Commissie voor Algemeen Beleid, Financi?n en Begroting Vergadering van 27/11/2001
Interpellatie van de heer André Denys tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over het ontbreken van voldoende indicatoren om Vlaanderen internationaal te vergelijken
Vraag om uitleg van de heer Chris Vandenbroeke tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over de Algemene Sociaal-economische Enquête 2001
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van de heer Denys tot de heer Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over het ontbreken van voldoende indicatoren om Vlaanderen internationaal te vergelijken met daaraan toegevoegd de vraag om uitleg van de heer Vandenbroeke, over de Algemene Sociaal-economische Enquête 2001.
De heer Denys heeft het woord.
De heer André Denys : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, in de recesperiode heb ik kennis genomen van de zogenaamde proeve van boordtabel Vlaanderen, ontwikkeld door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. Dit is een soort van benchmarking waarin indicatoren van twaalf sociaal-economische domeinen worden belicht en vergeleken met zeven andere landen, met name Nederland, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Japan en de Verenigde Staten. De eerste vier landen werden gekozen omdat ze onze voornaamste handelspartners zijn. Zweden gold als vertegenwoordiger van de Scandinavische landen. Japan en de Verenigde Staten maken een ruimere internationale situering mogelijk.
De vergelijking werd dus gemaakt op twaalf domeinen : macro-economie, sociaal, vergrijzing, arbeidsmarkt, onderwijs, vorming en scholing, innovatie, ICT, ondernemerschap, buitenlandse handel en investeringen, infrastructuur, fiscaliteit en milieu. In het kader van onze begrotingsbesprekingen is zo'n proeve van boordtabel van uitermate groot belang. Het toont aan hoe Vlaanderen evolueert en hoe we onze politieke doelstellingen kunnen bereiken.
De SERV stelt zelf in haar rapport dat er een aantal Vlaamse gegevens ontbreken om een ernstige internationale vergelijking te maken. Ik vermeld een aantal kritieken. De methodologische specificaties van internationaal vergelijkend onderzoek en materiaal zijn moeilijk verkrijgbaar. Voor verschillende figuren is het onmogelijk om eigen cijfers voor Vlaanderen te berekenen. Ook al is het nodige materiaal in Vlaanderen voorhanden, toch blijft de berekening moeilijk. Dat ligt onder andere aan definitieverschillen, institutionele verschillen tussen landen en verschillen in maatschappelijke keuzes. Er ontbreken dus gegevens om echt een belangrijke vergelijking te kunnen maken met andere landen.
In de federale prioriteitennota met betrekking tot het Belgisch voorzitterschap van Europa zou daar een aanzet toe worden gegeven in het kader van de strategie voor duurzame ontwikkeling. Mijn vraag is dan ook van meer algemene aard. Op welke wijze zal er in de toekomst worden verholpen aan het ontbreken van materiaal zoals aangekaart door de SERV?
De voorzitter : De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Chris Vandenbroeke : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik had deze vraag om uitleg al ingediend op 26 september jongstleden, maar ze werd om verschillende redenen al een paar keer uitgesteld. Vooraleer mijn vraag toe te lichten, sluit ik aan bij de interpellatie van de heer Denys.
Als academicus ben ik verheugd dat we een minister van Statistiek hebben. Om performant te functioneren, moeten de juiste diagnoses kunnen worden gesteld aan de hand van goed materiaal. De SERV en internationale statistische overzichten met een aanzet tot comparatieve analyse laten echter dikwijls blijken dat een aantal parameters voor Vlaanderen ontbreken. Zonder pedant te willen doen, wil ik zeggen dat statistiek me ten zeerste interesseert.
Momenteel loopt de laatste sociaal-economische enquête. Er bestaat in academische middens discussie over het feit of dit nu de vijftiende of zestiende enquête is. Men spreekt ook wel eens over een volkstelling, alhoewel dat niet helemaal correct is. Een volkstelling heeft enkel tot doel de bevolking te tellen. Bij ons zijn er steeds meer parameters aan verbonden.
De eerste enquête werd gehouden in 1846, de tweede in 1856, de derde in 1866. Over die van 1876 is er enige discussie. Er is toen wel degelijk een enquête gehouden, maar erg partieel. Als we dan verder tellen tot 2001, dan is dit nu de vijftiende of zestiende. Het is in elk geval de laatste. In de toekomst zal er op een andere manier worden gewerkt. Het is zinloos om een bevraging te doen als het materiaal via andere kanalen beschikbaar is, zoals de kruispuntbank of het rijksregister. Bovendien is dat een stuk goedkoper.
