Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening Vergadering van 27/09/2001
Vraag om uitleg van de heer Carl Decaluwe tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over het Strategisch Plan voor Ruimtelijke Economie
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Decaluwe tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over het Strategisch Plan voor Ruimtelijke Economie.
De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, in Vlaanderen was er tot voor kort een gebrek aan onderzoek inzake ruimtelijke economie. In de vorige legislatuur hielden we bij de opmaak van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen discussies over de problematiek van de verweving van functies en nieuwe noden. Er werden wel opzoekingen verricht binnen de administratie, maar een echt wetenschappelijk onderbouwd instrument was er tot op heden niet.
Nochtans is er nood aan dergelijk onderzoek om de aantrekkingskracht van Vlaanderen voor investeerders te vrijwaren. Uit de praktijk blijkt immers dat de kwaliteit van het vestigings- en omgevingsmilieu steeds belangrijker wordt voor potentiële investeerders. Daarom moet er een betere afstemming en integratie komen tussen de beleidsdomeinen ruimtelijke ordening, economie en mobiliteit. Het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie werd in het licht hiervan opgericht.
Het SPRE heeft twee belangrijke doelstellingen. Ten eerste is het de bedoeling om de herziening van het RSV economisch beter te onderbouwen. Een eerste evaluatie is al gepland voor het einde van 2002. Dan zal men nagaan op welke manier het structuurplan moet worden aangepast voor 2007. Ten tweede is het de bedoeling om een degelijker inzicht in de ruimtelijk-economische structuur en de dynamiek van Vlaanderen op te bouwen.
Mijnheer de minister, ten gevolge van de goedkeuring van de Lambermontakkoorden werden een aantal bevoegdheden overgeheveld naar Vlaanderen, met een stoelendans en een herverdeling van bevoegdheden in de Vlaamse regering tot gevolg. Het SPRE, dat tot nu toe onder uw voogdij viel - of nog steeds valt -, speelt hierdoor mogelijk zijn voogdijminister kwijt. Het bevoegdheidsdomein ruimtelijke ordening blijft bij u, maar economie behoort tot de bevoegdheid van minister Gabriels.
Ik heb ondertussen wat inlichtingen ingewonnen bij een aantal bureaus die met die zaken bezig zijn. Het blijkt toch wel dat bijvoorbeeld de financiering van uitbesteding van projecten niet van een leien dakje loopt. Men heeft daarover eigenlijk nog totaal geen zekerheid. Ik heb me ook al laten vertellen dat men al zes maanden aan het bakkeleien is met uw kabinet inzake de problematiek van de financiering.
Uit de begroting heb ik wel kunnen achterhalen dat er een voorlopige vastlegging is van ongeveer 30 miljoen frank voor de komende drie jaar of zo. Bij Arohm heeft men ook wat middelen vrijgemaakt. De vraag is natuurlijk of men het altijd wel eens zal zijn over de studies die naar voren worden gebracht. Als het gaat over ruimtebehoefte, zal dit wellicht geen probleem zijn, maar als het bijvoorbeeld over stedelijke dynamiek gaat, zal men misschien vooropstellen dat dit voor een ander departement is.
Ondertussen heb ik ook al een regeringsbeslissing gezien. Het eerste jaar van het SPRE zal worden geëvalueerd door twee regeringscommissarissen. Mijn punt blijft echter dat er onduidelijkheid is, zeker inzake financiering en bijkomende projecten. Om dat alles te analyseren, zijn er dus tot vandaag problemen.
Mijnheer de minister, ik heb voor u de volgende vragen. Ten eerste, hoe moet het nu verder met het SPRE, na de herverdeling van de bevoegdheden economie en ruimtelijke ordening onder twee ministers? Welke minister is de eindverantwoordelijke? Ten tweede, het onderzoeksteam van het SPRE heeft reeds enkele wetenschappelijke onderzoeken gepubliceerd. Momenteel zijn een aantal onderzoeken in voorbereiding. Het SPRE heeft een opdracht voor vier jaar gekregen om een wetenschappelijke basis te leggen voor de ruimtelijke economie in Vlaanderen. Welke garanties zijn er dat dit onderzoek de volgende jaren zal kunnen worden voortgezet? Ten derde, op de begroting van welke dienst worden de kosten die verbonden zijn aan dit onderzoek, concreet ingeschreven?
De voorzitter : Mevrouw Vertriest heeft het woord.
