Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen Vergadering van 05/07/2001
Vraag om uitleg van mevrouw Sonja Becq tot mevrouw Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over buitenschoolse kinderopvang
De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van mevrouw Becq tot mevrouw Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over buitenschoolse kinderopvang.
Mevrouw Becq heeft het woord.
Mevrouw Sonja Becq : Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, het is niet de eerste keer dat dit thema aan bod komt. Ik stel deze vraag omdat ik werd verrast door een aantal alarmerende berichten over organisaties die zonder Weerwerkers zitten. Ik heb nog eens opgezocht welke beloftes u hebt gemaakt naar aanleiding van het beleidsplan voor kinderopvang. Ze zijn immers van belang voor een goede tewerkstelling en ten behoeve van het algemeen dossier. De aanbevelingen staan enerzijds in functie van een financiële planning voor de uitbreiding van de sector, maar dienen anderzijds ook voor een administratieve vereenvoudiging, onder meer via het ééndossiersysteem.
Omwille van het opdrogen van de middelen van het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten, het FCUD, heeft deze regering in 65 miljoen frank voorzien. Hierdoor was een serieuze incentive mogelijk. Bij de opvolging van het beleidsplan en in een antwoord op een van mijn schriftelijke vragen, wist u te vertellen dat Kind & Gezin al een aantal erkenningen had gedaan en principiële akkoorden had gesloten. Tegelijkertijd werden nog heel wat vragen gesteld, met name omwille van een tekort aan financiële middelen. Bij de opvolging van het beleidsplan meldde u dat tussen juni 2000 en januari 2001, 61 miljoen frank werd ingeschreven voor erkende en principiële akkoorden en dat er toen nog aanvragen ten belope van 24 miljoen frank behandeld moesten worden. U verwachtte dat nog dossiers zouden binnenkomen ten belope van 70 miljoen frank. Daarnaast waren er ook nog een aantal dossiers die wel waren goedgekeurd door Kind & Gezin, maar die niet werden betoelaagd door het FCUD.
Sindsdien heb ik nog een actualisering ontvangen van de cijfers van erkenningen na 1 januari. Daaruit blijkt dat 579 plaatsen opnieuw zijn erkend en dat voor 403 plaatsen nieuwe principiële akkoorden zijn gesloten. Bovendien zou Kind & Gezin nog formele aanvragen voor 1.833 plaatsen ontvangen hebben. Er leeft bijgevolg heel wat en de verwachtingen zijn hoog. Een aantal initiatiefnemers diende vroeger geen aanvraag in, omdat er toch geen geld was. Nu heeft Vlaanderen de boodschap begrepen dat een aanvraag indienen belangrijk is.
U hebt een eigen regeling uitgewerkt voor de betoelaging van initiatieven voor buitenschoolse opvang. Vroeger financierde het FCUD mee aan de werkingsmiddelen en aan de gemeentelijke en regionale coördinatoren. Het personeel dat instond voor de opvang, werd via Weerwerk aangeworven. Het eventuele surplus werd eveneens betaald door het FCUD. De infrastructuur werd ook zelf betaald. U voorziet in een gelijkaardige vorm van financiering, want het forfait dient ook voor de werkingskosten, de lokale coördinatoren en de toeslag voor Weerwerkers.
Toch blijft het zo dat de sector Welzijn via Kind & Gezin eerst principieel akkoord moet gaan met een dossier. Met het advies van Kind & Gezin moet men aankloppen bij de diensten van minister Landuyt om er een Weerwerker te vragen voor kinderopvang. Pas daarna kan het initiatief definitief worden erkend. Het systeem blijft dus uit verschillende stappen bestaan. Er is nog steeds geen sprake van een ééndossiersysteem. Ik vind daarover evenmin iets terug in uw besluit van 23 februari. Ik ging ervan uit dat het niet zo moeilijk kon zijn om op Vlaams niveau te werken met één dossier. Daardoor zou het voor de initiatiefnemers van een project voor buitenschoolse opvang onmiddellijk duidelijk worden op hoeveel middelen en personeelsleden ze kunnen rekenen. Het zou toch veel makkelijker zijn als dit alles in één beweging kan gebeuren.
