoordelijkheidsgevoel en de mensen die beleidsverantwoordelijkheid dragen, moeten hun verantwoordelijkheid in deze kwestie opnemen. Aangezien de opvangcentra steeds in het straatbeeld aanwezig zijn geweest en er zich haast nooit samenlevingsproblemen met die jongeren hebben voorgedaan, moeten we genuanceerd reageren.
De feiten en de koelbloedigheid waarmee ze zijn gepleegd, zijn ronduit gruwelijk. De gruwel wordt nog versterkt door de verontwaardiging bij velen om het feit dat de betrokkenen omwille van hun minderjarigheid misschien niet zullen worden gestraft. De overige jongeren in het opvangcentrum mogen hier niet de dupe van worden. Men mag de jongeren die in zo'n centrum verblijven niet allemaal over dezelfde kam scheren. Veralgemeningen dienen te worden vermeden.
Tezelfdertijd hebben de feiten het bestaan van een veiligheidsprobleem aangetoond. Dit probleem is in het verleden nooit concreet besproken. Als ik over de juiste informatie beschik, zijn dergelijke situaties in het verleden steeds binnenskamers gehouden. Dat er in deze opvangcentra gasten verblijven die een veiligheidsprobleem stellen, staat buiten kijf. Hier wordt nu niet langer over gediscussieerd. Dit probleem richt zich evenwel niet enkel tot de opvoeders, maar ook tot de andere gasten van het opvangcentrum.
Ik wil hier ook nog een ander aspect van deze problematiek aanhalen. Uiteindelijk staat één opvoeder in voor de opvang en de opvoeding van een hele groep mensen. In de meeste gevallen gaat het hier om groepen van zeven tot tien jongeren. Vanuit pedagogisch oogpunt gaat het hier om een gigantische verantwoordelijkheid. Ik probeer steeds om deze situatie met de situatie in een doorsnee gezin te vergelijken. Voor mij bestaat een doorsnee gezin uit een man, een vrouw en twee kinderen. Zelfs in zo'n reguliere omgeving is het vaak moeilijk om kinderen op te voeden. Een gezin wordt niet enkel met de mooie kanten van de opvoeding en met vreugdevolle momenten geconfronteerd, maar ook met zorgen en spanningen.
De begeleiders in opvangcentra zijn vaak zeer jonge mensen. Ze moeten instaan voor een groep van zeven tot tien kinderen of jongeren. Een aantal van die kinderen of jongeren draagt een aantal trauma's met zich mee. Deze trauma's zijn het gevolg van hun eigen ervaringen op het thuisfront. Vaak hebben ze verwaarlozing, misbruik of andere ontsporingen moeten doorstaan. De begeleiders moeten proberen om de problemen van de gasten te kanaliseren en om de nodige orde in hun leven te scheppen. Ik heb me in dit verband een beetje gedocumenteerd. De voorbije jaren zijn ernstige inspanningen geleverd om de verloning van de opvoeders en de begeleiders te verbeteren. Misschien is de tijd gekomen om ook maatregelen te treffen met betrekking tot het aantal mensen die voor de opvoeding en de begeleiding instaan.
Ik zou de minister een aantal concrete vragen willen stellen. Welke conclusies trekken de beleidsverantwoordelijken uit de gruwelijke feiten die zich in Lanaken hebben voorgedaan? De sector en de collega's van het betreurde personeelslid vragen om meer begeleiding. Is dit haalbaar? Overweegt u op dit vlak concrete stappen? Hebben andere opvangcentra in de bijzondere jeugdzorg al ervaringen opgedaan met bijkomende begeleiders?
De voorzitter : Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Mevrouw de voorzitter, ik zou ook even mijn medeleven willen uiten. Uiteraard ben ik het eens met de stelling dat we in deze commissie het debat moeten voeren over jongeren die een als misdrijf omschreven feit plegen. We mogen dit debat evenwel niet verengen tot een pleidooi voor het uitspreken van strengere straffen en het opsluiten achter gesloten deuren. We moeten een debat over de reële problematiek voeren. Dit betekent dat we het niet enkel over de beveiliging mogen hebben.