Mevrouw Isabel Vertriest : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik wil graag nog een bijkomende vraag stellen. Ongeveer een half jaar geleden hebben we een eerste resultaat binnengekregen van het onderzoek van de mensen die bezig zijn met het SPRE. Ik meen me te herinneren dat er toen werd gezegd dat men tegen het einde van het jaar met nog een deel van de resultaten naar voren zou komen. Mijn vraag gaat dus over de timing. Wanneer zullen we een volgende stap in dat onderzoek hier in de commissie kunnen bespreken?
De voorzitter : Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen : Mijnheer de voorzitter, collega's, ik zal eerst de drie vragen van de heer Decaluwe beantwoorden en daarna de aanvullende vraag van mevrouw Vertriest.
Wat is nu de toekomst van het SPRE? Vanaf de aanvang van het SPRE was het de bedoeling dat precies vanuit de beleidsdomeinen economie én ruimtelijke ordening de ruimtelijk-economische beleidsvoorbereiding beter zou worden onderbouwd en gecoördineerd.
Het onderzoeksprogramma SPRE - want dat was het in feite - moet dan ook worden gezien als een hefboom om een basis te kunnen leggen voor beleidsvoorbereidende initiatieven op ruimtelijk economisch vlak. Deze discipline maakt in Nederland al vele jaren opgang, maar leidt in Vlaanderen een stil bestaan.
Na de Lambermontakkoorden werd op 1 augustus jongstleden de Vlaamse regering herschikt. De heer Gabriels is sindsdien minister bevoegd voor het economisch beleid. Anderzijds ressorteert het economisch overheidsinitiatief nog steeds onder mijn bevoegdheden. Ik heb uiteraard duidelijke taakafspraken gemaakt met minister Gabriels, zodat de verdere ontwikkelingen omtrent het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie zo vlot mogelijk kunnen verlopen.
De laatste weken zijn er ook allerlei overlegvergaderingen gehouden. Op dit ogenblik vinden die nog plaats op mijn kabinet. Het gaat om overleg tussen de administraties Economie en Ruimtelijke Ordening, de twee kabinetten van minister Gabriels en van mezelf, en de opdrachthouders van het SPRE.
Uw vraag is mede de aanleiding geweest om de knoop door te hakken en te zorgen voor eenduidigheid en transparantie. Er werd besloten dat een van ons beiden zou worden aangewezen als de eindverantwoordelijke. Ik heb minister Gabriels gevraagd om dat op zich te nemen. In mijn kabinet zal een van de ´founding fathers´ het dossier blijven volgen. We hebben dus voor de nodige garanties gezorgd inzake inbedding.
Gezien de nauwe relaties tussen de beleidsdomeinen Economie en Ruimtelijke Ordening is het absoluut aangewezen dat ook vanuit het beleidsdomein Ruimtelijke Ordening de ruimtelijk economische ontwikkeling op de voet zou worden gevolgd. In het begin is dat vrij moeizaam verlopen. We hebben ook onze eigen administratie moeten overtuigen. Intussen is er evenwel een heel andere benadering van het SPRE. De eerste studieresultaten worden zichtbaar, zodat de geloofwaardigheid van de stuurgroep is toegenomen.
De doorwerking van de resultaten van het SPRE naar het ruimtelijk beleid zijn ook voor mij zeer belangrijk. Tenslotte is het doel van de opdracht vanuit een aantal ruimtelijk economische invalshoeken tot een aanvulling van het ruimtelijk beleid te komen.
Specifiek kan daarbij worden gedacht aan de in het regeerakkoord afgesproken taakstelling inzake de actualisering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Een wetenschappelijk onderbouwde evaluatie van het RSV vanuit een ruimtelijk economische hoek mag als prioritair worden beschouwd. De nodige studies worden dan ook uitgevoerd. Ik kom daar straks op terug. Het onderzoeksteam heeft reeds een aantal onderzoeken gepubliceerd, en er zijn er nog een aantal in voorbereiding.
Het eerste werkingsjaar van het SPRE was gebaseerd op een proefcontract met een looptijd van een jaar. Dat contract loopt eind oktober ten einde. Gisteren werd de laatste vergadering gehouden met de twee coördinatoren. De regering heeft inderdaad beslist om de evaluatie van het SPRE te laten uitvoeren door de twee bevoegde GOM-regeringscommissarissen. Die evaluatie is klaar en was bijzonder positief.