De vele dossiers met een principieel akkoord blijven liggen. De initiatiefnemers gaan ervan uit dat alles in orde komt, maar krijgen bij de dienst Tewerkstelling het deksel op de neus. Bij die dienst krijgt men immers te horen dat niet geweten is hoeveel geld nog beschikbaar is voor het betoelagen van Weerwerkers en dat er eerst berekeningen moeten worden gemaakt. Er wordt dus een verwachting gecreëerd en mensen worden op een bepaald spoor gezet, maar plots staan ze volledig in de kou. Initiatiefnemers die willen starten in september of tijdens de vakantie, kunnen geen kant meer uit. Minister Landuyt heeft me geantwoord dat dit klopt. Ik dacht dat beleid voeren ook vooruitzien was, maar blijkbaar is dit in deze zaak niet het geval.
Een ander element in onze bespreking was het idee om ook scholen of schoolruimtes een rol te laten spelen bij die opvang. Mevrouw de minister, u raakte dit punt herhaaldelijk aan. Ik kom nu tot mijn vragen.
Hoe ziet u die verdere ontwikkeling van de buitenschoolse opvang? Welke financiële planning staat daar tegenover, ook voor de komende jaren? Ik schetste daarnet het kostenplaatje zoals u het ons gaf. We kunnen vragen verwachten voor een waarde van 64 of 70 miljoen frank - al naargelang het antwoord dat ik lees - vanwege initiatieven die niet via het FCUD zijn betoelaagd. Hoe zult u de ongelijke behandeling wegwerken tussen initiatieven die nu worden erkend en initiatieven die destijds niet werden betoelaagd door het FCUD? Krijgen die initiatieven op een of andere wijze voorrang? Worden ze snel of automatisch mee opgenomen in de subsidiëring? Is er terzake in een specifieke regeling voorzien? Toen ik u een schriftelijke vraag stelde over het verschil tussen de betoelaging door het FCUD en die via uw regeling, antwoordde u immers dat er terzake geen interpretatieprobleem meer is, omdat we onze eigen regelgeving hebben. Maar dan kan er nog steeds een discriminatie bestaan voor zij die nu wel middelen krijgen en die vroeger niet kregen, indien ze niet meteen mee kunnen aanschuiven. Welke regeling is er terzake?
Van enige eenheid van dossiers is nog steeds geen sprake. Nochtans is de stap om afspraken te maken op Vlaams niveau toch niet zo moeilijk, dacht ik. De stap kost ook niet meteen meer geld. Waarom is die stap nog niet gezet? Zijn er terzake evoluties te verwachten? Hoe zult u het probleem van de ontoereikende middelen oplossen? Wat is het tijdschema terzake? Wat is uw oplossing voor het tekort aan financiële middelen voor de Weerwerkers? Daaraan gekoppeld rijst de vraag naar de regularisatie van het statuut van de gesco-Weerwerkers, die ook aan de orde is voor minister Landuyt. Minister Landuyt vindt dat dit volwaardige werknemers moeten zijn. Ik vind dat ook, maar dan moet ervoor worden gezorgd, mevrouw de minister, dat deze mensen naar u worden overgeheveld en dat dit mee wordt behandeld in een totaalpakket. Welke oplossing biedt u die initiatieven voor buitenschoolse opvang die staan te trappelen en die wachten op hun Weerwerker, maar die nul op het rekest kregen?
Op het terrein stelt men zich ook vragen over de rol van de regionale coördinatoren. Ze blijven immers een rol spelen, ook in het nu voorliggende plan, maar ik vind er niet meteen veel over terug in de tekst. Steeds meer initiatieven die starten, zoeken naar instanties die hen heel concreet kunnen helpen en begeleiden bij de dossieraanvragen en het indienen van dossiers. Blijven die coördinatoren ook in de toekomst gesubsidieerd? Welke rol ziet u nog weggelegd voor hen?