Tijdens de vorige legislatuur hebben we een debat over de integrale jeugdzorg gevoerd. Er zijn toen ook een aantal moties ingediend. De integrale jeugdzorg is in het regeerakkoord van de huidige Vlaamse regering opgenomen. Op dit vlak is reeds enige vooruitgang geboekt. Mijn fractie betreurt het feit dat de problematiek van jongeren die een als misdrijf omschreven feit plegen in dit verband te weinig aan bod komt. Daardoor is het nu onmogelijk om continue zorgvoorzieningen te bieden in deze sector. We hadden dit kunnen vermijden door op het Vlaamse niveau proactiever op te treden en in meer middelen te voorzien.
Vooralsnog is de relatie tussen het Vlaams en het federaal beleid ten aanzien van jeugddelinquentie nog steeds niet uitgewerkt. We lezen in de pers dat minister Verwilghen en minister Vogels hierover bekvechten. Daardoor gaan de zaken er niet op vooruit. Blijkbaar is deze discussie op federaal niveau gewoon naar de wachtkamer verwezen tot een volgende regeerperiode. Dat leidt tot onenigheid in de meerderheid. Met een proactiever optreden van de Vlaamse overheid had dit soort problemen op een coherentere wijze kunnen worden aangepakt.
We hebben een voorstel van resolutie over jeugddeliquentie ingediend en vragen dat dat prioritair zou worden behandeld. Het is inderdaad een problematiek die tot verschillende bevoegdheidsdomeinen behoort. Ons voorstel behelst daarom het afsluiten van een samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse Gemeenschap en de federale Staat.
Mevrouw de minister, hoe is het mogelijk dat de middelen zodanig beperkt zijn dat er zoveel klachten komen over werkdruk en over onvoldoende mogelijkheden tot begeleiding? Hoe zult u reageren op de vele vragen over de aansprakelijkheid van de inrichtende machten van de voorzieningen? Verwacht u niet dat we, als er geen bijkomende middelen ter beschikking worden gesteld, steeds meer ongewilde effecten zullen krijgen?
Een van die effecten zou kunnen zijn dat de opname van bepaalde jongeren zal worden geweigerd. Dat zou een betreurenswaardige evolutie zijn. Op welke wijze denkt u tegemoet te komen aan de vraag naar hulpverlening op maat van de jongere? Hoe zult u zorgen voor de juiste randvoorwaarden voor het personeel, het initiatief, en de omgeving van de voorzieningen, opdat we ook in de toekomst voor de jongeren de nodige dienstverlening kunnen verzekeren?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, de heer Keulen zei terecht dat we niet alle jongeren over eenzelfde kam mogen scheren. Dat zou een al te spijtig gevolg zijn van de feiten die zich in Lanaken hebben voorgedaan. We mogen echter evenmin de ernst van de feiten veronachtzamen. Ze waren immers bijzonder ernstig, en moeten dienovereenkomstig worden bestraft.
Er werd opgemerkt dat er terecht een frustratie bestaat bij een deel van het publiek door het feit dat de jongeren waarschijnlijk ongestraft zullen blijven. Het is uiteraard niet onze bevoegdheid, maar algemeen gesproken moeten zulke ernstige feiten op gepaste wijze worden bestraft.
De feiten in Lanaken hebben opnieuw het permanente debat tussen de ministers Vogels en Verwilghen over jeugdgevangenissen in de actualiteit gebracht. Het is een veel ruimer debat dan we vandaag kunnen voeren, gezien de beperkte tijd waarover we voor een vraag om uitleg beschikken. Het publiek kan alleen maar vaststellen dat er al veel gediscussieerd is tussen u, mevrouw de minister, en uw federale collega minister Verwilghen, terwijl er echter nog steeds geen concrete resultaten zijn.
De discussie is ook door het rapport van mevrouw Van San opnieuw in de actualiteit gekomen. U hebt terecht een pleidooi gehouden voor een snelle invoering van een jeugdsanctierecht. Het is nog de vraag hoe we dat vorm zullen geven, maar dat behoort tot de federale bevoegdheden.
Ik sluit me aan bij de vraag om na de begrotingsbesprekingen een ruimer, opener en grondiger debat te houden over deze problematiek. Er zijn al een aantal voorstellen van resolutie ingediend.
Mevrouw de minister, een van de hoofdoorzaken van de feiten in Lanaken is de gebrekkige bewaking. Het is toch nauwelijks te verantwoorden dat slechts één persoon toezicht heeft op een groep van zeven of acht kinderen. Het gaat om kinderen met zeer veel problemen en met een zwaar verleden. Anders zouden ze trouwens niet in een dergelijke instelling zitten. We moeten allemaal eerlijk durven toegeven dat het houden van toezicht door één persoon absoluut onvoldoende is.
