Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid Vergadering van 05/07/2001
Vraag om uitleg van mevrouw Hilde De Lobel tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Ambtenarenzaken, over het inzagerecht en het bezoekrecht van OCMW-raadsleden
Vraag om uitleg van mevrouw Hilde De Lobel tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Ambtenarenzaken, over de geheimhoudingsplicht van OCMW-raadsleden
De voorzitter : Aan zijn de orde zijn de samengevoegde vragen om uitleg van mevrouw De Lobel tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Ambtenarenzaken, over het inzagerecht en het bezoekrecht van OCMW-raadsleden, en over de geheimhoudingsplicht van OCMW-raadsleden.
Mevrouw De Lobel heeft het woord.
Mevrouw Hilde De Lobel : Mijnheer de minister, mijn schriftelijke vragen over deze onderwerpen waren wellicht nogal technisch. Ze werden afgewezen omdat ze juridische en administratieve informatie zouden betreffen. Dat was echter naast de kwestie. Ik heb deze vragen gesteld precies omdat de beschikbare informatie wijst op grote interpretatieverschillen en verwarring. De VVSG heeft een overzicht uitgegeven van alle vragen en antwoorden over deze materie van de voorbije tien jaar. Daaruit blijkt dat er een enorme warboel is ontstaan en dat tal van antwoorden elkaar tegenspreken. Daarom leek het mij een goed idee dat u uw standpunt bekendmaakte, ten behoeve van alle betrokkenen.
Een eerste reeks problemen betreft de geheimhoudingsplicht van de OCMW-raadsleden. Niemand stelt in vraag dat de geheimhoudingsplicht volledig geldt voor persoonlijke dossiers zoals steunaanvragen. Er worden echter ook heel wat beleidsbeslissingen genomen bij de OCMW's. Het is onduidelijk in welke mate de geheimhoudingsplicht daarvoor geldt.
Mijnheer de minister, hoever strekt de geheimhoudingsplicht van de raadsleden inzake de algemene beleidsbeslissingen van het OCMW? Mogen raadsleden deze beslissingen publiek bekendmaken, zonder evenwel de inhoud van de besprekingen en het verloop van de stemming mee te delen? Zijn raadsleden na de doorsturing van de beslissingen overeenkomstig artikel 111 van de OCMW-wet nog onderworpen aan de geheimhoudingsplicht? Mogen raadsleden de algemene beleidsvisie van het OCMW publiek bekendmaken?
Een tweede reeks vragen betreft het inzage- en bezoekrecht. Ook op dit vlak zijn er heel wat problemen. Als raadsleden om bepaalde informatie vragen, wordt er vaak geschermd met de geheimhoudingsplicht om hun die te ontzeggen. Deze moeilijkheden zijn het grootst bij de verzelfstandigde ziekenhuizen en instellingen, omdat het bijzonder onduidelijk is welke zeggenschap de OCMW-raadsleden hierover hebben.
Mijnheer de minister, tot wie moet een OCMW-raadslid zich wenden als zij of hij van het inzage- of bezoekrecht gebruik wil maken? Komt die beslissing toe aan het Bureau of aan de secretaris? Moet de aanvraag in het geval van een verzelfstandigde instelling worden gericht aan de OCMW-raad of aan het bestuur van de instelling in kwestie? Mogen OCMW-raadsleden verzelfstandigde instellingen bezoeken om informatie in te winnen of controle uit te oefenen? Hebben ze het recht om daarbij vragen te stellen aan het personeel?
Behoren medische dossiers tot het toepassingsgebied van artikel 36 van de organieke wet over het OCMW? Dit lijkt een eigenaardige vraag, want iedereen weet dat dergelijke dossiers onder het medisch beroepsgeheim vallen. Deze vraag is echter een reactie op het antwoord van een federale minister op een schriftelijke vraag, waaruit blijkt dat ook voor medische dossiers het inzagerecht geldt. Dit antwoord is nooit herroepen. Hebben de OCMW-raadsleden het recht om de notulen in te zien van het overlegcomité gemeente-OCMW? Hebben de raadsleden inzagerecht in de stukken bestemd voor het Bureau?