Wat is de rol van scholen en schoolgebouwen in die buitenschoolse opvang? In welke mate wordt aan de financiering van infrastructuur gedacht, zowel voor initiatieven in bestaande schoolgebouwen als voor vroegere initiatieven die niet in schoolgebouwen mochten worden ondergebracht? U zegt wel regelmatig dat er een kwaliteitslabel voor scholen komt, maar staat daar ook iets tegenover, of krijgen ze gewoon een stempeltje? Anders is er niet veel verschil met de bestaande regeling, die ook al de mogelijkheid bood in scholen te werken indien dat expliciet werd gemotiveerd in het advies van het overleg.
De voorzitter : Minister Vogels heeft het woord.
Minister Mieke Vogels : Mevrouw de voorzitter, geachte leden, ik blijf stellen dat het belangrijk is dat met de verschillende initiatieven van buitenschoolse kinderopvang rekening wordt gehouden bij het beleid. Dan heb ik het over de diensten voor opvanggezinnen en kinderdagverblijven, de particuliere opvanggezinnen, de particuliere opvanginstellingen, het onderwijs, het jeugdwerk en de specifieke initiatieven voor buitenschoolse opvang.
Momenteel werken al die voorzieningen het beste samen op het lokale niveau, omdat daar geen sprake is van de complexe financieringsstromen en bevoegdheden die er wel zijn op het Vlaamse en het federale niveau. We hebben dan ook steeds gezegd dat we het lokale overleg zouden aanmoedigen en verder uitbreiden, en op die manier modellen zouden trachten te vinden voor een hedendaagse buitenschoolse kinderopvang die de grenzen tussen al deze diverse kleinere sectoren overschrijdt. Om die dynamiek een impuls te geven werd er een prijs uitgereikt van 750.000 frank. Dat stond trouwens in ons plan. Onlangs ontvingen drie gemeenten die prijs om hen te steunen in de vooruitstrevende manier waarop ze hun buitenschoolse opvang organiseren. Die drie gemeenten werden geselecteerd door een jury waarin de VVSG zetelde, met de kinderrechtencommissaris als voorzitter. Onder meer de VVSG heeft er zich toe verbonden de drie laureaten aan bod te laten komen in haar blad, zodat hun goede ideeën kunnen worden verspreid bij andere lokale overlegstructuren.
Dit principe van samenwerking tussen alle partners die bezig zijn met buitenschoolse opvang is erg belangrijk. Uit een recente gebruikersenquête van het HIVA blijkt immers nogmaals dat slechts ongeveer 5 percent van de kinderen tussen 3 en 12 jaar gebruik kan maken van een echt georganiseerd initiatief voor buitenschoolse opvang. 95 percent wordt dus nog steeds opgevangen op een andere manier.
Als ik ten overstaan van deze twee uitgangspunten een financiële planning plaats, zijn verschillende geldstromen relevant, aangezien de verschillende opvangvormen een rol spelen ten overstaan van de buitenschoolse kinderopvang. Wie spreekt over buitenschoolse kinderopvang kan zich dus natuurlijk niet beperken tot de middelen die naar de Initiatieven voor Buitenschoolse Kinderopvang gaan. In het verleden financierde Welzijn die IBO's niet. Dat gebeurde via Arbeid en Tewerkstelling, in de vorm van de Weerwerk-gesco's, en via het FCUD met betrekking tot de loonaanpassingen en de werkingsmiddelen. Het opdrogen van de FCUD-bron leidde er toe dat we zelf 65 miljoen frank hebben gereserveerd. Op dit ogenblik houdt Kind & Gezin de halfjaarlijkse evaluatie van het plan voor kinderopvang, en gaat het na hoe het zit met de financieringsstromen. Hoogstwaarschijnlijk zullen we bijkomend 30 tot 40 miljoen frank kunnen vrijmaken, bovenop het bedrag van 60 miljoen frank, om toch nog een aantal bijkomende IBO's te erkennen en te financieren. Dit gebeurt los van de financiering van de Weerwerk-gesco's.