Mevrouw de minister, hebt u reeds maatregelen getroffen om op korte termijn een herhaling van dergelijke feiten te voorkomen door meer personeel ter beschikking te stellen?
De voorzitter : Mevrouw Van Den Heuvel heeft het woord.
Mevrouw Ria Van Den Heuvel : Mevrouw de voorzitter, ik wens me aan te sluiten bij hetgeen de vraagsteller heeft gezegd. Toch heb ik nog twee bedenkingen. Mevrouw Merckx, u hebt gezegd dat de zaak voorkomen had kunnen worden indien er meer personeel was geweest. Ik wens daartegen te reageren. Het is zeer goedkoop om zo te reageren. Dit is stemmingmakerij en dat is hier niet op zijn plaats.
Mevrouw Dillen, u kent het dossier blijkbaar niet. De kinderen die in de instelling verblijven, hebben geen zwaar verleden. U kent een aantal feiten niet. (Opmerkingen van mevrouw Marijke Dillen)
Ieder van ons heeft een verleden. In dit geval is het niet goed zoiets te zeggen.
Ik wil niet alles onderstoppen. Wel vraag ik aan iedereen om genuanceerd en met kennis van zaken dit dossier te behandelen.
De voorzitter : Minister Vogels heeft het woord.
Minister Mieke Vogels : Mevrouw de voorzitter, geachte leden, ik deel de bekommernis van de vraagstellers. Ik dank hen voor de sereniteit waarmee ze op dit pijnlijk voorval hebben gereageerd. Het verheugt me dat ze hieruit geen politiek garen willen spinnen.
Mijnheer Keulen, ook u hebt genuanceerd gereageerd, ondanks het feit dat de zaak u als inwoner van Lanaken meer aangaat. U wordt geconfronteerd met de zeer diverse gevoelens van burgers van de gemeente. Ze zijn al jaren gastvrij, er hebben zich nog nooit problemen voorgedaan, en nu worden ze geconfronteerd met deze zaak.
Deze commissie is de juiste plaats om dergelijke voorvallen te bespreken. We kunnen misschien vandaag niet alles uitpraten. Toch is het goed om nu een eerste aanzet te geven.
Net zoals de vraagstellers pleit ik ervoor om het kind niet met het badwater weg te gooien. We moeten de begeleiders niet onmiddellijk omvormen tot bewakers. In het belang van de hele sector en van de buurten waar dergelijke kinderen worden opgevangen, mag men de ouders en kinderen, die dikwijls worden geconfronteerd met een problematische opvoedingssituatie, niet stigmatiseren.
Mevrouw Dillen, het zou niet goed zijn grote beleidsconclusies te trekken uit dit geval. Indien we dat wel zouden doen, dan worden minderjarigen die op vrijwillige basis worden geplaatst omwille van hun moeilijke thuissituatie, als potentiële delinquenten beschouwd. We weten dan wel waar we beginnen maar niet waar we eindigen.
Dit is een zeer schrijnend voorval dat totaal niet te voorspellen was. Het meisje had een psychiatrisch verleden. De jongen vertoonde spijbelgedrag en had moeilijkheden thuis. Om die laatste reden had men hem in een instelling geplaatst. Er had zich geen enkel crimineel of als crimineel omschreven feit voorgedaan.
Wat de dramatische feiten in Lanaken betreft, moeten we in de eerste plaats respect opbrengen voor de overleden opvoedster en haar familie, voor haar collega's, voor de jongeren in de voorziening en hun ouders. De Dienst voor Bijzondere Jeugdbijstand biedt alle mogelijke ondersteuning aan. Op dit moment worden geen jongeren doorverwezen naar Lanaken terwijl de subsidiëring toch blijft doorlopen. Er werden afspraken gemaakt zodat de instelling de tijd krijgt om één en ander te verwerken. Ook de diensten voor slachtofferhulp werden ingeschakeld om de mensen te begeleiden.
Op basis van dit feit kunnen we geen grote beleidsuitspraken doen. Toch zijn er een aantal vragen over de evolutie in de bijzondere jeugdzorg, over de omkadering en over de veiligheid in het algemeen. De afgelopen jaren neemt de agressie in de samenleving toe. Opvoeders en begeleiders in voorzieningen van de bijzondere jeugdzorg worden vaker geconfronteerd met fysiek geweld. In het kader van het kwaliteitsbeleid geven instellingen de mogelijkheid om bijkomende vaardigheden op te doen. Die zijn echter niet toepasbaar in alle gevallen.