De voorzitter : Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Mevrouw Ann De Martelaer : Geachte collega's, ik heb met de steun van de meerderheidspartijen een voorstel van decreet ingediend over de openbaarheid van vergadering bij het OCMW. Momenteel wordt het beleid van het OCMW achter gesloten deuren bepaald. Volgens ons voorstel zouden de beleidsvergaderingen van het OCMW openbaar moeten worden gemaakt. Ik hoop dat we deze aangelegenheid nader kunnen bespreken in de herfst.
De voorzitter : Minister Van Grembergen heeft het woord.
Minister Paul Van Grembergen : Mevrouw De Lobel, dit is geen eenvoudig onderwerp. Er wordt soms nogal sloganesk gesproken over deze problematiek. De openbaarheid van bestuur geldt voor alle burgers, en a fortiori voor bestuursmandatarissen. Aan de andere kant moet ook de persoonlijke levenssfeer worden geëerbiedigd. De ambtenaren mogen dit argument niet misbruiken om gegevens niet te verstrekken die ze normaal bekend zouden moeten maken, en de mandatarissen moeten hun inzagerecht op een deontologisch correcte manier gebruiken. De verantwoordelijkheid ligt dus in beide kampen. Zowel aan de ene als aan de andere zijde kunnen de zaken verkeerd worden ingeschat.
Aangezien alle vragen over hetzelfde onderwerp gaan, verkies ik een algemeen antwoord te geven. De wettelijke grondslagen van het beroepsgeheim zijn artikel 458 van het Strafwetboek en het derde lid van artikel 36 van de OCMW-wet.
Volgens artikel 458 van het Strafwetboek zijn alle personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd en deze bekendmaken, strafbaar. Men vergeet wel eens dat zo'n ongeoorloofde bekendmaking strafbaar is. Ik benadruk het belang van dit artikel.
Volgens het derde lid van artikel 36 van de OCMW-wet zijn de leden van de OCMW-raad verplicht tot geheimhouding. Het is van belang dat de geheimhoudingsplicht slaat op geheimen en niet op alle informatie. In de rechtsleer wordt dit begrip omschreven als 'de voor derden ongekende feiten waargenomen in de uitoefening van het beroep, welke van die aard kunnen zijn de eer, de eerbied, de goede naam van de hulpvrager aan te tasten of de feiten waarvan de hulpvrager het niet onthullen uitdrukkelijk of stilzwijgend heeft gevraagd.' Elk woord heeft zijn belang in deze omschrijving.
Het derde lid van artikel 36 van de OCMW-wet mag echter niet los worden gezien van artikels 31 en 33, paragraaf 2 van diezelfde wet.
In het arrest Jaumotte van de Raad van State, nummer 43.823 van 14 juli 1993, stelt de Raad 'dat overeenkomstig artikel 31 de vergaderingen van de raad voor maatschappelijk welzijn met gesloten deuren moeten worden gehouden ; dat artikel 33, paragraaf 2 de geheime stemming voorschrijft wanneer het om personen gaat ; dat deze regels tot doel hebben in hoofde van de leden voor maatschappelijk welzijn de onafhankelijkheid en de vrije uitoefening van het recht om te stemmen te verzekeren ; dat de artikelen 31 en 33, paragraaf 2, samengelezen met artikel 36, lid 3, betekenen dat de inhoud van de beraadslagingen en van de stemming niet wordt bekendgemaakt'. In het arrest ging het erom of een raadslid aan een steunaanvrager een brief mocht sturen met de mededeling dat de steunaanvrager mee dankzij de stem van het raadslid steun had gekregen.