Mijnheer de voorzitter, vroeger waren de Belgen supercracks en dat zeg ik weer op het randje af van pedant te klinken. Toen we in 1846 startten, is men van over de hele wereld komen kijken naar de klasse van grootmeesters als Ducpetiaux en Quetelet. In de loop van de tijd zijn we dit grootmeesterschap en die voortrekkersrol verloren. Dat heeft onder meer te maken met een gebrek aan middelen voor het NIS. De laatste jaren is de toestand weer wat verbeterd, maar het moet nog beter.
De tijd van het schrijven van grootschalige studies is voorbij, zowel van nationale of internationale omvang. We hebben geen geschiedenis van België à la Pirenne meer nodig. Integendeel, alle economisten zijn het erover eens dat nationale bevragingen zeer slechte vergelijkingen opleveren. Er moet per regio worden bevraagd om de pijnpunten en sterke punten te kunnen analyseren. Vandaar dat ik enkele concrete vragen wil stellen.
Was het echt niet mogelijk om bij de totstandkoming van de enquête een stap verder te gaan en een aantal ontbrekende indicatoren mee op te nemen? Bent u over de enquête gecontacteerd door federaal minister Picqué? Is het niet aangewezen om in de toekomst attent te zijn voor die ontbrekende indicatoren?
De voorzitter : Minister Stevaert heeft het woord.
Minister Steve Stevaert : Mijnheer de voorzitter, collega's, in het antwoord op deze vragen blik ik reeds vooruit naar de toelichting bij de begroting. Een federaal land heeft zo zijn eigenaardigheden, en die zullen u ook opvallen in mijn betoog.
In 1999 was in de Vlaamse begroting voorzien in 13,4 miljoen frank voor Statistiek, en in 2000 in 16 miljoen frank. Dat was onder andere het gevolg van de vraag van de heer Vandenbroeke om het budget te verhogen. In 2001 werd het bedrag, opnieuw op zijn verzoek, drastisch verhoogd tot 34 miljoen frank, en voor 2002 is voorzien in 44,6 miljoen frank. Dat is, na een verdubbeling, opnieuw een verhoging met 30 percent. Statistisch gezien scoren we daarmee goed, maar het budget blijft minimaal, en is dus nog steeds aan uitbreiding toe. De opmerkingen van de heer Vandenbroeke zijn dan ook terecht. Straatnamen herinneren nog aan mensen als de heer Quetelet, maar als het zo verder gaat zullen zulke namen niet meer opduiken.
Het initiatief van de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen om een boordtabel te maken over de positie van Vlaanderen in de Europese context, is zeker lovenswaardig. De verdienste ligt ongetwijfeld in de bundeling van materiaal uit verschillende bronnen en het gebruik van indicatoren om op bevattelijke wijze bepaalde vaststellingen voor te stellen. Het initiatief van de SERV bouwt in feite voort op de inspanningen van de Vlaamse regering om niet alleen op landelijk, maar ook op regionaal niveau aan benchmarking te doen. Deze houding ligt voor de hand omdat een belangrijk deel van de materies geheel of gedeeltelijk geregionaliseerd is en bijgevolg de informatie vanuit de gewesten en gemeenschappen moet worden opgebouwd.
Om de inspanningen op alle domeinen te stimuleren en ook zichtbaar te maken, werd vorig jaar een statistisch meerjarenprogramma voorbereid. De bedoeling is de vastgestelde lacunes inzake beleidsrelevante informatie en de goede voornemens van de administraties, VOI´s en Vlaamse wetenschappelijke instellingen concreet te maken en vast te leggen in projectvoorstellen.
Dit jaar nog zal voor een elftal domeinen een actieprogramma worden voorgesteld. Daarbij zal de leidraad van Eurostat met betrekking tot de kwaliteit van statistieken reeds in de eerste fase worden toegepast. Beleidsrelevantie, tijdigheid en toegankelijkheid zijn belangrijke kwaliteitsparameters, naast uiteraard de accuratesse van de statistieken.