Op dit moment worden er in de sector van de bijzondere jeugdbijstand 3.339 voltijds equivalenten gesubsidieerd. Daarvan zijn er 2.152 opvoederbegeleider. Voor de residentiële instellingen komt dat neer op een gemiddelde van één begeleider per twee minderjarigen. De keuze om met kleinere leefgroepen te werken, maar tegelijk betaalbaar te blijven, maakt dat begeleiders op sommige ogenblikken dubbel staan voor een groep, op andere ogenblikken staan ze alleen, en op nog andere ogenblikken werken ze met een jongere. Het is zeer moeilijk om voor kleine leefgroepen een continuïteit te garanderen omdat dat afhangt van de beschikbaarheid van het personeel, de werkuren, enzovoort.
De feiten in Lanaken speelden zich af in een gewoon begeleidingstehuis. Dat is een gemengde verticale leefgroep met meisjes en jongens van 0 tot 18 jaar. Dat is geen leefgroep waarin de moeilijkste jongeren terechtkomen. Het is een leefgroep waarin men uitdrukkelijk gekozen heeft om in kleine entiteiten, geïntegreerd in de woonwijk, te wonen. Er was dus geen opvoeder in belendende leefgroepen aanwezig. Ook dat kan een verklaring zijn waarom dit gebeurd is.
Enkel over de hele lijn meer personeel inzetten, is geen garantie om zoiets te vermijden. Zulke onverwachte en extreme voorvallen kunnen helaas nooit voor 100 percent worden voorkomen.
Overgaan naar een dubbele personeelsbezetting voor de nachtdiensten in residentiële leefgroepen zou een budgettaire verhoging van 500 miljoen frank per jaar betekenen. Afgezien van de financiële impact, stellen we vast dat er in het verleden bij een ruimere omkadering altijd werd gekozen voor kleinere leefgroepen, eventueel geïntegreerd in de samenleving, in plaats van voor dubbele personeelsbezetting. Het CD&V-programma over de oranje huizen gaat ook in die richting.
Er is wel ervaring met extra personeel in de zogenaamde categorie 1-bis-voorzieningen. Dat is een maatregel van mijn voorganger die bedoeld was om meer omkadering te hebben voor de moeilijkste groep jongeren, niet alleen voor de bewaking maar ook voor de begeleiding. Jongeren met een zwaarder verleden hebben meer begeleiding nodig.
In de begroting 2002 worden meer middelen gepland voor extra personeel bij de moeilijkste jongeren. Horizontaal in de hele sector tegemoetkomen aan een grotere personeelsomkadering is op dit moment geen beleidsoptie, het is ook niet haalbaar of betaalbaar. Wat wel een enorme uitdaging is, is een beter toewijzingsbeleid, ervoor zorgen dat jongeren op de juiste plaats terechtkomen. Ik doe hiermee geen uitspraak over Lanaken.
Ik ben het niet eens met mevrouw Merckx, dat deze feiten konden worden voorkomen, als ik niet had gekibbeld met federaal minister Verwilghen. Ik heb niet gekibbeld, ik heb alleen overlegd. Ik ben altijd vragende partij geweest voor een snelle invoering van het jeugdsanctierecht, omdat jongeren wel een verantwoordelijkheid hebben. Wie normen overschrijdt, mag een sanctie verwachten. Een sanctie voor jongeren mag nooit op zich staan, ze moeten altijd een tweede kans krijgen. Met het voorontwerp van decreet over het jeugdsanctierecht waarover men het in de federale regering niet eens raakt, ben ik het eens, behalve met leedtoevoeging als primaire doelstelling en met de uitwerking van de maatregelen. Als we op korte termijn iets aan de jeugdcriminaliteit willen doen, dan zullen we de maatregelen moeten uitvoeren met behulp van het instrumentarium waarover de gemeenschappen beschikken. Als federaal minister Verwilghen in zijn voorstel voor geheel België in 75 plaatsen in jeugdgevangenissen voorziet, dan vraag ik me af waar men op dit ogenblik mee bezig is. We sluiten nu enkel in Vlaanderen 70 jongeren op in Mol en in Ruislede. Laat ons dus alstublieft samenwerken, temeer omdat we niet alleen bereid zijn om in te staan voor de beveiliging van de samenleving, maar ook om die tweede kansen uit te bouwen. Binnen deze randvoorwaarden ben ik de grootste fan van federaal minister Verwilghen om het jeugdsanctierecht op korte termijn te realiseren. Iedereen - en vooral de sector - wacht daar reeds lang op.