Uit het voorgaande leid ik de volgende beleidslijnen af. De inhoud van het debat tijdens de vergadering en het stemgedrag mag niet worden bekendgemaakt, maar de beslissing zelf wel. Sommige OCMW raadsleden zeggen de betrokkene graag dat ze zijn of haar steunaanvraag hebben gesteund. Dat is tegen de regels. Men zal in het vervolg aan die verleiding moeten weerstaan. Er mogen geen gegevens openbaar worden gemaakt die van aard kunnen zijn de eer, de eerbied, of de goede naam van de hulpvrager aan te tasten. Dat geldt ook voor aanvragers waarvan het algemeen bekend is dat ze absoluut geen goede naam hebben. Dit doet geen afbreuk aan de juridische benadering van het gegeven. De hulpverlener heeft uitdrukkelijk of stilzwijgend gevraagd om die informatie niet te onthullen. Dit betekent tevens dat men zonder problemen kan communiceren over de algemene visie van het OCMW, over de algemene beleidsbeslissingen en over beslissingen die niets met de individuele dossiers te maken hebben. Enkel over het gevoerde debat en over het stemgedrag mogen de raadsleden niets zeggen. Ik heb daarnet al een aantal gegevens vermeld waarover men al evenmin mag communiceren.
Mevrouw De Lobel, ik zal ook uw vragen over het inzagerecht omstandig beantwoorden. Tevens zal ik u dat antwoord schriftelijk overmaken.
Tot wie moet een OCMW-raadslid zich wenden indien hij van de bepalingen van bovengenoemde artikelen gebruik wil maken?
U verwijst hier naar de artikelen 30 en 36 van de OCMW-wet. Krachtens artikel 30 moeten, naar aanleiding van de bijeenroeping van de OCMW-raad, de volledige dossiers ter beschikking liggen op de zetel van het OCMW. Krachtens artikel 36 hebben de leden van de raad het recht om ter plaatse kennis te nemen van alle akten, stukken en dossiers betreffende het OCMW. In ruimere zin wordt hieraan het informatie- en controlerecht gekoppeld. Op grond van artikel 45 van de OCMW-wet, dat bepaalt dat de secretaris de administratie leidt, het hoofd van het personeel is en het archief bewaart, moet een raadslid een vraag om inzage of een vraag om een bezoek aan de OCMW-diensten of aan de instellingen te brengen, aan de secretaris richten. De secretaris kan deze vraag voor verder gevolg eventueel doorsturen naar de leidinggevende ambtenaar van de dienst of van de instelling. De secretaris vormt in dit geheel het centrale punt.
In functie van de concrete uitoefening van dit recht kan de OCMW-raad in het huishoudelijk reglement bepaalde zaken vastleggen. In het huishoudelijk reglement kan men bepalen op welke uren dit kan gebeuren, met wie de raadsleden een afspraak moeten maken of hoelang op voorhand de raadsleden hun vraag moeten stellen. Het huishoudelijk reglement mag de rechten van de raadsleden evenwel niet beknotten.
Mogen de OCMW-raadsleden instellingen, zoals ziekenhuizen en rusthuizen, van het OCMW bezoeken om informatie te vergaren of om controle uit te oefenen?
Op vraag nummer 248 van 15 juli 1996 van Vlaams volksvertegenwoordiger Johnny Goos heeft de destijds bevoegde minister geantwoord dat het evident is dat een raadslid de kans moet krijgen om een of meerdere instellingen van het OCMW te bezoeken om een preciezer beeld te krijgen van de werkzaamheden van deze instellingen. In het arrest Buse, nummer 12.047, van 4 november 1966 stelt de Raad van State nochtans dat de OCMW-raad een collegiaal orgaan is, zodat een individueel raadslid uit zijn lidmaatschap geen individuele rechten put.
Ik treed het standpunt van de toenmalige minister volledig bij. Vergeleken met 1966 is het maatschappijbeeld grondig veranderd. Het recht van informatie is een grondwettelijk en een internationaal recht. De verscheidene openbaarheidswetgevingen bieden de burger verregaande mogelijkheden om het bestuur te controleren. Van de overheid wordt verwacht dat ze effectief, efficiënt, zuinig en kwalitatief goed bestuurt.
