Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 13/12/2001
Vraag om uitleg van de heer Johan De Roo tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de opmaak van een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan en de zonevreemde woningen
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer De Roo tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de opmaak van een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan en de zonevreemde woningen.
De heer De Roo heeft het woord.
De heer Johan De Roo : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, ik heb een concrete vraag over de opmaak van een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan in het buitengebied met nogal wat zonevreemde woningen.
Berichten van de Arohm, afdeling Ruimtelijke Planning, hebben bij verscheidene Vlaamse gemeenten voor enige verwarring gezorgd. Het gaat over het opstellen van een inventaris van alle zonevreemde woningen en het uitwerken van een ontwikkelingsperspectief aan de hand van een gebiedsgerichte benadering. Het gewijzigde decreet op de zonevreemde woningen bepaalt dat de gemeenten die uiterlijk op 1 mei 2006 niet beschikken over een ruimtelijk uitvoeringsplan de vergunningsbevoegdheid voor de zonevreemde woningen verliezen ten voordele van de provincie. Het decreet voorziet evenwel in een basisrecht voor alle zonevreemde woningen in Vlaanderen, waardoor instandhouden en heropbouwen mogelijk wordt. Dat decreet werd enkele maanden geleden goedgekeurd.
Onlangs echter wilde de Arohm de gemeenten de keuze laten of ze al dan niet het probleem van de zonevreemde woningen aanpakken in kader van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. Als de gemeente beslist daar niet op in te gaan, moet er in het kader van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan geen gedetailleerd onderzoek over zonevreemde woningen gebeuren. Volgens de Arohm kan het volstaan om aan te geven over hoeveel en over welke soort woningen het gaat. Dat heeft wel tot gevolg dat bij de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan of RUP niet kan worden uitgegaan van een gebiedsgerichte benadering. Het door de gemeente op te maken uitvoeringsplan dat de zonevreemde woningen zal omvatten, kan dan enkel een bevestiging zijn van het decreet afgestemd op de bestaande gewestplanbestemmingen. Verschillende ontwikkelingsperspectieven voor de woningen gelegen in het agrarisch gebied zijn zonder een gebiedsgerichte benadering niet mogelijk.
Graag had ik de minister de volgende vragen gesteld. Een : is de minister op de hoogte van de nieuwe interpretatie van de Arohm met betrekking tot de aanpak van de zonevreemde woningen bij een gemeentelijk structuurplan? Twee : moeten de gemeenten de zonevreemde woningen opnemen in het gemeentelijk structuurplan, of maken de gemeenten beter een bijzonder plan van aanleg op? Drie : moeten de gemeenten de zonevreemde woningen opnemen in een ruimtelijk uitvoeringsplan? Hoe moeten de gemeenten daarbij tewerk gaan? Moet men een opsomming geven en op een kaart elke woning aanduiden die als zonevreemd wordt beschouwd? Vier : biedt het gewijzigde decreet op de ruimtelijke ordening voldoende rechtszekerheid voor de zonevreemde woningen in niet-kwetsbare gebieden en moet men in een gemeentelijk structuurplan de zonevreemde woningen niet langer vermelden? Hoe zit het dan met de kwetsbare gebieden? Deze vragen komen van gemeenten die met de opmaak van structuurplannen bezig zijn.
De voorzitter : Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen : Mijnheer de voorzitter, geachte collega's, op de eerste vraag wil ik antwoorden dat ik als bevoegd minister op de hoogte ben van de problematiek en van de aanpak van de administratie.
Na goedkeuring van het wijzigingsdecreet van 13 juli 2001 heeft mijn administratie een nota met een voorstel van werkwijze overgemaakt. Die nota dateert van 13 september. In een brief van 20 september heb ik me met de inhoud akkoord verklaard. Op basis van deze - conform de opmerkingen van mijn kabinet - gewijzigde nota, voert mijn administratie het overleg met de gemeenten over deze problematiek.
Wat de tweede vraag betreft, kan ik zeggen dat artikel 11 van het decreet van 13 juli 2001 het volgende voorschrijft : 'voor het einde van het zesde jaar na de inwerkingtreding van dit decreet stelt de Vlaamse regering vast welke gemeenten niet beschikken over een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan dat de stedenbouwkundige voorschriften bepaalt inzake de bestemming, de inrichting en/of het beheer van woningen, waarvoor thans de bepalingen van artikel 145 bis van toepassing zijn. (...) in die gemeenten [worden] de aanvragen voor een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingvergunning in eerste aanleg ingediend bij en beslist door de bestendige deputatie van de provincie. In dat geval worden alle taken van de gemeente inzake vergunningsverlening overgenomen door de provincie.'