Het ligt in onze bedoeling eerstdaags een nieuwe overeenkomst af te sluiten, ditmaal voor de volgende drie werkingsjaren. We houden daarbij rekening met de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Het SPRE wil de wetenschappelijke en pragmatische basis leggen voor een ruimtelijk economische visie en strategie voor Vlaanderen. Wetenschappelijk en pragmatisch zijn twee belangrijke begrippen. Het moet immers functioneel zijn, niet ver van ons bed. We willen bruikbare informatie die een nieuw licht werpt op de ruimtelijk economische aanpak die absoluut nodig is in Vlaanderen, met zijn relatief dichte bebouwing maar tevens enorme nood aan nieuwe terreinen.
Op basis van een aantal deelrapporten moet het mogelijk zijn voor de bevoegde beleidsinstanties om de opgebouwde wetenschappelijke kennis te verzilveren in een nota ruimtelijk economisch beleid, zoals in Nederland reeds in 1999 aan het parlement werd voorgelegd. Zover is het hier nog niet, maar we zijn bezig de achterstand in te halen.
Tegelijkertijd moet het SPRE de basis vormen voor de opbouw van competentie op het terrein van ruimtelijke economie, zodat de betrokken beleidsinstanties de beleidsvisie mee kunnen dragen en haar kunnen vertalen naar concrete beleidsmaatregelen, zowel in het departement Economie als in het departement Ruimtelijke Ordening.
Omwille van de hoogdringendheid van bepaalde thema's hebben we in samenspraak met de opdrachthouders van het SPRE ervoor geopteerd om gaandeweg door middel van deelstudies een globale visie op de ruimtelijke economie in Vlaanderen uit te werken. Naar aanleiding van een vraag van de heer Vandenbroeke hebben we al een debat gevoerd over bedrijventerreinen en over de nood aan nieuwe inzichten inzake de ruimtelijk economische hoofdstructuur.
We zouden kunnen beginnen met een globale conceptnota, en van daaruit studies maken, maar gelet op de hoogdringendheid en de prioriteiten, werken we andersom. Op die manier kunnen we ook daadwerkelijk de pragmatische basis invoeren waarnaar we streven.
De logische afstemming van deze deelprojecten op de gefaseerde uitvoering ervan is belangrijk om tot een consistent geheel te komen. Dit geheel werd inmiddels in een soort van businessplan gegoten in overleg met het projectteam en met de ministers en hun administraties.
Door het op elkaar afstemmen van verschillende deelprojecten krijgt een ruimtelijk economische visie en een beleid terzake gestalte. We verkiezen deze weg boven een a priori concept op de ruimtelijke economie. Zo'n a priori visie houdt immers het risico in dat we aan de ruimtelijk economische realiteit in Vlaanderen voorbijgaan en dat een aantal deelprojecten onvoldoende worden geselecteerd volgens hun beleidsrelevantie.
Met de beperkte middelen die we hebben, willen we dus de grootst mogelijke bruikbare en pragmatische output realiseren. In overleg met de commissie hebben we voor de zomer besloten dat het SPRE binnen het kader van de herziening van het RSV 2002 een belangrijke bijdrage zal leveren aan de economische verdieping en heroriëntatie van het ruimtelijk planningsbeleid in Vlaanderen. Dit lag aanvankelijk nogal gevoelig tijdens de besprekingen met het departement voor Ruimtelijke Ordening. Er groeit nu echter een volwassen relatie tussen de beide projecten zodat men uiteindelijk tot een win winsituatie zal komen.
Zoals het nu geconcipieerd is, is het SPRE inderdaad een tijdelijk project. Het moet een eerste aanzet geven voor een ruimtelijk-economische strategie voor Vlaanderen. Eenmaal de termijn van het SPRE verstreken, is het wenselijk om de economische structuur en dynamiek op een meer permanente manier op te volgen. We denken daarbij aan de oprichting van wat we nu het 'Instituut voor de Ruimtelijke Economie' noemen.
Het idee van een instituut hebben we aangekaart in het raamwerk van de sectorale invulling van het beter bestuurlijk beleid. Wij werden daarbij aangesteld als één van de dertien kerndepartementen. Het gaat hierbij om het departement Economie, Werkgelegenheid en Toerisme. Wij speelden binnen de regering een voortrekkersrol voor het project 'Beter Bestuurlijk Beleid'. Voor de zomer hebben we een nota voorgelegd over onze inzichten inzake de reorganisatie van het departement.