Ten gevolge van deze principes moet de openbaarheid maximaal worden gegarandeerd. Rekening houdend met deze tendensen moeten de raadsleden zich via verschillende kanalen kunnen informeren. Dit betekent dat het bezoekrecht wel degelijk een individueel recht is. Het raadslid moet de diensten van het OCMW kunnen bezoeken. Dit geldt eveneens voor de instellingen die van het OCMW afhangen en geen aparte rechtspersoon zijn.
Ik wil hier wel benadrukken dat het om informatieve bezoeken moet gaan. Voor een echte inspectie heeft men wel degelijk een volmacht van de OCMW-raad nodig. Op dit punt vind ik het standpunt van de Raad van State nog steeds toepasselijk. De mogelijkheden om bepaalde plaatsen te bezoeken en om informatie te vergaren, moeten volledig worden ingevuld. Aangezien sommige raadsleden een persoonlijke inspectie voor ogen hebben, dient dit evenwel te worden genuanceerd.
Wat de verenigingen betreft die wel een afzonderlijke rechtspersoon zijn, is het aan het afgevaardigd raadslid of aan de afgevaardigde raadsleden om de nodige informatie te vergaren. Hiertoe kan het raadslid of kunnen de raadsleden een uitdrukkelijke instructie van de OCMW-raad krijgen. Uiteraard mag een raadslid geen misbruik maken van het bezoekrecht. Om die reden vind ik het belangrijk dat de OCMW-raden in een duidelijk huishoudelijk reglement voorzien. De vraag is waar het inwinnen van informatie eindigt en het inspecteren begint.
Hebben de OCMW-raadsleden daarbij het recht om vragen te stellen aan de personeelsleden?
Overeenkomstig het reeds geciteerde artikel 45 van de OCMW-wet leidt de secretaris de administratie en is hij het hoofd van het personeel. In beginsel is het daarom de secretaris die aan de raadsleden de nodige toelichtingen verstrekt. Uiteraard kunnen andere personeelsleden aanvullende informatie geven. Naargelang de grootte van het OCMW en rekening houdend met de beleidscultuur, zal de secretaris in de praktijk niet bij elk bezoek aanwezig kunnen zijn.
Bepaalde raadsleden stellen vragen aan een personeelslid in de hoop een antwoord te krijgen dat tegenstrijdig is met het antwoord dat men op een ander niveau of van een ander personeelslid heeft gekregen. Op die manier hopen bepaalde raadsleden te kunnen aantonen dat het OCMW in kwestie een grote soep is. In feite is de eenheid van antwoord de basis. De vragen aan personeelsleden zouden via de secretaris moeten worden gesteld.
Ik weet dat bij bepaalde raadsleden een andere cultuur is gegroeid. Ze willen de tegenstelling tussen de verklaringen van bepaalde diensten of van bepaalde personeelsleden aantonen. Om die reden vind ik het belangrijk dat de OCMW-raad dit in een huishoudelijk reglement vastlegt. In dit kader lijkt het me bovendien wenselijk dat de secretaris, in samenspraak met de diensten, zelf een dienstorder opstelt. Indien het een gewoon informatief bezoek betreft, mogen de vragen uiteraard enkel een informatief karakter hebben.
Mogen de raadsleden de mening van het personeel vragen in verband met de organisatie van het OCMW?
Zoals ik reeds heb gezegd, heb ik er geen bewaar tegen dat een raadslid aan het personeel informatieve vragen stelt over de werking van de dienst. Het moet dan uiteraard gaan om het verstrekken van praktische inlichtingen en niet om het beoordelen van sommige aspecten van de organisatie. Betreft het hier veeleer een controle of een inspectie, dan heeft men als raadslid een uitdrukkelijke volmacht van de OCMW-raad nodig. In dat geval is de aanwezigheid van de secretaris of van zijn afgevaardigde noodzakelijk.
Vallen de medische dossiers onder het toepassingsgebied van artikel 36 van de OCMW-wet?
Ook wat dit betreft, vormt het reeds geciteerde artikel 36 van de OCMW-wet het uitgangspunt. De raadsleden hebben het recht om alle akten, stukken en dossiers betreffende het OCMW in te zien. Dit wetsartikel is echter niet absoluut. Op grond van artikel 8 van het EVRM en van artikel 22 van de Gecoördineerde Grondwet heeft eenieder het recht op de bescherming van zijn privé-leven. De bescherming van het privé-leven betreft onder meer de medische gegevens van patiënten of residenten.
