Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid Vergadering van 20/11/2001
Vraag om uitleg van de heer Walter Vandenbossche tot mevrouw Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het statuut van onderwijzer
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Vandenbossche tot mevrouw Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het statuut van onderwijzer.
De heer Vandenbossche heeft het woord.
De heer Walter Vandenbossche : Mevrouw de minister, als schepen van Onderwijs ben ik verantwoordelijk voor dertien onderwijsinstellingen. Daarnaast ben ik voorzitter van de grootste vrije Vlaamse school in Brussel. Daardoor heb ik gemerkt dat er nog een aantal pijnpunten zijn.
Het lerarentekort is schrijnend in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Nog steeds bestaat er drempelvrees bij de leerkrachten om in Brussel te komen werken. Daarbij hebben scholen uit de Vlaamse Rand leerkrachten uit hun gemeente die in Brussel werkten, persoonlijk uitgenodigd om uren in de plaatselijke scholen over te nemen. Dat heeft het tekort in Brussel nog vergroot. Verschillende Brusselse scholen hebben dergelijke overplaatsingen slechts toegestaan op voorwaarde dat er voor vervanging werd gezorgd. Ze kwamen echter tot de bepaald onaangename vaststelling dat vrijwillig ontslag mogelijk is met een vooropzeg van zeven dagen.
Mevrouw de minister, privé-werknemers met een vergelijkbaar inkomen en verantwoordelijkheid zijn gebonden door het niet-concurrentiebeding en zeer lange opzegtermijnen. De scholen uit de Rand hebben misbruik gemaakt van de wetgeving om hun eigen belangen te vrijwaren. Ze hebben geen acht geslagen op de intentie van de decretale regels, het belang van de school en dat van het kind. Op het terrein slaat men een noodkreet. Men wil dat het beleid wordt gewijzigd, zodat dergelijke situaties kunnen worden voorkomen.
Mijn vragen zijn vrij eenvoudig, mevrouw de minister. Hebt u dit verhaal reeds gehoord? Is het u via andere circuits ter ore gekomen? Vindt u dat iets typisch voor het hoofdstedelijk gewest? Hoe reageert u hier beleidsmatig op? Hebt u de intentie om ervoor te zorgen dat de ratio legis wordt toegepast?
Ik zeg niet dat het vrijwillig ontslag niet meer mogelijk is. Ik vind echter dat het niet door de beugel kan dat het vrijwillig ontslag enkel wordt gebruikt om de eigen situatie te verbeteren, terwijl men voorbij gaat aan het belang van de school en van het kind.
De voorzitter : De heer Moreau heeft het woord.
De heer André Moreau : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, als ik de heer Vandenbossche goed heb begrepen, wil hij zeggen dat de opzegtermijn voor de leerkracht zeven dagen bedraagt en dat hij dat te kort vindt.
De voorzitter : De heer Vandenbossche zegt dat u dat goed hebt begrepen.
De heer André Moreau : Mijnheer Vandenbossche, u weet evengoed als iedereen dat het arbeidsrecht de werknemer meer beschermt dan de werkgever. Volgens dit principe heeft een werknemer inderdaad slechts een korte periode om zijn opzeg te geven. Voor de werkgever is de termijn veel langer. Ik wil dus aangeven dat men het arbeidsrecht moeilijk kan veranderen in het nadeel van de werknemer.
De heer Walter Vandenbossche : U antwoordt in de plaats van de minister. Ik had graag het antwoord van de minister gehoord.
De voorzitter : Minister Vanderpoorten heeft het woord.
Minister Marleen Vanderpoorten : Ik wil het eerst in het algemeen over de Brusselse situatie hebben. Deze is inderdaad moeilijker dan die in de rest van Vlaanderen. Voor het vinden van personeelsleden zijn de problemen groter in Brussel dan in de rest van Vlaanderen. Ik stel vaak vast dat problemen die zich in het Vlaamse onderwijs voordoen, in versterkte mate voorkomen in Brussel. De taalproblematiek is een van de oorzaken hiervan.
