Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen Vergadering van 18/10/2001
Vraag om uitleg van mevrouw Ann De Martelaer tot mevrouw Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over het gevoerde preventiebeleid inzake baarmoederhalskanker
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw De Martelaer tot mevrouw Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over het gevoerde preventiebeleid inzake baarmoederhalskanker.
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Mevrouw Ann De Martelaer : De borstkankerscreening komt nu goed op gang, maar baarmoederhalskanker komt ook veel voor. Begin juli werd ik ongerust toen ik in de pers las dat 1 op 5 kankers niet kan worden voorspeld door een uitstrijkje. Er zouden nogal wat negatieve resultaten zijn, er zouden missers gebeuren in laboratoria, er zou een slechte opvolging van dossiers zijn. Er werd ook gesuggereerd dat het niet betrouwbaar is en dat een nieuwe test dat wel zou zijn.
De nieuwe HPV-test zou nog in de onderzoeksfase zijn. Men weet tot op heden niet goed hoe het staat met de kwaliteit van de screening. Het HPV (Humaan Papilloma Virus) komt frequent voor en als men dat te dikwijls test, krijgt men valse tests. Men moet ervoor waken niet nodeloos paniek te zaaien. Om die reden is het ook niet aangewezen om de test elk jaar uit te voeren. Als een vrouw naar de huisarts gaat om een uitstrijkje en dat beantwoordt niet aan de kwaliteit, dan moeten de laboratoria de huisarts hiervan verwittigen. Hoe dikwijls wordt dat gedaan? Hoe vaak roept de huisarts zijn patiënte opnieuw op?
De Nationale Vrouwenraad stuurt aan op een uniform systeem van screening. De vrouwenraad wijst erop dat er momenteel bij jonge vrouwen te veel wordt gescreend en dat de vrouwen uit de lagere sociale klasse niet worden gescreend. Ze stellen voor om de huisarts meer verantwoordelijkheid te geven in deze campagne. Ik heb in de krant gelezen dat er vanaf mei 2002 een veralgemening van het medisch dossier zal worden ingevoerd. Misschien is dat het moment om de huisarts de verantwoordelijkheid te geven om de screening te laten doen.
Daarnaast zijn ook de provincies al jaren met de screening van baarmoederhalskanker bezig. Ze worden daarvoor gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap. Elke provincie doet dat op een andere manier. Er is weinig onderzoek gebeurd naar de resultaten.
Op federaal niveau is er in de commissie Volksgezondheid een resolutie voorgelegd die erop aanstuurt dat naast het uitstrijkje de HPV-test zou worden veralgemeend. Ondertussen is dat voorstel besproken en wil men in overleg met de gemeenschappen nagaan hoe zo'n opsporingsprogramma op touw kan worden gezet. Men wil het uitstrijkje behouden en het aanvullen met een HPV-test op het moment dat een afwijking wordt vastgesteld.
Mevrouw de minister, welke stappen wilt u zetten? Hebt u overleg gepleegd met de federale ministers Aelvoet en Vandenbroucke? Op welke manier zullen we in Vlaanderen een campagne op gang brengen?
De voorzitter : Mevrouw van Kessel heeft het woord.
Mevrouw Ingrid van Kessel : Dit is een interessante vraag. Dezelfde zaken als met de borstkankerscreening komen hier terug : te veel screenings, het niet correct lezen van screenings door de radiologen, enzovoort. Ik dacht dat als een uitstrijkje niet correct werd genomen of gelezen, de patiënte niet op de hoogte werd gebracht. De gynaecoloog zegt dat geen nieuws goed nieuws is, maar dat is helemaal niet juist. Je wordt op een valse manier gerustgesteld. Het is noodzakelijk om die acties te coördineren. We zullen dan weer dezelfde vragen krijgen of dat dan via de centra, de gynaecologen of de huisartsen moet.
Vorige week vrijdag zijn we op bezoek geweest bij het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie (VIG). De vraag naar coördinatie van ziektepreventie werd ook daar gesteld. Wie neemt die coördinatie op zich? Ik hoop dat dat een van de aspecten is die in het preventiedecreet aan bod zal komen.
De voorzitter : Minister Vogels heeft het woord.
Minister Mieke Vogels : De Vlaamse Overheid heeft in 1994 de Europese aanbevelingen voor kwaliteitsbewaking in baarmoederhalskankeropsporing ter harte genomen. De provincies ondersteunen sinds jaren de campagne voor baarmoederhalsscreening. Ze krijgen daar 3 miljoen frank per jaar voor. De Vlaamse gezondheidsindicatoren van 1999 leren ons dat er jaarlijks maximaal 60 vrouwenlevens te redden zijn door vroegtijdige detectie van baarmoederhalskanker.