Mijnheer De Roo, in het decreet dat u mee hebt goedgekeurd, wordt dus expliciet naar een ruimtelijk uitvoeringsplan als planningsinstrument verwezen. Een ruimtelijk uitvoeringsplan wordt steeds opgemaakt in uitvoering van een structuurplan. Daarom zijn beleidsbeslissingen over de problematiek van de zonevreemde woningen in een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan noodzakelijk. Niettegenstaande de globale decretale regeling blijft de methodiek van een planmatige benadering in het kader van het gemeentelijk structuurplanningsproces, zoals voorgesteld in de brochure 'Gebiedsgericht beleid voor zonevreemd wonen. Handleiding voor de gemeente', in principe gelden.
Als de gemeente echter de voorschriften uit de vigerende decretale uitzonderingsbepaling wenst te respecteren, kan de planmatige benadering via het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan evenwel sterk worden vereenvoudigd. In het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan wordt voor de zonevreemde woningen gelegen in niet-kwetsbare gebieden in het richtinggevend en bindend gedeelte naar de bepalingen van het decreet verwezen. Voor de woningen gesitueerd in kwetsbare gebieden kunnen de gemeenten richtinggevende suggesties met betrekking tot de ontwikkelingsmogelijkheden van deze woningen formuleren naar de hogere, bevoegde overheden. Uiteraard moet ook in het informatief gedeelte van het structuurplan een inzicht worden gegeven in de globale problematiek van de zonevreemde woningen in de gemeente. Het is dus niet mogelijk of gewenst om deze problematiek door middel van een bijzonder plan van aanleg aan te pakken.
De derde vraag luidt of de gemeenten de zonevreemde woningen moeten opnemen in een ruimtelijk uitvoeringsplan. Er werd gevraagd hoe de gemeenten dan precies te werk moeten gaan. Ze moeten de problematiek van de zonevreemde woningen opnemen in een ruimtelijk uitvoeringsplan of in verschillende uitvoeringsplannen. De brochure die de administratie heeft opgesteld, kan worden gebruikt als richtinggevend hulpmiddel.
Indien de gemeente de decretale regelgeving voor de niet-kwetsbare gebieden niet verder wenst te verfijnen, kunnen deze ruimtelijke uitvoeringsplannen de vorm krijgen van contourenplannen voor een deelruimte met daaraan gekoppeld de voorschriften zoals ze in het decreet van 13 juli 2001 zijn vastgelegd. Het basisprincipe van de subsidiariteit sluit bovendien niet uit dat de gemeente in haar gemeentelijk ruimtelijk structuurplan een visie formuleert over zonevreemde woningen gesitueerd in de kwetsbare gebieden. Meestal zal echter moeten worden geconcludeerd dat de problematiek beter op provinciaal en gewestelijk niveau wordt benaderd. Het is niet de bedoeling de gemeenten het initiatiefrecht met betrekking tot evidente gevallen te ontnemen. Daarom kunnen de gemeenten afhankelijk van de resultaten van specifiek overleg eveneens gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen opmaken voor zonevreemde woningen gelegen in kwetsbare gebieden. Deze ruimtelijke uitvoeringsplannen verschaffen tot op het niveau van het perceel duidelijkheid over de specifieke stedenbouwkundige voorschriften voor de zonevreemde woningen in kwestie.
U vroeg of het gewijzigde decreet op de ruimtelijke ordening voldoende rechtszekerheid biedt voor de zonevreemde woningen en of men in een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan de zonevreemde woningen niet langer moet vermelden? Indien de gemeente de problematiek van de zonevreemde woningen niet zou vermelden in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan, beschikt de gemeente niet over een basis om ruimtelijke uitvoeringsplannen op te maken voor de zonevreemde woningen in de gemeente. Conform artikel 11 van het decreet van 13 juli 2001 verliest de gemeente op termijn haar vergunningsbevoegdheid aan de provincie.
De voorzitter : De heer De Roo heeft het woord.
De heer Johan De Roo : De minister heeft tamelijk snel gesproken.
De voorzitter : U zult een kopie van het antwoord en van het verslag krijgen.
Het incident is gesloten.