In het kader van het onderzoek van mevrouw Van San heb ik ook nog verklaard dat de Vlaamse criminaliteit gedeeltelijk bestaat als gevolg van de wet van 1965. Jongeren uit Oost-Europese landen worden immers door bendes van volwassen criminelen gebruikt en hier ingezet omdat men daar weet dat er bij ons geen jeugsanctie bestaat en jongeren hier dus niet gestraft kunnen worden. Het moge dus duidelijk zijn dat ik daar een grote voorstander van ben. Als de federale regering daar vandaag een akkoord over bereikt, dan is dat des te beter. Waarom zou men dit uitstellen tot morgen?
Intussen zijn we het in Vlaanderen aan onszelf verplicht om verder te werken, en dit mede met zicht op de afschaffing van artikel 53. Het grote probleem met betrekking tot de afschaffing van artikel 53, is dat dit artikel het concentratiepunt geworden is van alle moeilijkheden en frustraties die binnen de sector bestaan. Er wordt bovendien heel wat verwarring gezaaid doordat er beweerd wordt dat de 10 extra plaatsen die in Mol zouden dienen om artikel 53 te vervangen, het enige is wat we willen doen voor de opvang van delinquente jongeren. Niets is minder waar.
Ik heb hier ooit de vermenigvuldiging van het aantal bedden geciteerd, en ben bereid dit nogmaals te doen. In het kader van artikel 53 worden per jaar ongeveer 180 jongeren opgevangen in een gevangenis. Die opvang mag hoogstens 15 dagen duren en het gemiddelde ligt inderdaad lager dan 10 dagen. Concreet en sterk gesystematiseerd betekent dit dat men in één bed 36 jongeren kan opvangen in het kader van artikel 53. Als we in Mol in tien extra bedden voorzien, dan kunnen we dus 360 jongeren opvangen, hoewel er eigenlijk slechts nood was voor 180 jongeren.
Sta me toe in dit verband het belang van het symposium met de jeugdmagistraten en van een soort afsprakennota met de jeugdrechters toe te lichten. De 10 plaatsen waarin we in Mol voorzien, zullen in de eerste plaats ter beschikking moeten staan voor minderjarigen waarvoor artikel 53 werd gebruikt. Dit betekent dus dat dit de noodplaatsen voor voorlopige hechtenis zijn en dat men na 10 dagen een definitieve maatregel neemt. Maar als de jeugdrechters ervan uitgaan dat ze, eenmaal die jongeren in Mol terechtgekomen zijn, er daar maar hun plan mee moeten trekken, dan komen we uiteraard nergens.
In het kader van het symposium zijn we ook aan het onderhandelen over een soort buffercapaciteit. Ik wil daarmee bereiken dat we ten allen tijde het hoofd kunnen bieden aan de meest zware delictsituaties waarover we met de jeugdmagistraten en de federale minister van Justitie overeengekomen dat ze steeds in de verschillende gesloten gemeenschapsinstellingen bij voorkeur terecht moeten kunnen. Bovendien, en daarmee loop ik wat vooruit op de begrotingsbespreking 2002, zullen we in het kader van de bijkomende middelen waarin werd voorzien voor onze gemeenschapsinstellingen, met de jeugdrechters onderhandelen over het ombouwen van half open instellingen naar bijkomende gesloten plaatsen in de gemeenschapsinstellingen. Dit betekent dat we moeten voorzien in een betere letterlijke en figuurlijke omkadering, iets waarvoor de middelen voorhanden zijn. Daarbij dient wel duidelijk te worden afgesproken welke jongeren wel en welke jongeren niet naar een gemeenschapsinstelling gaan. Ik heb het dus over de juiste toewijzing. De gesprekken in het kader van het symposium waren moeilijk, maar vruchtbaar. Er werden op 26 oktober enkele afspraken gemaakt en op 8 november hebben we de jeugdrechters opnieuw ontvangen. De volgende afspraak ligt op 29 november. Dan hopen we de afsprakennota en andere zaken te kunnen afronden.