We hebben vanzelfsprekend ruimte gemaakt voor een Instituut voor de Ruimtelijke Economie, dat de volgende jaren kan worden uitgewerkt. Enkel op deze wijze kan men een systematische kennisoverdracht bekomen van ruimtelijk-economische thema's, waarbij men de dialoog en de confrontatie inhoudelijk kan aangaan met andere ruimtelijke dimensies zoals ruimtelijke ordening, milieu, mobiliteit, enzovoort. Deze dialoog hebben we in het midden van de jaren negentig niet gevoerd. We zien daar nu nog de gevolgen van.
Al van bij de start in 1999 wens ik met het bestuur van het departement voor Economie een reconversie door te voeren om te komen tot een volwaardige administratie Economie, die oog heeft voor een veel bredere context en die beter geschikt is om het beleid voor te bereiden en uit te voeren. De bedoeling is een flankerende visie te ontwikkelen waarbinnen de ondernemingen in Vlaanderen kunnen gedijen. In het licht hiervan werden recent een aantal bijkomende personeelsleden aangeworven door het departement Economie. Ze hebben een ruimtelijk-economische achtergrond om onder andere de verankering van de kennis binnen het departement Economie voor te bereiden.
Het Instituut voor de Ruimtelijke Economie vertoont enige gelijkenissen met het Instituut voor Natuurbehoud. Voor de natuur is er immers reeds een instituut dat goed werk levert. Bij de afbakening van de natuurlijke en agrarische structuren werken ze met een enorm sterke eenheid die zich op de materie kan focussen en op een wetenschappelijke basis gegevens kan voorleggen.
Het is een goed idee een dergelijk Instituut voor de Ruimtelijke Economie als een wetenschappelijke instelling van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap op te richten. Haar concrete taak zou erin bestaan alle passende wetenschappelijke studies, onderzoeken en werkzaamheden uit te voeren en vooral adviezen te verlenen in verband met het ruimtelijk-economisch beleid met het oog op een duurzame afstemming tussen het beleid inzake ruimtelijke ordening en het economisch beleid. Gedurende twee jaar was dezelfde minister voor beide verantwoordelijk. Dit was de enige manier om te komen tot een gezamenlijke benadering. Ondertussen is de wagen aan het rollen. Het feit dat minister Gabriels nu een deel van de taak overneemt, zal hier zeker geen afbreuk doen.
Via de algemene uitgavenbegroting 2002 van het Fonds voor Economische Expansie en Regionale Reconversie is er in de rubriek 1.2 Economisch streek- en stedelijk beleid het artikel 3302 ingeschreven. De omschrijving ervan is : 'Strategisch Plan Ruimtelijke Economie'. Het hierin opgenomen bedrag is 11,2 miljoen frank. Het gaat om vereffeningskredieten, bestemd voor de betalingsverplichtingen van 2001 zodat de opdrachthouders hun taak kunnen vervullen en een aantal studies kunnen worden betaald. Voor de financiering van een aantal studies hebben we trouwens een beroep gedaan op andere kredieten van het FEERR.
In de toelichting per programma bij de aangepaste uitgavenbegroting staat op pagina 227 de gedetailleerde vastleggingsmachtiging van de FEERR-MGO. Er is een vastleggingsbudget van 33,6 miljoen frank opgenomen voor het SPRE. We moesten van de Inspectie van Financiën een engagement aangaan voor 2001-2002-2003. De vastlegging is gebeurd in de begroting van 2001.
Bovendien zal op de uitgavenbegroting 2002 op het programma 62.10 Ruimtelijke Ordening op een basisallocatie 'Allerhande uitgaven met betrekking tot ruimtelijk-economische studies' een gesplitst krediet worden gereserveerd van 250.000 euro of 10,1 miljoen frank. Indien men dit voegt bij de huidige werkingskosten van 11,2 miljoen frank dan hebben we de beschikking over een budget van 21,3 miljoen frank voor 2002. Daarnaast zijn er nog mogelijkheden binnen de klassieke begroting voor het verlenen van opdrachten.
Ik had met de voorzitter afgesproken dat we zo spoedig mogelijk de startnota van de heren Cabus, Allaert en Vanhaverbeke zouden doornemen. Deze nota over de ruimtelijke economische hoofdstructuur van Vlaanderen dateert van vlak voor de zomer. We hebben het eigenlijk aangedurfd om de ruimtelijke economie te toetsen aan het RSV en dit op basis van zeer objectieve parameters. We hebben een aantal anomalieën ontdekt. Enkele correcties zijn nodig. We hebben bijvoorbeeld enkele gemeenten gedetecteerd die volgens de objectieve parameters onder de economische hoofdstructuur zouden moeten vallen. Via de zogenaamde historische kritiek kan men dat dan wel verklaren maar een aantal gebieden werden duidelijk vergeten. Andere gebieden krijgen dan weer de stempel 'strategisch belangrijk' terwijl het helemaal geen economische zwaargewichten zijn. Ik stel voor dat we tijd uittrekken om die nota grondig te bespreken.