Bij deze oefening wordt er ook reeds rekening mee gehouden dat niet alleen de effecten van de Vlaamse beleidsvoornemens in kaart moeten worden gebracht, maar dat ook de prestaties en bereikte resultaten moeten kunnen worden vergeleken met de buurlanden en de belangrijkste handelspartners. Immers, indien Vlaanderen niet even performant presteert als zijn omgeving, kan het ook geen vooruitstrevende rol spelen op internationaal niveau.
Benchmarking stelt evenwel bijzondere eisen aan de statistiek, die moet worden opgemaakt volgens internationaal afgesproken definities en standaarden. Dit gebeurt momenteel nog niet probleemloos. De gegevensverzameling in Vlaanderen gebeurt veelal op basis van administratieve registers die worden opgebouwd op basis van dossiers waarvan de informatie wordt betrokken uit de toepassing van Vlaamse regelgeving. Daarin worden niet altijd dezelfde uitgangspunten genomen als in andere landen of regio´s.
Internationaal vergelijkbaar materiaal veronderstelt echter dat reeds in de eerste fase van het statistisch proces voldoende details worden geregistreerd, zodat een aggregatie kan gebeuren of bewerkingen kunnen worden uitgevoerd die statistieken opleveren overeenkomstig de internationale verplichtingen. Via voormelde statistische actieprogramma´s zullen aanvullende inspanningen op dit vlak worden aangemoedigd en opgevolgd.
Een tweede probleem vindt zijn oorsprong in het feit dat voor bepaalde materies, federale instanties nog steeds een monopoliepositie hebben bij de inzameling van gegevens en het databeheer. Regionale opdelingen worden vaak met veel vertraging vrijgegeven omdat er prioriteit wordt gegeven aan een rapportering op landelijk niveau. Een voorbeeld hiervan is het BBP dat op landelijk niveau is berekend voor 1999 en 2000, maar op regionaal niveau slechts beschikbaar is tot 1998. Dat verplicht het Vlaams Gewest tot het maken van ramingen.
De administratie Planning en Statistiek heeft de opdracht gekregen om voor een aantal essentiële economische parameters versneld berekeningen te maken op basis van ramingen. Verouderde informatie is immers zonder waarde bij het nemen van strategische beslissingen. De administratie heeft eind oktober 2001 een raming gemaakt van het bruto binnenlands product per hoofd in het Vlaams Gewest. Voor andere parameters zullen extra bevragingen nodig zijn. Zo zal begin 2002 een enquête bij 12.000 bedrijven een antwoord moeten geven op twee prangende vragen.
De eerste vraag is die naar het belang van multiregionale ondernemingen, die vestigingen hebben in het Vlaanderen en in de andere gewesten. Er is weinig informatie beschikbaar over het belang van de Vlaamse vestigingen in het geheel van de grote onderneming. Behalve over tewerkstelling willen we ook meer weten over hun omzet, aankopen, investeringen en toegevoegde waarde.
De tweede vraag is die naar de interregionale handelsstromen tussen het Vlaamse Gewest en de andere gewesten. Die zijn momenteel onbekend. Enkel de uitvoer naar het buitenland - buiten België - is in kaart gebracht.
Zulke steekproefsgewijze overzichten laten enkel ramingen toe. Er moet een grondiger oplossing worden gevonden in overleg met de federale statistiekproducenten. Zij moeten hun bronbestanden toegankelijk stellen voor de regio´s zodat deze voor hun informatiebehoeften de nodige bewerkingen kunnen doen. Met de regio´s moet eveneens op volwaardige basis overleg worden gepleegd over de te hanteren definities en de in te voeren dimensies.
Tegen december stelt APS een eisenbundel op met betrekking tot de meest dringende regionale statistieken op sociaal-economisch vlak. Mijn kabinet zal samen met de administratie een overleg hebben met de SERV en vragen dat de sociale partners deze eisenbundel mee ondersteunen. Op deze wijze ontstaat er een directe betrokkenheid met de primaire gebruikers van deze statistieken. Met dit dossier zal ik naar minister Picqué trekken, die op federaal niveau bevoegd is voor Statistiek. De Vlaamse administratie moet zich op haar beurt dan ook voorbereiden op een analyse van de grote bronbestanden eenmaal ze ter beschikking worden gesteld. Daarom is de uitbouw van een datawarehouse-statistiek ook een prioriteit voor APS.