In 1999 heb ik bij mijn aantreden aan de administratie gevraagd om een werkgroep te vormen met het oog op het verstrekken van een advies over hoe we die screening, waarvan iedereen aanvoelt dat die niet helemaal loopt zoals zou moeten, zouden kunnen aanpakken. Volgens de bevindingen van die werkgroep zijn de gynaecologen en huisartsen de belangrijkste uitvoerders van de uitstrijkjes bij vrouwen in de doelgroep van 25 tot 64 jaar. Ze zouden dat volgens de Europese aanbevelingen om de drie jaar moeten doen. De praktijk van de zogenaamde opportunistische screening is echter totaal anders. De vrouwenraad heeft gelijk als zij zegt dat er een overscreening is van sommige groepen en een onderscreening van vrouwen uit de minder begoede klasse.
Op het eerste gezicht kan men de indruk hebben dat naar schatting 82 percent van de doelgroep in Vlaanderen wordt bereikt. Dat is 10 percent hoger dan in de andere landsdelen.
Gynaecologen nemen 69 percent en huisartsen 30,4 percent van de uitgevoerde uitstrijkjes voor hun rekening. Wellicht zal het nodig zijn het aandeel van de laatstgenoemde groep te doen toenemen, als we de onderscreening van vrouwen uit de minder begoede klassen willen wegwerken.
In het kader van een coherent screeningsbeleid inzake baarmoederhalskanker zie ik drie groepen van maatregelen. Een eerste noodzakelijke voorwaarde om daadwerkelijk iets te wijzigen aan de over- en onderscreening, is de herziening van de financiering van de prestaties op Riziv-niveau. Klinisch geïndiceerde uitstrijkjes of follow-up-uitstrijkjes moeten een aparte terugbetaling krijgen, net zoals er bij borstkankerscreening diagnostische en preventieve Riziv-nummers bestaan. Uitstrijkjes met een normaal resultaat moeten niet vroeger worden herhaald dan na 3 jaar, op voorwaarde dat de afname en de lezing op een kwaliteitsvolle manier gebeuren.
Ten tweede moeten er ook maatregelen komen om de kwaliteit van de screening, met name de staalafname en de lezing te verbeteren. Naar analogie met borstkankerscreening zou een systeem kunnen worden opgezet waarbij de cytologische laboratoria, waar de uitstrijkjes gelezen worden, door de Vlaamse Gemeenschap worden erkend als ze aan bepaalde kwaliteitsvoorwaarden voldoen. Dat zal niet gemakkelijk zijn. Momenteel gebeurt de protocollering en codering van uitstrijkjes in meer dan honderd labs voor anatomapathologie of klinische biologie. Om die op één lijn te krijgen, kunnen we werken met aparte erkenningen voor de labs die zich inschrijven in het eenvormig systeem.
Ten derde is centrale registratie nodig om onderscreening tegen te gaan. Het centraal register situeert zich best op het niveau van een consortium van screeningscentra naar analogie met borstkankeropsporing. Het eerste spoor is de huisarts of gynaecoloog die de vrouw oproept om de screening elke 3 jaar te laten doen. Als na een bepaalde periode een aantal vrouwen zich niet heeft aangeboden, worden ze uitgenodigd om voor een gratis onderzoek in een centrum.
Mevrouw Avondroodt heeft in het federale parlement het voorstel gedaan om naast de gewone uitstrijkjes de opsporing van het Humaan Papilloma Virus te doen. Bepaalde types van dit virus zijn namelijk een belangrijke factor bij het ontstaan van baarmoederhalskanker. Dat bepaalde virus kan zich ook ontwikkelen zonder dat er noodzakelijkerwijs baarmoederhalskanker volgt. Op die manier zouden we een groot aantal valspositieve resultaten krijgen, zeker bij de jongere vrouwen. Op zijn beurt leidt dit tot onnodige onderzoeken en ongerustheid. Onderzoek naar een vaccin tegen HPV is bezig, maar een vaccin zal waarschijnlijk nog tien tot twintig jaar op zich laten wachten.
U vroeg of er overleg is met de federale ministers Aelvoet en Vandenbroucke. In het kader van de interministeriële conferentie Volksgezondheid werd een werkgroep Borstkankerscreening opgericht. Binnen deze werkgroep is door mijn vertegenwoordigers het probleem van de baarmoederhalskankerscreening al aangehaald. De suggestie was om - naar analogie met de borstkankerscreening - te evolueren van een opportunistische screening naar een meer georganiseerde screening inzake baarmoederhalskanker. Tevens was er informeel contact met de federale kabinetten over de Riziv-financiering, kwaliteitsverbetering en registratie.
Een algemeen programma heeft in elk geval ook het voordeel dat de nu toch wel verschillende aanpak in de diverse provincies, kan worden weggewerkt.
De voorzitter : Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Mevrouw Ann De Martelaer : Ik dank de minister voor het uitgebreide antwoord. Ik hoor dat men eerst de borstkankerscreening goed op gang wil brengen. Is daar een timing op geplakt?
Minister Mieke Vogels : Ik kan daar geen einddatum op plakken. De eerste verkennende gesprekken met het Riziv zijn bezig. Het debat met de gynaecologen zal niet gemakkelijk zijn. Heel wat gynaecologen laten vrouwen elk jaar terugkomen om uitstrijkjes te doen als een vorm van klantenbinding. Als die nu niet meer worden terugbetaald, zullen we geen applaus krijgen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.