Dat zal me ook toelaten om de resultaten van de vorige studie bekend te maken. Elke provincie moest een stuurgroep oprichten, onder leiding van de administrateur-generaal van de GOM, waaraan de planologisch ambtenaar van Arohm zou meewerken en een aantal mensen met een hefboomfunctie. Ik geef een voorbeeld van deze laatste groep. Als het over PRB in Balen gaat, zit de OVAM mee aan tafel. Als het over de ontsluiting van Kapelleveld in Wommelgem gaat, hebben we de afdeling Wegen nodig. Zo hebben we voor al de 51 terreinen in Vlaanderen een werkgroep opgericht met de opdracht om tegen uiterlijk eind dit jaar uit te zoeken of een aantal van deze terreinen nog kunnen worden ingeschakeld in de behoeftestudie of dat ze juist een totaal andere bestemming moeten krijgen.
Intussen lopen ook een aantal initiatieven om nieuwe bedrijfsterreinen te zoeken en aan te duiden. Daarbij wordt de zoekzone gerespecteerd die ingekleurd werd bij de eerste studie. Een aantal provinciebesturen, waaronder Antwerpen, is bezig met de eerste invulling van de nood aan nieuwe bedrijfsterreinen.
De stedelijke afbakeningsprocessen worden op volle snelheid voltooid. Aalst is opgestart, Kortijk start binnenkort, Turnhout is bijna klaar, Mechelen is klaar, Hasselt-Genk komt eraan. In het kader van die afbakeningsprocessen zullen we de aanduiding van de bedrijfsterreinen via uitvoeringsplannen kunnen uitvoeren. We zullen tevens woonuitbreidingsgebieden kunnen omzetten in woonzones. We kunnen dus zowel op het vlak van bedrijven als op het vlak van woningen, maar dan prioritair in de stedelijke afgebakende gebieden, extra ruimte vrijgeven om de druk van de ketel te halen.
De voorzitter : We hadden al met de minister afgesproken contact op te nemen met de opdrachthouders om een datum te zoeken voor een toelichting bij die nota. Aansluitend daarop heeft de minister toegezegd om de conclusies van het eerste rapport te bespreken. Deze vergadering zal een van de volgende weken plaatsvinden naast een bespreking van de studie over de woonuitbreidingsgebieden.
Minister Dirk Van Mechelen : De toelichting over de woonuitbreidingsgebieden had ik aangekondigd voor het zomerreces maar door het decreet over de zonevreemde woningen is dat verschoven. Tijdens de zomer is dan de heibel over het tekort aan bouwpercelen losgebarsten en is een deel van de studie vrijgegeven. Het was wel degelijk de bedoeling om de studie eerst hier te bespreken.
De heer Carl Decaluwe : Ik dank de minister voor zijn omstandig antwoord. U hebt verwezen naar de studie over de economische structuur. Als ik het goed begrijp, zal die studie worden gebruikt bij de evaluatie van het RSV in 2002. Een aantal economische knooppunten zullen een ander statuut krijgen, andere zullen hun statuut kwijtraken en er zullen nieuwe knooppunten worden bepaald.
U wilt een 'Instituut voor de Ruimtelijke Economie'. Ik vind dat positief, maar ik hoor dat er in andere wetenschappelijke instituten nog altijd enorme ongerustheid bestaat over het nieuwe statuut in het kader van de hervorming van de instellingen. Wordt men IVA of EVA? Welk statuut zal dat nieuwe instituut krijgen?
Minister Dirk Van Mechelen : Met onze nota 'Beter bestuurlijk beleid', die is goedgekeurd door de Vlaamse regering, trachten we aan te tonen dat een dergelijk instituut nodig is. In een volgende fase zal voor alle instellingen moeten worden bepaald of het IVA's of EVA's worden. De Vlaamse regering zal een volledige dag uittrekken om de voorstellen van de administraties te screenen. De twee bijzonder gemandateerde commissarissen zullen voorstellen doen. We zullen ons daarop baseren om de andere instituten zoals Natuurbehoud en Bosbeheer te aligneren. Ondertussen werken we de volgende drie jaar op volle snelheid door met het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie. Er wordt in bijkomende budgettaire ruimte voorzien.
De voorzitter : Het incident is gesloten.