Een derde probleem situeert zich bij de Europese en internationale statistiekinstanties. Een aantal 'surveys' worden in alle lidstaten op basis van een zelfde gestructureerde vragenlijst georganiseerd. Dit biedt internationaal vergelijkbare datasets. De grootte van de steekproef is echter alleen berekend voor een voldoende representativiteit op landelijk niveau. Zo blijkt dat het Europees huishoudpanelonderzoek, de Dublin Survey over de kwaliteit van het werk, en de European Labor Force Survey geen betrouwbare regionale opsplitsingen mogelijk maken.
Deze problemen kwamen recent aan het licht bij een poging van de administratie Planning en Statistiek om voor bepaalde indicatoren van de Top van Lissabon en voor de sociale indicatoren van de in voorbereiding zijnde Top van Laken de beschikbare internationale bronnen te bewerken voor Vlaanderen. Tijdens het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie moet deze problematiek op de vergaderagenda worden gebracht. Krachten en middelen moeten worden gebundeld om het aantal onderzoekseenheden te verhogen of het steekproefplan zo op te stellen dat de 'surveys' ook op het niveau van de zogenaamde NUTS I-gebieden - voor België zijn dit de 3 gewesten - betrouwbare informatie kunnen opleveren.
Door proactief initiatieven te nemen bij het zoeken naar indicatoren die tegelijk zinvol zijn voor het regionale beleid en relevant zijn in een internationale context, kan Vlaanderen in de debatten over een nieuwe set van benchmarkindicatoren een meer vooraanstaande rol spelen en goed onderbouwde voorstellen doen. Dit zal hopelijk tot gunstige resultaten leiden bij het vastleggen van de definitieve set van indicatoren voor het sociaal gedeelte van de Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren. Dit is echter slechts mogelijk indien de expertise van verschillende Vlaamse statistiekactoren wordt gebundeld.
Er is zeker reeds kennis aanwezig in onze Vlaamse universitaire onderzoekscentra, die trouwens reeds als experts worden gevraagd bij de voorbereiding van de dossiers voor de Europese Commissie. Met betrekking tot de indicatoren voor de vijfde pijler van de Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren over het thema kwaliteit van het werk nam APS het initiatief om het departement EWBL, het Steunpunt WAV en de studiedienst van de SERV rond de tafel te brengen en een gemeenschappelijke insteek te maken voor de Vlaamse vertegenwoordiger in de voorbereidende werkcommissies voor de Europese ministerraad van Sociale Zaken op 8 oktober. Dit is voor de nabije toekomst.
Wat is nu concreet de stand van zaken? De Vlaamse regering nam reeds een aantal beslissingen. Zo nam ze naar aanleiding van de Top van Lissabon op respectievelijk 17 maart 2000 en 17 juli 2000 een Vlaams standpunt in over ´Europa een informatiemaatschappij' en over ´de krijtlijnen voor een werkgelegenheidsstrategie´. In opvolging hiervan keurde de Vlaamse regering op 17 juli 2000 het actieplan 'een leven lang leren in goede banen´ goed. De Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren werden ondertussen ook verder geconcretiseerd in een Vlaams actieplan 'Werkgelegenheid' dat op 16 februari 2001 werd voorgesteld.
De administratie Werkgelegenheid volgt de resultaten op en publiceerde reeds een overzicht met indicatoren. De betrokken administratie zet deze monitoring continu door en werkt hiervoor samen met het universitaire Steunpunt WAV.
De Vlaamse regering nam op 8 december 2000 ook beslissingen over de uitbouw van geïntegreerde overheidsloketten en stelde een digitaal actieplan e-flanders voor. Hierbij werd onder meer beslist dat halfjaarlijks een bevraging wordt georganiseerd bij 1.500 individuen en 1.500 bedrijven over kennis, toegang tot en gebruik van ICT. Er zal een ICT-monitor worden opgezet waarbinnen alle gegevens over ICT zullen worden opgeslagen en beheerd.
De administratie Planning en Statistiek zal in de Vrind 2001 en in een andere publicatie de resultaten kenbaar maken over de houding van de Vlamingen over ICT op basis van de survey die in mei en juli 2001 dit jaar plaatsvond.
De regering keurde op 23 februari 2000 ook een Vlaams actieplan goed ter bestrijding van de armoede waarin onder meer ook de opvolging van de op de Top van Lissabon afgesproken indicatoren vermeld werd.