Samengevat kan ik zeggen dat het voorval in Lanaken verschrikkelijk is. Daar lineaire conclusies uit trekken, doe ik niet. Daar conclusies uittrekken met het oog op een betere opvang van moeilijke jongeren, wil ik wel doen. Uiteraard moet het de bedoeling zijn een en ander uit te werken in overleg en samenspraak met de jeugdrechters.
De voorzitter : Mevrouw Declercq heeft het woord.
Mevrouw Veerle Declercq : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw toelichting. Sommige situaties kunnen niet worden voorkomen. Dat is nu eenmaal eigen aan onze maatschappij. Toch wou ik het nog even hebben over het gevoel van de persoon die de hele nacht alleen toezicht moet houden. Het zou toch beter zijn indien hij of zij een beroep zou kunnen doen op een wachtdienst? Als een kind plotseling erg ziek wordt, dan zou de opvoeder toch een telefoonnummer bij de hand moeten hebben om hulp in te roepen? Alleen is toch maar alleen.
Minister Mieke Vogels : Daarin wordt steeds voorzien. Zeker nu er gsm's bestaan, is dit gemakkelijk te organiseren. In de sector is trouwens een debat opgestart over het verfijnen van dergelijke zaken die de beveiliging moeten verhogen.
Mevrouw Veerle Declercq : Ik hoop dat we dit in deze commissie verder kunnen bespreken.
De voorzitter : De heer Keulen heeft het woord.
De heer Marino Keulen : Eigenlijk kende ik die sector helemaal niet. Ik heb me daar de voorbije dagen wat in verdiept.
Ik heb naar aanleiding van deze vraag heel wat mensen uit het algemeen welzijnswerk aan de lijn gehad. Er is niet alleen een trauma bij de jongeren, de familie en de omgeving, maar ook bij de collega's van het slachtoffer. Ze zijn wel wat gewoon, maar dit is een zware shock. Er is een vertrouwensbreuk met de jongeren, die ze bijna als hun eigen kinderen beschouwden. De opvoeders gaan slapen met een licht onprettig gevoel - en dat is dan nog erg gereserveerd uitgedrukt. Iedereen identificeert zich met het slachtoffer en beseft dat ze het allemaal hadden kunnen zijn. Er is enorm veel angst.
De sector zwijgt omdat hij de jongeren niet een nog slechter imago wil bezorgen. Dat zorgt er natuurlijk voor dat heel wat frustraties binnenskamers blijven. Mevrouw de minister, ik denk dat de opvoeders in die instelling op iets meer rekenen dan enkel begrip en het tijdelijk niet meer toewijzen van nieuwe jongeren. Ze verwachten extra personeel om dat subjectief onveiligheidsgevoel te verteren.
De voorzitter : Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey : Ik wil even reageren op de uitlatingen van mevrouw Van Den Heuvel. Ze doet alsof we dit probleem reduceren tot de vraag om meer personeel. Ik heb het woord 'personeel' niet eens uitgesproken, maar ik heb het wel over meer middelen gehad.
Onze fractie dringt aan op een geïntegreerde aanpak. Dit is de enige mogelijkheid om zowel preventie, hulpverlening als de vragen over jongeren die een misdrijf pleegden, op hetzelfde ogenblik gelijklopend in de beleidsvoorstellen op te nemen en daarvoor in extra middelen te voorzien. Ten tweede pleiten we voor dringende proactieve voorstellen vanuit Vlaanderen. Er moet een kader worden geschapen waarin hulpverlening in alle sereniteit kan gebeuren. We kunnen risico's verkleinen via meer middelen en extra personeel. Het personeel vraagt om vorming, begeleiding en kansen om te leren omgaan met steeds meer gevallen van gewelddadig gedrag.
De voorzitter : Minister Vogels heeft het woord.
Minister Mieke Vogels : Ik begrijp de gevoeligheden van de heer Keulen erg goed. Ik heb de directie en het personeel van de betrokken instelling een brief geschreven en aangeboden om met hen te gaan praten. Ze stelden dat op prijs. Dat gesprek zal volgende week plaatsvinden. Ik heb me in elk geval niet opgedrongen.
Ik kan uiteraard geen extra personeel beloven als ik dat ook niet voor gelijkaardige verticale leefgroepen kan doen. Tijdelijk kan er wel iets gebeuren. We zien wel wat er volgende week uit de bus komt.
De voorzitter : Het incident is gesloten.