We hebben dit bedrag kunnen vrijmaken, maar niet omdat het elders slechter gaat. Als men voor het hele jaar in een bedrag voorziet voor een gesubsidieerde voorziening, duurt het nog een tijd voor alle erkenningen rond zijn, dus moet men die voorziening maar drie maanden van dat jaar betalen. Men kan dus wel wat met middelen schuiven voor dossiers die afgerond zijn in het kader van de IBO's. Maar die beslissingen zullen pas definitief kunnen worden bekrachtigd wanneer we zicht hebben op de begroting 2002. Dat zei ik vorige maal reeds. Anders lopen we het gevaar in 2002 geen geld meer te hebben voor initiatieven die we nu goedkeuren.
Dan is er de ongelijkheid inzake behandeling tussen initiatieven die nu worden erkend en initiatieven die destijds werden afgewezen door het FCUD. Ik zei u reeds dat die initiatieven, wanneer ze nog actief zijn, hun dossier en aanvraag nu opnieuw kunnen indienen. Het is echter niet de bedoeling om een voorkeursbehandeling te geven aan projecten die ooit al eens de revue zijn gepasseerd. We willen komen tot een totaalaanpak.
Als de initiatieven die nu al bestaan zonder ondersteuning zich allemaal aanbieden om de bijkomende middelen aan subsidiëring te krijgen, dan is er sprake van een situatie analoog aan die van de particuliere opvanginitiatieven die nu hun aanvraag tot erkenning als kinderdagverblijf indienen. We willen in de eerste plaats het bestaande aanbod inzake kinderopvang uitbreiden.
Het FCUD is een onverwachte kost, die we niet hadden voorzien in ons oorspronkelijke plan. Ik verwijs ook naar het statuut van de onthaalouder, dat ons extra geld zal kosten zonder bijkomende plaatsen te garanderen. Tegenover dit parlement heb ik me verbonden tot het creëren van 10.000 plaatsen extra. Ik wil die belofte nakomen. We moeten dus uitzoeken hoe we met de beschikbare middelen moeten omspringen. Ook al krijgen we meer geld, we moeten in eerste instantie zoveel mogelijk wachtlijsten wegwerken en zoveel mogelijk vragen beantwoorden van mensen die momenteel helemaal geen kinderopvang hebben.
Er was een vraag over de eenheid van dossiers. Het centraliseren van zowel de geldstromen als de administratieve behandeling van een dossier in één loket stuit momenteel op het versnipperde optreden van respectievelijk Kind & Gezin, Tewerkstelling en het FCUD. Er bestaat terzake wel een protocol tussen de ministers van Welzijn en Tewerkstelling, dat trouwens dateert van de vorige zittingsperiode. Dit protocol stroomlijnt de dossierbehandeling op Vlaams niveau. Zo worden er wederzijds adviezen doorgegeven en dergelijke. Dat verloopt vrij vlot. Het probleem met het FCUD is ingewikkelder. Dat weet u. Deze zaak zal weliswaar haar beslag krijgen, maar heeft blijkbaar tijd nodig.
Recentelijk nog ontving ik een advies van de SERV over de nota die ik hen had overgemaakt na één jaar werken met het beleidsplan. Daarin blijkt ook de SERV vragende partij te zijn voor een aanpak van het FCUD waarbij de gemeenschappen mee sturend optreden. De facto distantiëren ze zich enigszins van de individualisering van die hele FCUD-betoelaging. Dit zal dus worden aangepakt. Ik heb dit zelf niet helemaal in de hand. Ik kan alleen maar via allerlei kanalen, zoals SERV-adviezen, trachten de druk op de ketel wat te verhogen.