Halfjaarlijks wordt de regering ook op de hoogte gehouden van de stand van zaken met betrekking tot de indicatoren van de Top van Lissabon. Dit zijn zonder meer cruciale indicatoren voor internationale vergelijking.
Dit alles neemt niet weg dat er recent reeds veel vooruitgang geboekt werd. Van de 36 indicatoren voor de Top van Lissabon zijn er 21 waarvoor op Vlaams niveau nu reeds betrouwbare statistieken kunnen worden berekend. Ook kan nu reeds worden aangekondigd dat voor een aantal indicatoren waarvoor de SERV in zijn boordtabel geen of geen recent vergelijkbaar materiaal vond voor Vlaanderen, tegen eind dit jaar wel gegevens beschikbaar zullen zijn, bijvoorbeeld over investeringen als percentage van het BBP, de turbulentie van bedrijven, met name de gemiddelde som van oprichtingen en opheffingen, de werkloosheidsgraad naar nationaliteit en onderwijsniveau, de transportinvesteringen als percentage van het BBP, de waterwinning als percentage van de bruto jaarlijkse beschikbaarheid, het industrieel afval en de energie-intensiteit.
Om een algemeen en actueel overzicht te geven van het beschikbare materiaal voor benchmarking zal tegen medio december een bijzondere uitgave worden gerealiseerd in de publicatiereeks van de APS. Het betreft hier met name Profiel Vlaanderen. Zoals gewoonlijk zullen alle leden van het parlement een gratis exemplaar ontvangen. De achterliggende statistiekreeksen zullen ook op de website van de Vlaamse overheid worden geplaatst en zullen regelmatig worden geactualiseerd. Omwille van de reeds vermelde problemen van beperkte steekproefgrootte, of ontbrekende regionale opdelingen omwille van federale bevoegdheden - ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de inflatiegraad en de belastingvoet voor lage inkomens - blijft er nog een tekort bestaan.
Voor 2002 zijn er niettemin weer andere hoopvolle perspectieven. Zo is er een vraag geformuleerd aan het NIS om begin 2002 een proefbestand van censusgegevens te mogen ontvangen. Zo zal snel op een representatief staal van de sociaal-economische enquête en van de woningenquête voor Vlaanderen, die op 1 oktober 2001 plaatsvond, een analyse kunnen worden gemaakt van de Vlaamse feitelijke gegevens. De APS zal deze opdracht krijgen.
Zoals u kunt merken, is het Vlaams statistiekbeleid in een stroomversnelling aan het komen. De resultaten zullen dan ook binnenkort zichtbaar worden in internationale publicaties en opvolgingsrapporten.
De voorzitter : De heer Denys heeft het woord.
De heer André Denys : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord.
In de eerste plaats wil ik me verontschuldigen voor het feit dat ik met deze interpellatie, die nochtans al lang ingediend was, een voorafname doe op de begrotingsbespreking. Toch denk ik dat dit ons de kans heeft gegeven een boeiend debat te voeren over en dus meer inzicht te verwerven in deze interessante materie.
Ik stel tot mijn vreugde vast dat aanzienlijke inspanningen worden geleverd. Zo meen ik begrepen te hebben dat reeds 21 van de 36 op de Top van Lissabon afgesproken indicatoren worden ingevuld.
Wat Eurostat betreft, moet ik echter vaststellen dat een aantal fundamentele gegevens vanuit Vlaanderen niet beschikbaar zijn. Het zou dus wenselijk zijn op dat vlak een doorbraak te verwezenlijken.
Over de concrete inhoud van het antwoord van de minister zal ik het nu niet hebben, want ik wens dit eerst ten gronde na te lezen.
Tot slot wil ik nog een voorstel richten aan de voorzitter van deze commissie. Mijns inziens zou de proeve van boordtabel van de SERV zich ondanks haar beperkingen uitstekend lenen voor een benchmarkingvergelijk. Zou het niet de moeite lonen daar na de begrotingsbespreking eens een debat aan te wijden, in aanwezigheid van vertegenwoordigers van de SERV, ten einde een toelichting te krijgen en de achtergronden beter te leren kennen?
De voorzitter : De heer Vandenbroeke heeft het woord.
De heer Chris Vandenbroeke : Ook ik wens de minister te bedanken voor zijn antwoord waaruit eens te meer een sterke interesse voor deze problematiek kan worden afgeleid, los van de financiële inspanningen waartoe hij bereid blijkt.