Het betreft hier zeer gevoelige gegevens. De wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoon ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens voorziet hieromtrent in een aantal bijzondere bepalingen. Tot op heden kan een patiënt zelfs zijn eigen medische gegevens niet inzien. Het recht van inzage van de raadsleden weegt niet op tegen het recht op privacy. In de regelgeving weegt de privacy sterker door dan het inzagerecht en de openbaarheid. De niet-medische gegevens van het medisch dossier, namelijk de inlichtingen van algemene, administratieve en financiële of boekhoudkundige aard, vallen wel onder het inzagerecht van de raadsleden. Dit omvat, bijvoorbeeld, de eventuele onbetaalde facturen.
Hebben de OCMW-raadsleden het recht om de notulen in te zien van de vergaderingen van het overlegcomité tussen gemeente en OCMW?
Krachtens artikel 36 van de OCMW-wet hebben de raadsleden het recht om de notulen van het overlegcomité in te zien. Het gaat immers om stukken die te maken hebben met het bestuur van het OCMW of daar een invloed op kunnen hebben.
Bij het overleg tussen gemeente en OCMW zijn beide secretarissen trouwens meestal aanwezig. Soms worden de verslagen van die vergaderingen door de voorzitter van het OCMW opgemaakt en door het gemeentebestuur conform verklaard. Indien het gemeentebestuur het niet eens is met de interpretaties van de verslaggever, dan zal opnieuw overleg ontstaan en zullen hier opnieuw notulen van worden opgemaakt. Die notulen behoren tot het officiële bestuursinstrumentarium en zijn bijgevolg aan de openbaarheid onderworpen. Om diezelfde reden is het de raadsleden ook toegestaan om de dossiers van het overlegcomité in te zien. In dit verband dient men wel rekening te houden met artikel 7 van het KB van 21 januari 1993. Met betrekking tot de bijeenroeping van het overlegcomité stelt dit artikel dat de volledige dossiers vijf vrije dagen voor de vergadering ter beschikking worden gesteld van de leden van het overlegcomité. Dit betekent dat de andere raadsleden de dossiers pas na de vergadering van het overlegcomité zullen kunnen inkijken.
Hebben raadsleden het recht om stukken van het vast bureau van het OCMW in te zien?
Artikel 36 van de OCMW-wet stelt dat de leden van de raad het recht hebben om ter plaatse kennis te nemen van alle akten, stukken en dossiers betreffende het OCMW. De raadsleden kunnen de stukken echter pas inzien na de vergadering van het vast bureau.
De voorzitter : Mevrouw De Lobel heeft het woord.
Mevrouw Hilde De Lobel : Ik wil de minister bedanken voor zijn omstandig antwoord. Ik denk dat de tekst, die de minister me nog zal bezorgen, op het terrein heel wat onzekerheden zal wegnemen.
Over de geheimhoudingsplicht wil ik de minister toch nog een bijkomende vraag stellen. De minister heeft daarnet het onderscheid gemaakt tussen steunaanvragen en algemene beleidsbeslissingen. De algemene beleidsbeslissingen mogen wel bekend worden gemaakt. Dit geldt blijkbaar niet voor de inhoud van het debat en voor het stemgedrag. Mag ik daaruit afleiden dat de stemverhouding binnen een OCMW-raad die over de opheffing van een ziekenhuis heeft gestemd niet bekend mag worden gemaakt?
Minister Paul Van Grembergen : Dat klopt. Het opstellen van een huishoudelijk reglement in de OCMW-raden lijkt me zeer belangrijk. Op dit vlak is er nog veel werk aan de winkel. Ofschoon dit huishoudelijk reglement eventueel aan de algemene regelgeving dient te worden getoetst, zou het op die manier mogelijk zijn om zowel de rechten en de mogelijkheden als de plichten en de deontologie van de raadsleden exact te bepalen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.