De voorbije weken werd ik onaangenaam verrast door de mededeling dat de beslissingen over het toekennen van Weerwerkers werden bevroren. Mevrouw Becq, ik ben het met u eens wanneer u stelt dat beleid maken vooruitzien is. Men had dit ten minste sneller moeten signaleren. Ik heb bij de minister van Werkgelegenheid aangedrongen op het deblokkeren van het dossier. Er wordt momenteel gewerkt aan een oplossing. Ook daar is het wat te eenvoudig om te stellen dat men die gesco's moet regulariseren. Dat vergt een principiële beslissing, die er zeker nog niet is. Daar kunnen we niet op wachten. Ook zou dit andermaal onze begroting zwaar belasten. Het zou alweer neerkomen op het opeisen van meer middelen voor wat momenteel al bestaat en niet voor het creëren van bijkomende plaatsen.
De regionale coördinatoren worden gesubsidieerd door het FCUD. Dat fonds koppelt daar weinig of geen beleidsvisie aan. Ik stel vandaag vast dat in de diverse Vlaamse regio's de regionale coördinatie zowel kwantitatief als inhoudelijk totaal anders is uitgebouwd. Ik ben vragende partij voor twee elementen. Ten eerste vind ik dat die coördinatie moet blijven bestaan. Dit is niet evident wanneer het FCUD zou kiezen voor het individualiseren van de betoelaging. Ten tweede moet worden gewerkt aan een meer uniform kader voor die regionale coördinatie, zodat de coördinatoren een soort regionale agenten worden in de ondersteuning en de uitbouw, die een scharnierfunctie vervullen tussen de regio en het Vlaamse beleidsniveau.
Over de rol van scholen en schoolgebouwen vindt er overleg plaats. Dit verloopt goed, maar een en ander heeft inderdaad te maken met het al dan niet vrijmaken van middelen bij Onderwijs en Welzijn voor die buitenschoolse opvang in de scholen. Buitenschoolse opvang in scholen moet kunnen, tenminste als ze beantwoorden aan de erkenningsvoorwaarden voor IBO's en als het lokale overleg doordacht kan motiveren dat een rechtstreekse betrokkenheid van scholen en schoolgebouwen aangewezen is bij een IBO. Dit is geen nieuwe situatie. Dit is altijd zo geweest in Vlaanderen. Vaak werd dit echter vernietigd als het het FCUD-niveau bereikte. Wat dat betreft maken we zeker geen nieuw beleid.
Wat de infrastructuur betreft, herhaal ik dat ik momenteel geen mogelijkheden zie. Ik wil dan ook geen valse hoop creëren inzake het openstellen van het VIPA voor de financiering van buitenschoolse opvang. Ik wees reeds herhaaldelijk op het absurde van de aparte financiering van gebouwen voor opvang op woensdagnamiddag, tijdens schoolvakanties en voor voor- en naschoolse opvang, terwijl er net op die vakantiemomenten gebouwen leeg staan. Het hoeven niet altijd schoolgebouwen te zijn. We moeten met de lokale partners zoeken naar een veel creatievere oplossing. We mogen niet altijd de gemakkelijke weg kiezen, waarbij het VIPA als melkkoe wordt beschouwd en leeggemolken. Het VIPA krijgt vele vragen. Het zou een uiting van slecht beleid zijn om nu de indruk te wekken dat er in de toekomst een mogelijkheid is dat het VIPA deze buitenschoolse opvanginitiatieven zou financieren.
De voorzitter : Mevrouw Becq heeft het woord.
Mevrouw Sonja Becq : Mevrouw de minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord. U biedt helaas niet altijd een oplossing. U geeft wel wat perspectieven. Kind & Gezin zou nog over middelen beschikken afkomstig van initiatieven die geen volledig rendement hebben behaald. Men zal echter blijven stuiten op het essentiële probleem van de Weerwerkers als initiatieven een erkenning kunnen krijgen, maar geen personeel. Vooral op dat punt moet er snel een oplossing komen. De éénloketbehandeling had een en ander kunnen verhelpen of meer duidelijkheid kunnen geven. Overleg en onderhandelingen op Vlaams niveau terzake hadden mogelijk moeten zijn.
De voorzitter : Het incident is gesloten.