Toch wens ik nog enkele opmerkingen te formuleren, maar om misverstanden te vermijden wil ik eerst beklemtonen dat ik wel het grootst mogelijke respect opbreng voor de APS-diensten. Binnen de mogelijkheden waarover zij beschikken, leveren zij optimaal werk.
Mijn optimisme is echter niet zo groot als dat van de heer Denys. Als hij zegt dat er 21 van de 36 Lissabon-indicatoren beschikbaar zijn, dan betekent dat wel dat er nog 15 ontbreken. Dat is 40 percent en kan dus moeilijk een minderheid worden genoemd.
U hebt ook verwezen naar het BRP, het bruto regionaal product, dat slechts tot drie jaar terug beschikbaar is. Wat dan als we bijvoorbeeld de investeringen in het onderwijs objectief willen bespreken? Dit houdt niet de vergelijking in van het onderwijsbudget met de totale budgettaire massa, maar - zoals de gemeenschap doet - het onderzoek van het aandeel binnen het BRP. Hoe kan dit als we slechts tot drie jaar terug kunnen vergelijken?
Tot slot vraag ik me af - het federale monopolie dat we moeten ondergaan, alsook de inspanningen van uw voorganger om onder en ondanks dit monopolie toch te kunnen functioneren indachtig - of we dit alles niet hadden moeten inbrengen in de Costa-besprekingen.
Minister Steve Stevaert : We zitten hier met een glas dat voor de enen halfvol en voor de anderen halfleeg is. Er zijn inderdaad nog een aantal belangrijke indicatoren die ontbreken en waarvan we zo pragmatisch mogelijk werk moeten maken. Het is goed dat we reeds zo veel indicatoren hebben, maar het is ook erg dat er nog zo veel ontbreken.
Wat de laatste vraag van de heer Vandenbroeke betreft, zou het idee van de heer Denys om de SERV uit te nodigen inderdaad een hefboom kunnen zijn om de federale overheid onder druk te zetten. In de SERV zijn immers heel wat federaal georganiseerde organisaties met een unitaire structuur vertegenwoordigd. Dan kunnen we los van de discussie of het om unitaire of regionale materie gaat, nagaan wat het beste is voor iedereen : voor België, voor Wallonië, voor Brussel en voor Vlaanderen. Misschien kunnen we als bondgenoot hierin de SERV nemen, en vertegenwoordigers van syndicale organisaties die daar aanwezig zijn. Het debat hier zal alleszins druk op die zaak zetten.
Als we de indruk geven dat elke minister heel strikt aan zijn bevoegdheden houdt, loopt het soms stroever. Dat zou wat minder strikt kunnen. Misschien is dat een positieve manier om de zaak te benaderen. Het kan immers niet door de beugel dat het federale België de deelstaat Vlaanderen zijn instrumenten onthoudt om te komen tot een goed beleid dat wetenschappelijk onderbouwd is. Als er geen statistieken zijn, kan er geen wetenschappelijk onderbouwd beleid worden gevoerd. Dat was de methode van de zachte weg.
Ik denk dat we op termijn echter ook voor de harde weg moeten kiezen. Mijnheer Vandenbroeke, ik denk dat u er als wetenschapper geen probleem mee hebt als er zelfs op Belgisch niveau wordt ingezameld. De basis waarop men inzamelt, moet echter op een correcte manier weer uit elkaar kunnen worden gehaald. Dat zal ook in mijn beleidsverklaring staan. Hier heb ik wel een beetje een wrang gevoel bij. Ik denk dat niet iedereen wil dat we de gegevens uit elkaar kunnen halen. Dat is de discussie die we moeten durven voeren.
Hadden we dat nu moeten inbrengen in de Costa? De Costa is een apart verhaal. Ik denk dat het misschien voldoende is als we de SERV hier uitnodigen en een goede discussie kunnen voeren. We moeten wel verder blijven aandringen en zelf ook extra middelen blijven inbrengen in onze begroting.
We mogen wel zeggen dat de APS met weinig mensen goed werk heeft verricht. Deze mensen geven ook inzichten door die worden gebruikt. Dat is de manier waarop ik wil verderwerken.
In een heel gezond federaal land zou statistiek de bevoegdheid van de gewesten zijn, met slechts een minimale bevoegdheid op het federale niveau om overkoepelend te kunnen werken. Dat zou de beste manier van werken zijn.
De voorzitter : Het incident is gesloten.