Dan zal ik nu antwoorden op uw gerichte vragen. Zowel voor de tijdelijk aangestelde als voor de vastbenoemde personeelsleden is de mogelijkheid tot vrijwillig ontslag ingeschreven in de decreten van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding en betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs.
Artikel 25 voor het gemeenschapsonderwijs en artikel 26 voor het gesubsidieerd onderwijs van de respectieve decreten rechtspositie bepalen dat tijdelijk aangestelde personeelsleden vrijwillig ontslag kunnen nemen mits inachtneming van een minimale opzegtermijn van 7 dagen. Een dergelijke ontslagmogelijkheid op vrijwillige basis is ook ingeschreven in artikel 88 voor het gemeenschapsonderwijs en artikel 62 voor het gesubsidieerd onderwijs van dezelfde decreten. Voor vastbenoemden geldt daar een opzegtermijn van minstens 15 dagen.
Deze regels zijn in principe een toepassing van een algemeen rechtsbeginsel, met name het verbod op levenslange binding. Het contractueel of statutair ontnemen van de ontslagmogelijkheid aan een personeelslid is strijdig met de openbare orde en is derhalve nietig. Artikel 1780 van het burgerlijk wetboek bepaalt dat 'men zijn diensten slechts voor een tijd of voor een bepaalde onderneming kan verbinden'. Dit betekent dat men wel beperkingen kan aanbrengen aan de mogelijkheid om een einde te stellen aan zijn verbintenis, in casu een arbeidsovereenkomst of een statuut. De beperkingen van het ontslagrecht mogen echter niet zo ver gaan dat de uitoefening van het ontslagrecht zelf absoluut onmogelijk wordt. Ook in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, die nauw aanleunt bij het algemene principe vervat in artikel 1780 van het burgerlijk wetboek, bepaalt artikel 7 dat de arbeidsovereenkomst wordt gesloten hetzij voor bepaalde tijd of voor een duidelijk omschreven werk, hetzij voor onbepaalde tijd. Zij kan nooit voor het leven worden gesloten.
De voormelde artikels uit de decreten rechtspositie zijn een toepassing van deze algemeen geldende regels. Een wijziging van de decreten rechtspositie, in de zin van een uitsluiting van de mogelijkheid tot ontslag hetzij door de werkgever, hetzij door de werknemer, is juridisch niet mogelijk want nietig.
Een andere zaak is het verbeteren van de werkomstandigheden zodat die situatie zich niet meer voordoet. Dat is volgens mij de echte uitdaging waar we voor staan. Die wordt natuurlijk bemoeilijkt door het lerarentekort. Ik denk dat we in ieder geval specifiek voor de Brusselse situatie de komende maanden moeten nagaan welke mogelijkheden we hebben om de arbeidsomstandigheden van de leerkrachten te verbeteren.
De voorzitter : De heer Vandenbossche heeft het woord.
De heer Walter Vandenbossche : Mevrouw de minister, mijn pleidooi ging natuurlijk niet over het opheffen van het ontslagrecht, maar wel over het vastleggen van een redelijke ontslagtermijn, om te voorkomen dat er een organisatorische wanorde ontstaat in de scholen.
In tegenstelling tot wat mijn achtbare collega hier heeft gezegd, bestaat er in de privé-sector ook een ontslagrecht. Er is echter een veel langere opzegtermijn, al naargelang het inkomen, en is er het niet concurrentiebeding dat meespeelt. Ik weet dat we dat op een genuanceerde manier moeten bekijken voor de publieke sector en het onderwijs.
Ik pleit ervoor dat ernstig wordt onderzocht hoe het ontslagrecht weliswaar kan worden behouden, maar toch in redelijke termijnen vastgelegd. Op die manier zal iemand die uit eigenbelang ontslag neemt, toch eens nadenken voor hij de school in wanorde brengt. Daar gaat het fundamenteel over.
Minister Marleen Vanderpoorten : We zullen zien hoe we dit kunnen verhelpen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.